ECLI:NL:RBMNE:2021:5834

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/1806
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de RVU regeling op dienstjaren bij de Koninklijke marechaussee

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een opsporingsambtenaar, en de korpschef van politie. Eiser heeft een verzoek ingediend om zijn geregistreerde (zware) politiedienstjaren aan te passen, zodat hij in aanmerking kan komen voor de tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding Sector Politie (RVU regeling). Eiser stelt dat zijn dienstjaren bij de Koninklijke marechaussee meetellen als politiedienstjaren, terwijl verweerder dit niet erkent. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoet aan de voorwaarde van ten minste 35 jaren in politiedienst, maar de kern van de zaak betreft of de jaren bij de Koninklijke marechaussee meetellen voor de 25 jaren-eis van de RVU regeling. De rechtbank oordeelt dat de aanstelling van eiser bij de Koninklijke marechaussee aan te merken is als aanstelling voor de uitvoering van de politietaak, en dat deze jaren dus meetellen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en voorziet zelf in de zaak door het verzoek van eiser toe te wijzen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Boskma),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M.A. van der Linden).

Inleiding en procesverloop

Eiser is vanaf 1 januari 2021 werkzaam bij de politie als opsporingsambtenaar. Daarvoor is eiser van 1 januari 2002 tot januari 2021 werkzaam geweest bij de Rijksrecherche als opsporingsambtenaar. Daarvoor is eiser van 2 mei 1977 tot 1 februari 2002 werkzaam geweest bij de Koninklijke marechaussee als opsporingsambtenaar.
Eiser heeft op 9 oktober 2020 verzocht om aanpassing van zijn in Youforce geregistreerde (zware) politiedienstjaren ten behoeve van deelname aan de tijdelijke Regeling Vervroegde Uittreding Sector Politie (hierna: RVU regeling).
Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deelname aan de RVU regeling. Volgens verweerder telt de periode waarin eiser werkzaam is geweest bij de Koninklijke marechaussee namelijk niet mee als zware politiedienstjaren als bedoeld in de RVU regeling. Verweerder ziet dan geen reden om de geregistreerde (zware) politiedienstjaren aan te passen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt in beroep dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deelname aan de RVU regeling. Volgens eiser tellen de jaren waarin hij bij de Koninklijke marechaussee heeft gewerkt wél mee bij de beoordeling of eiser voldoet aan de 25 jaren-eis uit artikel 29c, derde lid, van het BBP. Hij was bij de Koninklijke marechaussee namelijk ook aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. Volgens eiser is verweerder bij het bestreden besluit uitgegaan van een onjuiste uitleg en bedoeling van de RVU regeling. Een aanstelling op basis van artikel 1, eerste lid, sub i van het Barp is volgens eiser geen voorwaarde om te bepalen of voldaan wordt aan de 25 jaren-eis uit artikel 29c, derde lid, van het BBP.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser heeft een oud collega van hem, die ook bij de Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche heeft gewerkt, wél de bevestiging gehad dat hij voldoet aan de voorwaarden van de RVU regeling.
2. Volgens verweerder betreft de RVU regeling de uitwerking van de afspraak uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2018-2020 en is bedoeld om vervroegde uittreding voor een bepaalde doelgroep binnen de sector politie mogelijk te maken. Deze RVU regeling is sinds 15 december 2020 geformaliseerd in hoofdstuk 8a van het Besluit bezoldiging politie (BBP). Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarde uit artikel 29c, derde lid, van het BBP, omdat eiser geen 25 jaren als ambtenaar op basis van een aanstelling op grond van artikel 1, eerste lid, sub 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) werkzaam is geweest. Volgens verweerder is het dienstverband van eiser bij de Koninklijke marechaussee niet als zodanig aan te merken en tellen de jaren waarin eiser bij de Koninklijke marechaussee heeft gewerkt dan niet mee.
3. De rechtbank overweegt dat in artikel 29c van het BBP de voorwaarden zijn opgenomen om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de RVU regeling. De rechtbank begrijpt dat eiser zich beroept op artikel 29c, derde lid, aanhef en onder a, van het BBP. In dit artikel is - voor zover relevant - bepaald dat de ambtenaar ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam is waarvan in totaal ten minste 25 jaren aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser voldoet aan de voorwaarde dat eiser ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam is. Hierbij tellen de jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de politie, de Rijksrecherche en Koninklijke marechaussee mee.
5. In geschil is de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarde dat hij ten minste 25 jaren aangesteld is geweest als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. De jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de politie en Rijksrecherche tellen hierbij mee. De vraag is of de jaren waarin eiser werkzaam is geweest bij de Koninklijke marechaussee meetellen. Alleen met inbegrip van die jaren voldoet eiser aan de 25 jaren.
6.1.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of het dienstverband van eiser bij de Koninklijke marechaussee aan te merken is als aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
6.2.
De rechtbank overweegt dat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het BBP voor het begrip ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt verwezen naar de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012. In artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012 is vervolgens bepaald dat ambtenaren van politie in de zin van deze wet ambtenaren zijn die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In artikel 4 van de Politiewet 2012, behorend bij paragraaf 2.1 ‘De taak van de politie en de politietaken van de Koninklijke marechaussee’ van hoofdstuk 2 ‘De uitvoering van de politietaak’ van de Politiewet 2012 is een limitatieve opsomming gegeven van de aan de Koninklijke marechaussee opgedragen politietaken. Blijkens de Memorie van Toelichting [1] bij de Politiewet 2012 zijn de taken van de Koninklijke marechaussee in artikel 4 grotendeels overgenomen uit het artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993.
6.3.
De rechtbank oordeelt op basis van de in 6.2. genoemde wettelijke bepalingen dat de aanstelling van eiser bij de Koninklijke marechaussee aan te merken is als aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van politietaken. Eiser heeft gedurende die aanstelling als ambtenaar politietaken uitgevoerd in de zin van de Politiewet 2012. Dat de Koninklijke marechaussee als organisatie geen deel uitmaakt van de landelijke politieorganisatie en onder beheer van de Minister van Defensie valt, maakt dit niet anders. Uit de genoemde wettelijke bepalingen volgt immers dat aan de Koninklijke marechaussee politietaken zijn opgedragen.
6.4.
De verwijzing van verweerder naar artikel 29b, eerste lid, van het BBP, waarin voor het begrip ambtenaar wordt verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Barp, verwerpt de rechtbank. In artikel 29b van het BBP is namelijk niet gedefinieerd wat onder ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak wordt verstaan.
6.5.
De stelling van verweerder, dat de RVU regeling alleen bedoeld is voor mensen die werken voor de politieorganisatie, verwerpt de rechtbank ook. Voor deze uitleg biedt de tekst van de RVU regeling en de bijbehorende Nota van Toelichting geen aanknopingspunten.
6.6.
Zoals in overweging 6.3 is geoordeeld is de aanstelling van eiser bij de Koninklijke marechaussee aan te merken als aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van politietaken. Dit betekent dat eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 29c, derde lid, van het BBP en zijn verzoek om aanpassing van zijn geregistreerde (zware) politiedienstjaren ten onrechte is afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 29c, derde lid, van het BBP tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aan een bespreking van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel komt de rechtbank niet meer toe.
8. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het verzoek, om het aantal binnen Youforce geregistreerde politiedienstjaren en/of zware politiedienstjaren aan te passen, wordt toegewezen. De dienstjaren van eiser bij de Koninklijke marechaussee dienen te worden opgenomen in deze registratie.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (ten aanzien van het bezwaar: 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1, ten aanzien van het beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het verzoek van eiser conform overweging 8 wordt toegewezen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.030,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2006/07, 30 880, nr. 3, p. 46