ECLI:NL:RBGEL:2021:6653

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/05/382562 / HA ZA 21-46
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in afvalcontainer

In deze zaak vordert de eiser, een stukadoorsbedrijf, schadevergoeding van de gedaagde, een parketzaak, naar aanleiding van een brand die op 7 november 2019 in de afvalcontainer van de eiser is ontstaan. De brand is vermoedelijk veroorzaakt door brandgevaarlijk afval dat door de gedaagde in de container is gedeponeerd. De rechtbank Gelderland heeft op 15 december 2021 vonnis gewezen in deze civiele zaak, waarin de aansprakelijkheid van de gedaagde wordt onderzocht. De eiser stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door brandgevaarlijk afval in de container te deponeren, wat heeft geleid tot de brand en de daaruit voortvloeiende schade. De gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de brand niet door zijn handelen is veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan in de container van de eiser en dat de oorzaak mogelijk ligt in de aanwezigheid van een open blik olie of in olie gedrenkte doeken. De rechtbank draagt de eiser op om bewijs te leveren van de aanwezigheid van deze brandbare stoffen in de container. De zaak wordt voortgezet met getuigenverhoren om de feiten verder te onderzoeken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382562 / HA ZA 21-46 / 115 / 1628
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Wassink te Wijchen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.A.A. van Dal te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 maart 2021
  • de brief met producties 14 t/m 16 van [eisende partij]
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] exploiteert een stukadoorsbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Op 7 november 2019 heeft omstreeks 6.20 uur een brand gewoed in het pand van [eisende partij] . De brand is in een afvalcontainer ontstaan.
2.2.
[gedaagde partij] exploiteert een parketzaak, die tot aan de brand gevestigd was in het pand naast [eisende partij] .
2.3.
Op de dag voor de brand heeft [gedaagde partij] omstreeks 16.30-16.45 uur met toestemming van [eisende partij] bedrijfsafval weggegooid in de container van [eisende partij] . De container stond in de bedrijfsruimte van [eisende partij] .
2.4.
De verzekeraar van [eisende partij] heeft [gedaagde partij] per e-mailbericht van 11 november 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade door de brand.
2.5.
[eisende partij] heeft onderzoeksbureau [betrokken bedrijf 1] (hierna: [betrokken bedrijf 1] ) ingeschakeld om de oorzaak van de brand te onderzoeken. In het rapport staat:
(…)
Afval in container
Voornoemd afval betrof volgens [gedaagde partij] meerdere lege emmers van 2 componenten laminaatlijm (merk ‘Bijlard MS 2K Floor’) met daarin afval dat bij het werk van die dag in die lege emmers werd verzameld zoals koffiepads, afwerktape, stukjes resthout en doekjes waarmee tijdens het werk (met water) lijmresten werden weggeveegd. Ook zouden er één of meerdere lege blikken parketolie uit de bus bij zijn gegooid (merk ‘Rubio Monocoat’). Deze olie zou niet tijdens het werk van die dag zijn gebruikt, maar zouden restanten zijn van een eerder werk. (…) Er zouden geen doeken met olieresten bij het afval hebben gezeten, welke overtuiging door [gedaagde partij] werd beargumenteerd met het gegeven dat er a) niet werd geolied op het werk van die dag en b) men zich bewust is van broeigevaar en gebruikte doeken altijd eerst buiten op de grond uitlegt alvorens ze weer op te bergen of weg te gooien. (…)
[eisende partij] verklaarde dat de betreffende container voor het laatst op woensdag 30 oktober 2019 was geleegd. Sinds dat moment had de container binnen gestaan en waren er door hen enkel gebruikte stucloop en een vuilniszak met huishoudelijk afval in gedaan. Het huishoudelijk afval betrof lege plastic koffiebekertjes, lege drankblikjes, boterhammenzakjes, etc. Ook zaten er lege sigarettenpakjes of shagbuiltjes tussen. Peuken zouden er volgens [eisende partij] niet tussen hebben gezeten, die deed men altijd in lege bierflesjes. (…)
Aangetroffen materialen
Door ons zijn in de brandhaard aangetroffen en veiliggesteld;
 Restanten van doeken;
 Een gebruikt blik, op de vorm door [gedaagde partij] herkend als (Rubio Monocoat Olie Plus 2C-A), met vermoedelijk (blijkens geur) restanten van de olie;
 Lijmresten (pasta van gecombineerde lijm-componenten). (…)
Vermoedelijke toedracht
De brand is vermoedelijk ingeleid door een proces van smeulen of broeien van in de afvalcontainer aanwezige materialen of residuen, over een periode van circa 13 uur, waarna een vlammende brand is ontstaan.
De veiligheidsinformatiebladen van de twee componenten van de lijm maken geen melding van brandgevaarlijke situaties.
De beide veiligheidsbladen van de (twee componenten) parketolie Rubio Monocoat Oil Plus 2C maken geen melding van brandgevaarlijke situaties. Echter, het etiket op een soortgelijk blik uit de voorraad van [betrokken bedrijf 4] toont de waarschuwing
‘Doeken die doordrongen zijn met olie kunnen spontaan ontbranden, en dienen dus na gebruik te worden ondergedompeld in water’.
De productfolder van Rubio Monocoat Oil Plus 2C van de website van Rubio Monocoat toont een waarschuwing voor spontane ontbranding van de in het product aanwezige lijnzaad indien aangebracht op een doek, als gevolg van broeieffect. (…)
2.6.
Vervolgens is in opdracht van ASR, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde partij] , een onderzoek gedaan door onderzoeksbureau [betrokken bedrijf 2] . (hierna: [betrokken bedrijf 2] ) ingeschakeld om de oorzaak van de brand te achterhalen. In het rapport van [betrokken bedrijf 2] van 26 november 2019 staat:
(…)
Contact brandweer
Door rapporteur is telefonisch contact opgenomen met de brandweer en is gesproken met een medewerker van Team Brandonderzoek. (…) De medewerker liet voorts weten dat door [betrokken bedrijf 1] uit de restanten van de afvalcontainer brandmonsters zijn getrokken van twee componentenlijm, een lege bus olie en één of meerdere poetsdoek(-en).
(…)
Brandonderzoek
(…)
Op de locatie voor het ontstaan van de brand zijn de restanten van een nagenoeg volledig verbrandde afvalcontainer aangetroffen. Voorts zijn de restanten aangetroffen van zaken die zich ten tijde van de brand in die afvalcontainer hadden bevonden. Gelet op die restanten hadden zich ten tijde van de brand in de afvalcontainer onder andere frisdrankblikjes, karton, kunststof en papier bevonden. Tevens is tussen de restanten een lijmachtige substantie aangetroffen. Er zijn geen restanten van sigarettenpeuken aangetroffen.
(…)
Tussen de restanten van de afvalcontainer zijn geen restanten aangetroffen van
(poets-)doeken en/of (producten van) natuurlijke, drogende oliën. Of dergelijke zaken ten tijde van de brand in de afvalcontainer aanwezig zijn geweest, kon niet worden vastgesteld.
Er zijn geen sporen aangetroffen en/of aanwijzingen verkregen waaruit kan worden opgemaakt dat de brand is ontstaan als gevolg van een (elektro-)technische oorzaak.
(…)
Conclusie
(…)
 De brand is met zekerheid ontstaan in een kunststof afvalcontainer die zich in de bedrijfsruimte van [eisende partij] stukadoors had bevonden.
 Of de brand in de afvalcontainer is ontstaan als gevolg van een exotherme reactie door de aanwezigheid van natuurlijke, drogende oliën en/of met dergelijke oliën bevuilde (poets)doeken kon niet worden vastgesteld.
 Nader onderzoek naar de samenstelling van de aangetroffen lijmachtige substantie zou kunnen uitwijzen of die substantie aanleiding kan zijn geweest voor het ontstaan van een exotherme reactie in de afvalcontainer met brand tot gevolg.
(…)
2.7.
[eisende partij] heeft een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de brand laten uitvoeren door [betrokken bedrijf 3] (hierna: [betrokken bedrijf 3] ). In het rapport staat:
(…)
3.2 Gevaarzetting van de afvallen
[betrokken bedrijf 1] heeft vastgesteld dat de brand vermoedelijk is ontstaan door zelfopwarming van stoffen die door [betrokken bedrijf 4] in de afvalcontainer van [eisende partij] stukadoors zijn achtergelaten, te weten:
I. Bijlard MS 2K Foot;
II. Rubio Monocoat Oil Plus C.
3.2.1
Algemeen / uitgangspunten
De parketlijm Bijlard MS 2K Foot en de conserveringsolie Rubio Monocoat Oil Plus 2C betreffen beide zogeheten twee component producten, die voorafgaande aan de toepassing met elkaar worden vermengd. Dit wordt gedaan om de “curing” (uitharding door cross-linking / polymerisatie) beter te laten verlopen dan in een enkelvoudig product, waarin alle bestanddelen reeds gemengd aanwezig zijn.
Tezamen in een afvalcontainer gestorte afvallen van beide producten kunnen, al dan niet nog in hun – geopende – verpakkingen, de volgende resten omvatten:
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C gemengd;
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C component A (basisolie);
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C component B (verharder)
(…)
3.3
Mogelijke interacties en gevaarzetting
Een belangrijkste gevaarzetting volgt uit het exotherme karakter van de hardingsreactie tussen en Monocoat olie en de bijbehorende verharder. Komen deze met elkaar in contact dan gaat dit in de meeste gevallen gepaard met een sterke warmteontwikkeling, immers de stofverhoudingen en de hoeveelheid katalysator zijn dan niet langer op elkaar afgestemd. In resten van het gerede product is de hardingsreactie veelal al volledig verlopen en behoeft daarvan in de afvalfase geen ernstige problemen te worden verwacht. (…) In het geval de olie alléén vrijkomt speelt altijd nog het gevaar van auto-oxidatie (chemische broei o.i.v. luchtzuurstof).
De conclusie luidt dan ook dat het storten van productrestanten van Monocoat olie in één en dezelfde container tot een brandgevaarlijke situatie heeft geleid, ofwel door een onbeheerste reactie tussen de beide productcomponenten dan wel door auto-oxidatie van de olie alleen.

4.CONCLUSIES

De bevindingen bij het onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden tot de volgende vaststellingen:
 [betrokken bedrijf 1] heeft vastgesteld dat de brand in de bedrijfsunit van [eisende partij] stukadoors is ontstaan in een afvalcontainer;
 ter plaatse van de bewuste afvalcontainer is door dit bureau
geentechnische - elektrische/mechanische - oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen;
 [betrokken bedrijf 1] heeft vastgesteld dat door [eisende partij] stukadoors zelf alleen ongevaarlijk, dat wil zeggen
geenbrandgevaarlijke afval in de bewuste afvalcontainer is gedeponeerd;
 [betrokken bedrijf 1] heeft vastgesteld [betrokken bedrijf 4] in de afvalcontainer van [eisende partij] stukadoors afval heeft gedeponeerd. Dit bestond onder meer uit resten van, dan wel was vervuild met Bijlard MS 2 Foot lijm en Rubio Monocoat Oil Plus 2 C;
 gebleken is dat het afstorten van - resten van - deze producten in één en dezelfde container onherroepelijk leidt tot een brandgevaarlijke situatie, een gevaar dat zich in de bewuste container daadwerkelijk heeft verwezenlijkt;
 tegenover [betrokken bedrijf 1] heeft [betrokken bedrijf 4] verklaard dat zij op de hoogte was van en brand(broei) gevaar dat kan ontstaan bij het gebruik van Rubio Monocoat Oil Plus 2 C.
Geconcludeerd moet worden dat de door [betrokken bedrijf 4] gedeponeerde afvallen, resten hebben bevat die al dan niet na vermenging voor zelfopwarming gevoelig waren en tot zelfontbranding konden leiden. Hierbij moet worden aangetekend dat [betrokken bedrijf 4] wist dat het door haar gebruikte parketolie Rubio Monocoat Oil Plus 2 C, bij het gebruik tot brand(broei)gevaar kan leiden. Vastgesteld is dat [betrokken bedrijf 4] tenminste één - leeg - blik van dit product in de bewuste afvalcontainer heeft gedeponeerd.
Het spontaan ontstaan van brand in de afvalcontainer van [eisende partij] stukadoors op 7 november 2019 wijst erop dat onmiskenbaar daarin ofwel een onbeheerste exotherme chemische reacties is opgetreden, dan wel auto-oxidatie (chemische broei o.i.v. luchtzuurstof) van de parketolie is opgetreden.
(…)
2.8.
Op basis van de rapporten heeft de advocaat van [eisende partij] [gedaagde partij] bij brief van 15 juni 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door de brand.
2.9.
De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde partij] heeft bij brieven van 17 juli en 8 november 2020 aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde partij] jegens [eisende partij] onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 6:162 BW door het deponeren van brandgevaarlijk afval in de container van [eisende partij] en het daarmee creëren van een brandgevaar, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt waardoor [eisende partij] schade heeft geleden;
II. [gedaagde partij] veroordeelt aan [eisende partij] te betalen € 80.808,97 als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [gedaagde partij] veroordeelt aan [eisende partij] te voldoen de buitengerechtelijke kosten ad € 1.583,09, te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij] licht zijn vordering als volgt toe. De onderzoeken van [betrokken bedrijf 1] en [betrokken bedrijf 3] tonen aan dat de brand is veroorzaakt door de afvalstoffen die [gedaagde partij] in de container van [eisende partij] heeft gestort. [eisende partij] heeft zelf geen brandgevaarlijk materiaal in de container gedaan, aangezien stucmateriaal bestaat uit natte producten en geen chemisch materiaal bevat. [eisende partij] of zijn medewerkers hebben geen losse sigarettenpeuken in de container gegooid, maar die in een bierflesje gegooid. De oorzaak van de brand is volgens [eisende partij] gelegen in het weggooien van brandgevaarlijk materiaal door [gedaagde partij] . [eisende partij] is van mening dat [gedaagde partij] zodoende onzorgvuldig heeft gehandeld en aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Volgens hem heeft [eisende partij] niet aangetoond hoe de brand is ontstaan. Uit de onderzoeken van [betrokken bedrijf 1] en [betrokken bedrijf 3] blijkt volgens [gedaagde partij] slechts dat de brand vermoedelijk is ingeleid door een proces van smeulen of broei. Voorts heeft [eisende partij] niet bewezen dat de brand is veroorzaakt door toedoen van [gedaagde partij] . Uit de veiligheidsbladen van de aangetroffen lijmresten blijkt dat de lijm geen oorzaak kan zijn van de brand. Uit het veiligheidsinformatieblad van de parketolie blijkt dat deze op zichzelf niet brandgevaarlijk is. De exotherme uithardingsreactie heeft niet kunnen optreden, aangezien het blik parketolie al enige tijd voorafgaand aan 7 november 2019 bij een andere klus is gebruikt. Verder kan er volgens [betrokken bedrijf 3] alleen een exotherme reactie ontstaan bij abnormale gebruiksomstandigheden, waarvan geen sprake is. [gedaagde partij] verklaart dat het lege blik parketolie afgesloten met een deksel in de container is gegooid en er geen zuurstof bij kon, zodat auto-oxidatie niet kan hebben plaatsgevonden. Verder heeft [gedaagde partij] verklaringen overgelegd van hemzelf en een medewerker waarin staat dat zij geen doekjes met parketolie in de container hebben gedaan. De vaste werkwijze was dat de doekjes altijd eerst in water ondergedompeld werden, een tijdlang naast een container werden gelegd en pas daarna werden weggegooid. Voor zover er al doekjes met parketolie in de container van [eisende partij] zouden zitten, zouden deze geen brandgevaar meer opleveren omdat ze geruime tijd voor 6 november 2019 gebruikt zijn en zouden zijn ondergedompeld in water. Ook is niet uitgesloten dat [eisende partij] zelf brandgevaarlijk afval of sigarettenpeuken in de container heeft gedaan. [gedaagde partij] heeft op 6 november 2019 gezien dat [eisende partij] of een van zijn collega’s in de ruimte van [eisende partij] zat te roken op het moment dat [gedaagde partij] het afval weggooide. [gedaagde partij] betwist tot slot de omvang van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde partij] aansprakelijk is voor het ontstaan van de brand in de bedrijfsruimte van [eisende partij] . Vaststaat dat de brand is ontstaan in de container die zich in de bedrijfsruimte van [eisende partij] bevond. Uit de deskundigenrapporten van [betrokken bedrijf 1] en [betrokken bedrijf 3] maakt de rechtbank op dat de oorzaak van de brand kan zijn gelegen in de aanwezigheid van een open blik olie of in olie gedrenkte doeken. Partijen erkennen ook dat lijmresten in ieder geval niet de oorzaak van de brand kunnen zijn, maar olie mogelijk wel; ofwel door een exotherme reactie ofwel door auto-oxidatie. [gedaagde partij] erkent dat hij een olieblik in de container heeft gedaan, maar betwist dat het blik olie open was. Hij voert aan dat het olieblik ook nog onaangetast was na de brand, terwijl [eisende partij] heeft verklaard dat het olieblik open en volledig zwart en uitgebrand was. Ook betwist [gedaagde partij] dat hij in olie gedrenkte doeken in de container heeft gegooid.
4.2.
De rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen of één van deze of beide brandbare afvalstoffen in de container aanwezig waren en kan daarom niet beoordelen of [gedaagde partij] brandgevaarlijk materiaal heeft weggegooid. Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eisende partij] de bewijslast van het door hem gestelde feit dat de brand veroorzaakt is door handelen van [gedaagde partij] . De rechtbank draagt [eisende partij] daarom op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat in de container een open olieblik en /of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren. Als dat komt vast te staan, neemt de rechtbank vervolgens aan dat dit brandbare materiaal afkomstig is van [gedaagde partij] . Immers, hij heeft erkend olieblik(ken) en doekjes in de container te hebben gegooid en gesteld noch gebleken is dat er olieblik(ken) of doekjes die niet afkomstig zijn van [gedaagde partij] in de container zijn gegooid.
4.3.
Indien komt vast te staan dat [gedaagde partij] een open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken in de container van [eisende partij] heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gevaarzetting en [gedaagde partij] is gehouden de daardoor ontstane schade aan [eisende partij] te vergoeden. Bij de beoordeling van het handelen van [gedaagde partij] moet worden gelet op de kans op schade, de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6934 onder verwijzing naar HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079). De rechtbank neemt bij de beoordeling in aanmerking dat er een gerede kans bestond dat de door [gedaagde partij] weggegooide afvalstoffen spontaan zouden ontbranden, met ernstige brandschade als gevolg. Voorts is van belang dat [gedaagde partij] – naar eigen zeggen – weinig bezwaarlijke en gebruikelijke maatregelen had kunnen nemen, door het olieblik dicht te doen en/of door de doeken eerst onder te dompelen in water en te laten liggen alvorens deze weg te gooien. De mate van waarschijnlijkheid van schade door het weggooien van brandgevaarlijk afval is zo groot, dat [gedaagde partij] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. De onrechtmatige daad kan [gedaagde partij] worden toegerekend op grond van schuld, omdat het aan hem te wijten is dat hij de brandgevaarlijke afvalstoffen in de container van [eisende partij] heeft gedaan.
4.4.
[gedaagde partij] heeft nog aangevoerd dat het causaal verband tussen het weggooien van afval en het ontstaan van de brand ontbreekt, omdat ook andere oorzaken hebben kunnen leiden tot de brand. De rechtbank passeert dit verweer. Uit de deskundigenrapporten blijkt dat de oorzaak van de brand niet kan zijn gelegen in ander brandgevaarlijk afval of een elektrisch of mechanisch mankement. [eisende partij] heeft gemotiveerd weersproken dat hij sigarettenpeuken in de container zou hebben gedaan. Ook in de deskundigenrapporten zijn er geen aanwijzingen voor het ontstaan van de brand door sigarettenpeuken, want hierin staat niet dat deze zijn aangetroffen. Gezien de inhoud van de deskundigenrapporten en de verklaring van [eisende partij] had het op de weg van [gedaagde partij] gelegen om nader toe te lichten dat de brand is ontstaan door sigarettenpeuken. Dat heeft [gedaagde partij] nagelaten. De rechtbank neemt derhalve aan dat het olieblik en/of de in olie gedrenkte doeken de brand hebben veroorzaakt, indien komt vast te staan dat deze zich in de container bevonden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eisende partij] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat in de container een open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren,
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eisende partij] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.J. Meijer in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 december 2021voor het opgeven door [eisende partij] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de
woensdagen en vrijdagenin de maanden
januari 2022tot en met
mei 2022, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eisende partij] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eisende partij] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eisende partij] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.