ECLI:NL:RBGEL:2022:1934

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/05/382562 / HA ZA 21-46
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door deponeren van brandgevaarlijk afval en schadevergoeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, heeft eiser [eiser] een schadevergoeding gevorderd van gedaagde [gedaagde] wegens het deponeren van brandgevaarlijk afval in zijn container. De rechtbank heeft op 20 april 2022 vonnis gewezen in deze civiele zaak, waarin de bewijsvoering van eiser centraal stond. Eiser had eerder bewijs opgedragen van de aanwezigheid van een open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken in de container. Dit bewijs werd geleverd door een rapport van onderzoeksbureau BTB, dat op 14 januari 2022 was opgesteld. In dit rapport werd geconcludeerd dat er een geopend blik Rubio Monocoat in de container was aangetroffen, wat door gedaagde werd betwist. Gedaagde stelde dat hij slechts een leeg en afgesloten blik had gedeponeerd. De rechtbank oordeelde dat eiser geslaagd was in het leveren van het bewijs, en dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door brandgevaarlijk afval te deponeren, wat resulteerde in schade voor eiser. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 63.983,56, vermeerderd met wettelijke rente, en ook buitengerechtelijke incassokosten van € 1.583,09. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 3.737,-- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382562 / HA ZA 21-46
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Wassink te Wijchen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A.A. van Dal te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021
  • de conclusie na niet gehouden getuigenverhoor zijdens [eiser]
  • de antwoordconclusie na niet gehouden getuigenverhoor zijdens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 15 december 2021 (hierna: het tussenvonnis, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met ECLI-nummer ECLI:NL:RBGEL:2021:6653) is [eiser] bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat in de container een open olieblik en / of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren.
2.2.
In het tussenvonnis is overwogen dat als [eiser] in dat bewijs slaagt, er sprake is van gevaarzetting en [gedaagde] is gehouden de daardoor ontstane schade aan [eiser] te vergoeden.
2.3.
Bij zijn conclusie heeft [eiser] een rapport overgelegd van [naam onderzoeksbureau] (hierna BTB) van 14 januari 2022. Dit onderzoeksbureau heeft eerder in opdracht van [eiser] een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de brand gedaan (zie rechtsoverweging 2.7. van het tussenvonnis).
2.4.
In het rapport van 14 januari 2022 staat, voor zover van belang:
2.5
Bewijsopdracht Rechtbank Gelderland
Uit rechtsoverweging 4.2 van het vonnis volgt – in het kort – dat moet worden aangetoond dat in de container een open olieblik en / of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren.
De onderzoeker van [naam onderzoeksbureau 2] heeft op de dag van de brand, donderdag 7 november 2019 een technisch (brand)onderzoek ingesteld. Daarbij heeft hij de door hem aangetroffen situatie fotografisch vastgelegd en heeft hij de door hem aangetroffen materialen en objecten in detail vastgelegd. In [het] kader van de bewijsopdracht zijn met name de opnamen van het blik relevant.
De [naam onderzoeksbureau 2] -onderzoeker heeft in de verbrande resten van de afvalcontainer een niet afgesloten blik aangetroffen (foto 1). Aan de hand van de fotografische opname van het blik blijkt het volgende:

op de sluitrandvan het blik hebben zich rook- en roetdeeltjes afgezet;

in het blikhebben zich eveneens rook- en roetdeeltjes afgezet;

het blik isnietvervormd.
Zou het blik ten tijde van de brand met een deksel zijn afgesloten geweest, dan hadden zich op de sluitrand en in het blik geen rook- en roetdeeltjes kunnen afzetten.
Dat het blik niet is vervormd, vormt het bewijs dat het blik ookvóórhet ontstaan van de brandnietmet een deksel was gesloten. In gesloten toestand opgewarmd, had dit onvermijdelijk geleid tot drukopbouw in het blik waardoor de buitenwand vervormt met een karakteristieke bolling tot gevolg. Op foto 1 en de hierna te bespreken foto 2, is duidelijk waarneembaar dat van een bolling geen sprake is.
Uit 4.2 van het vonnis blijkt dat de heer [gedaagde] heeft erkend dat hij olieblik(ken) in de container van de heer [eiser] heeft gedeponeerd. Het blik dat de [naam onderzoeksbureau 2] -onderzoeker heeft aangetroffen, heeft hij ter plaatse vergeleken met een Rubio Monocoat blik met de kunststof klemring waarmee het blik Monocoat olie en het bijbehorende blik met harder bijeen worden gehouden (foto 2). (…)
Geconcludeerd moet worden dat in het blik dat door de [naam onderzoeksbureau 2] -onderzoeker tussen de verbrande resten van de afvalcontainer werd aangetroffen, gevuld is geweest met Monocoat parketolie.
Op grond van bovenstaande moet worden geconcludeerd dat vast staat dat de heer [gedaagde] ten minste één geopend blik Rubio Monocoat in de container van de heer [eiser] heeft gedeponeerd.
2.5.
Als bijlage bij dit rapport is onderstaande foto als foto 1 bijgevoegd:
2.6.
Als bijlage bij dit rapport is onderstaande foto als foto 2 bijgevoegd:
2.7.
[gedaagde] heeft bij zijn antwoordconclusie een rapport overgelegd van I-TEK van 2 februari 2022 dat het door BTB opgemaakte rapport heeft beoordeeld.
2.8.
In het rapport van I-Tek staat voor zover relevant:
Aanvullende informatie van de heer [gedaagde]
Op 2 februari 2022 hebben wij telefonisch contact opgenomen en gesproken met de heer [gedaagde] (hierna te noemen ‘verzekerde’). Tijdens dit telefoongesprek liet verzekerde ons weten dat hij één leeg en afgesloten blik parketolie van het merk Rubio Monocoat in de container van [eiser] heeft gegooid. (…)
Afgesloten blik
Verzekerde verklaart dat het blik was afgesloten middels het daarbij behorende deksel, op het moment dat hij dit blik in de container wierp. Uit de rapportage van [naam onderzoeksbureau 2] blijkt niet of zich op het blik een bijbehorende deksel bevond danwel of er überhaupt een deksel tussen de restanten van de inhoud van de container is aangetroffen. Uit de foto’s die door [naam onderzoeksbureau 2] tijdens haar onderzoek zijn gemaakt en welke ondergetekenden hebben opgevraagd bij BTB, blijkt dat het door [naam onderzoeksbureau 2] aangetroffen en vervolgens veiliggestelde blik wel was voorzien en gesloten met behulp van het bijbehorende deksel.
2.9.
Bij het rapport van I-Tek zit de volgende foto met als onderschrift “(…)
Op de opname is het door [naam onderzoeksbureau 2] aangetroffen en veiliggestelde blik te zien. Op de opname is de bovenzijde van het blik te zien, die aan de bovenzijde is voorzien van, en gesloten met, behulp van het deksel.”:
2.10.
Bij het rapport van I-Tek zit ook onderstaande foto met als onderschrift “
opname, gemaakt door [naam onderzoeksbureau 2] op 7 november 2019 (blijkens bestandinformatie van de foto). Op de opname zijn de door [naam onderzoeksbureau 2] veiliggestelde zaken te zien, waaronder het blik met het deksel (binnen het rode ovaal).
2.11.
[gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat het door [naam onderzoeksbureau 2] aangetroffen en veiliggestelde blik parketolie wel degelijk was afgesloten met een deksel. [naam onderzoeksbureau 2] , althans de onderzoeker van [naam onderzoeksbureau 2] , zou het deksel van het blik hebben verwijderd. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst hij naar foto 1, zoals hiervoor onder 2.5 te zien is.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geslaagd is in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs. Redengevend daarvoor is dat BTB helder gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij concludeert dat het blik geopend was, zie hiervoor het citaat uit het BTB rapport. Deze bevindingen zijn door I-Tek niet, althans onvoldoende, weersproken. Op foto 1 is ook duidelijk zichtbaar dat het blik aan de binnenkant aangetast is. De conclusie van I-Tek dat er zich een gesloten blik Rubio Monocoat in de container bevond, sluit de conclusie van BTB dat er zich ook een geopend blik Rubio Monocoat in de container bevond, niet uit. Dit zou anders kunnen zijn als er maar één blik Rubio Monocoat in de afvalcontainer is gegooid door [gedaagde] . Dit is inderdaad wat [gedaagde] aan I-Tek heeft verklaard in het kader van haar nadere onderzoek, maar eerder was [gedaagde] minder stellig op dit punt.
Zo schrijft [naam onderzoeksbureau 2] in haar rapport van 11 december 2019, productie 5 bij dagvaarding:
Voornoemd afval betrof volgens [gedaagde] meerdere lege emmers van 2 componenten laminaatlijm (…). Ook zouden er één of meerdere lege blikken parketolie uit de bus bij zijn gegooid (merk ‘Rubio Monocoat’). Deze olie zou niet tijdens het werk van die dag zijn gebruikt, maar zouden restanten zijn van een eerder werk.
De rechtbank hecht meer waarde aan de eerdere verklaring nu die is gegeven op een moment dat dichter bij de brand lag en waarop de herinneringen nog verser waren.
Omvang schade
2.13.
[eiser] stelt dat zijn schade bestaat uit:
€ 63.983,56 schadeoverzicht rapport Lengkeek
€ 16.825,41factuur [naam]
€ 80.808,97
2.14.
[gedaagde] betwist de hoogte van de schade. Volgens hem heeft Lengkeek vastgesteld dat de schade maximaal € 59.483,56 (zakelijk) en € 4.500,-- (privé) zou zijn. Ter onderbouwing heeft hij het rapport van Lengkeek overgelegd waaruit dat blijkt. De nota van [naam] is niet gericht aan [eiser] , maar aan de vereniging van eigenaren, zodat niet gebleken is dat [eiser] de kosten van [naam] heeft betaald.
2.15.
Over de hoogte van de schade tot € 63.983,56 (59.483,56 + € 4.500,--) zijn partijen het dus eens. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] tegen de factuur van [naam] heeft [eiser] ter zitting volstaan met het herhalen van de stelling dat hij daarvoor wel verantwoordelijk wordt gehouden door de vereniging van eigenaren. Nu dit door [gedaagde] is betwist, had van [eiser] een nadere onderbouwing van zijn stelling verwacht mogen worden en niet enkel een herhaling van zijn stelling. Zo had hij bijvoorbeeld een betalingsbewijs of een sommatie van de vereniging van eigenaren kunnen overleggen. Om die reden zal vergoeding van de factuur van [naam] als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Nevenvorderingen
2.16.
[eiser] vordert buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.583,09. [eiser] heeft ter zitting betwist dat hij verzekerd is voor rechtsbijstand en heeft aanvullend gesteld dat in het voortraject meerdere malen en uitvoerig is getracht om te komen tot een oplossing buiten rechte en dat die werkzaamheden niet kunnen worden gezien als instructie van de zaak. Tot slot heeft hij gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn begroot conform de wet. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten en voert aan dat er maar een aantal maal is gecorrespondeerd en er geen onderbouwing wordt gegeven van de gestelde kosten. Tot slot stelt [gedaagde] erop dat [eiser] kennelijk op basis van een rechtsbijstandverzekering procedeert.
2.17.
Voor toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten moeten deze kosten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen. Dat is het geval als het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en als de hoogte van de kosten redelijk is. Dat is het geval en de hoogte van de kosten is onbetwist in overeenstemming met de wet. De vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen. Dat de incassokosten zijn gedekt door een rechtsbijstand verzekering is betwist en verder niet onderbouwd.
2.18.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de kosten van deze procedure dragen. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] tot vandaag begroot op:
Griffierecht € 952,--
Salaris advocaat
€ 2.785,--(2,5 punten x € 1.114,--)
Totaal € 3.737,--

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door het deponeren van brandgevaarlijk afval in de container van [eiser] en het daarmede creëren van een brandgevaar, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt waardoor [eiser] schade heeft geleden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van € 63.983,56 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.583,09 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 3.737,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis;
3.5.
verklaart 3.2 tot en met 3.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.