In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Bureau Krediet Registratie (BKR). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder, vorderde de verwijdering van kredietregistraties en bijzondere coderingen die door BKR waren geplaatst in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). De eiser stelde dat de registratie van de codering '9 Geschil' onrechtmatig was, omdat BKR niet had voldaan aan de transparantie- en informatieplicht zoals vereist door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). BKR voerde verweer en stelde dat de codering rechtmatig was en dat de eiser onvoldoende grond had voor zijn vorderingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen en dat de registratie van de codering '9' onrechtmatig was, omdat BKR niet had aangetoond dat zij aan haar informatieplicht had voldaan. De rechter beval BKR om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis de codering te verwijderen en legde een dwangsom op van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat BKR niet aan deze veroordeling voldeed, tot een maximum van € 25.000,00. Daarnaast werd BKR veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.461,18 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.