ECLI:NL:RBGEL:2022:1890

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
05/286040-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in verband met humanitaire redenen

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die wordt verdacht van beroepsmatige (internationale) mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1995 en momenteel gedetineerd in P.I. Arnhem, had via zijn raadsman, mr. H.A.F.C. Tack, een verzoek ingediend tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Dit verzoek was ingediend op 28 maart 2022 en was gebaseerd op persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die hij wilde aanvoeren als redenen om naar Oekraïne te gaan voor militaire of humanitaire steun.

De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld en op 8 april 2022 de verdachte, de officier van justitie en de raadsvrouw gehoord. De rechtbank concludeerde dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en dat de persoonlijke omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen, onvoldoende concreet en specifiek waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden minder zwaarwegend zijn dan de strafvorderlijke belangen die gediend zijn met het voortduren van de vrijheidsbeneming van de verdachte.

De rechtbank wees het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, waarbij zij opmerkte dat de verdachte geen Oekraïense nationaliteit heeft, de taal niet spreekt en geen gezin in Oekraïne heeft. De rechtbank kwam niet toe aan de meer principiële vragen over de verplichtingen van de Nederlandse Staat in het geval van een schorsing. De beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig, maar zonder handtekening van de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 05/286040-21
beslissing op verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis van de meervoudige kamer d.d. 13 april 2022
(artikel 80 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in P.I. Arnhem.
Raadsvrouw mr. H.A.F.C. Tack namens mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

Procedure

Op 28 maart 2022 is op de griffie van de rechtbank een verzoekschrift van de raadsman ingekomen dat strekt tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. De verdediging heeft daarbij verwezen naar recente schorsingsbeslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (onder meer: ECLI:NL:RBZWB:2022:1359).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw ter zitting van 8 april 2022 gehoord.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het bestaan van ernstige bezwaren en gronden in deze zaak niet in geschil is. Op verdachte rust een ernstige verdenking; hij wordt verdacht van, kort gezegd, beroepsmatige (internationale) mensensmokkel.
De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd weinig concreet en specifiek zijn onderbouwd. Deze wegen bovendien minder zwaar dan de strafvorderlijke belangen die gediend worden met het voortduren van de vrijheidsbeneming van de verdachte.
Verdachte is in Nederland geboren en getogen, heeft niet de Oekraïense nationaliteit, spreekt niet de Oekraïense taal en heeft geen eigen gezin in Oekraïne. Zijn voornemen om in Oekraïne militaire dan wel humanitaire steun te gaan verlenen, heeft geen vorm. Dit nog daargelaten de vraag hoe dit plan zich verhoudt tot de omstandigheid dat verdachte aan PTSS zegt te lijden, waarvoor hij in Nederland sinds 2019 behandeling ondergaat.
Verdachtes secundaire plan om in Nederland zijn moeder, gezien de Oekraïense familierelaties, te steunen, is niet concreet en daarmee onvoldoende zwaarwegend.
Nu het verzoek om bovenstaande redenen niet kan slagen, komt de rechtbank niet toe aan onderliggende meer principiële (rechts-)vragen, zoals de vraag in hoeverre het bepaalde in art. 100 Sr in de weg zou kunnen staan aan toewijzing van het verzoek alsmede de vraag of en zo ja in welke mate op de Nederlandse Staat enige verplichting zou komen te rusten om verdachte (uit oorlogsgebied) terug te halen, in het geval de rechter een schorsing om deze redenen zou toewijzen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek om schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot schorsing af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 13 april 2022 door
mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. M.C. van der Mei en mr. M. Wegter, rechters
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier.
Mrs. Cremers, Wegter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.