ECLI:NL:RBGEL:2022:1858

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
C/05/395099 / FA RK 21-2981
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van echtscheiding met betrekking tot een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en de vaststelling van partneralimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om de kinderalimentatie voor haar twee kinderen te verhogen naar € 557,- per kind per maand en om partneralimentatie vastgesteld te krijgen op € 12.133,- bruto per maand. De vrouw stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor de man in staat zou zijn om een hogere alimentatie te betalen. De man, daarentegen, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen belangrijker is dan die van de partner en heeft eerst de kinderalimentatie berekend. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man een draagkracht heeft van € 1.913,- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht heeft van € 200,- per maand. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de werkelijke woonlasten van de man en de kindgebonden budgetten van de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in staat is om € 310,- per kind te betalen, wat betekent dat de eerder vastgestelde kinderalimentatie blijft gelden. Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vrouw niet behoeftig is, aangezien zij met haar eigen inkomen in haar levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft daarom het verzoek om partneralimentatie afgewezen. De proceskosten zijn voor beide partijen, aangezien zij elkaars ex-partners zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/05/395099 / FA RK 21-2981
Kinder- en partneralimentatie
Beschikking van 17 maart 2022
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Meier,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 11, binnengekomen op 27 oktober 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 5;
de brief van de vrouw van 1 februari 2022, met bijlagen 12 tot en met 15, en;
e brief van de man van 7 februari 2022, met bijlagen 6 tot en met 19.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 17 februari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. Meier, en
de man, bijgestaan door mr. De Wit-Facchetti.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [naam kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
  • [naam kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
De vrouw is ook moeder van [naam kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] . [kind 3] staat op het adres van de vrouw ingeschreven. De vader van [kind 3] is overleden.
2.4.
De man is samen met zijn ex-partner [naam ex-partner] (hierna: [ex-partner] ) de ouders van:
 [naam kind 4] (hierna: [kind 4] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
 [naam kind 5] (hierna: [kind 5] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
[kind 4] en [kind 5] staan ingeschreven op het adres van [ex-partner] . De man en [ex-partner] zijn overeengekomen dat de man met ingang van 28 maart 2019 een kinderalimentatie voor [kind 4] en [kind 5] moet betalen van € 325,- per kind per maand. Deze afspraak is door de rechtbank Gelderland opgenomen in de beschikking van 29 januari 2020. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) bedraagt deze kinderalimentatie nu € 349,64 per kind per maand.
2.5.
In de echtscheidingsprocedure zijn partijen ter zitting onder meer overeengekomen dat de man met ingang van 1 mei 2019 een bedrag van € 425,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Deze afspraak is door de rechtbank Gelderland overgenomen in haar beschikking van 29 april 2019 en de herstelbeschikking van 9 juli 2019. Het verzoek tot partneralimentatie is tijdens diezelfde zitting door de vrouw ingetrokken, zodat de rechtbank daar niet op heeft beslist. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) bedraagt de kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] nu € 457,23 per kind per maand.
2.6.
De vrouw wil dat de kinderalimentatie met ingang van 27 oktober 2021 wordt gewijzigd in € 557,- per kind per maand en de partneralimentatie wordt vastgesteld op € 12.133,- bruto per maand. Volgens de vrouw zijn de omstandigheden gewijzigd en kan de man een hogere kinderalimentatie en daarnaast een partneralimentatie voor de vrouw betalen.
2.7.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Hij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor hij meer alimentatie kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie en vaststelling van partneralimentatie af. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
kinderalimentatie
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want het inkomen van de vrouw is gewijzigd. Zij ontvangt niet langer de uitkering van haar verzekeringspolis omdat de verzekering de einddatum heeft bereikt.
partneralimentatie
3.3.
Na ontbinding van het huwelijk zijn partijen als gewezen echtgenoten onderhoudsplichtig jegens elkaar. De vrouw is dus ontvankelijk in haar verzoek tot partneralimentatie.
rekendatum
3.4.
Omdat het inkomen van de vrouw vanaf 7 augustus 2021 is gewijzigd, rekent de rechtbank met de gegevens en belastingtarieven van die datum.
kinderalimentatie
3.5.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
behoefte [kind 1] en [kind 2]
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Gezien de tijdelijke en incidentele aard van de inkomensterugval in 2017 en het feit dat partijen begin 2017 feitelijk uit elkaar zijn gegaan is het jaarinkomen in 2016 meer representatief voor het welvaartsniveau van het gezin dan het inkomen in 2017. De rechtbank gaat om die reden uit van het ‘jaarloon bt’ zoals dat op de loonstrook van maart 2017 staat vermeld. Het inkomen van de man bedroeg toen € 4.466,- netto per maand. [2] Bij gebreke van de inkomensgegevens van de vrouw ten tijde van de feitelijke scheiding tussen partijen rekent de rechtbank met het inkomen van de vrouw zoals dat blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2020. Het inkomen van de vrouw betreft nabestaandenpensioen- en verzekeringsuitkeringen, waarvan niet is gebleken dat deze gedurende de uitkeringsperiode substantieel in hoogte wijzigen. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat het inkomen in 2020 vergelijkbaar was met het inkomen van de vrouw ten tijde van de scheiding. Het inkomen van de vrouw bedroeg toen € 1.351,- per maand. [3] Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de kinderalimentatie die de man toen voor [kind 4] en [kind 5] betaalde en die door de vrouw niet is betwist. In 2017 bedroeg de kinderalimentatie voor [kind 4] en [kind 5] € 1.283,78 per maand. Deze kinderalimentatie strekt in mindering op het gezinsinkomen omdat partijen dit bedrag niet hebben kunnen besteden.
3.7.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat [kind 3] deel uitmaakte van het gezin van de man en de vrouw. Uit de tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 4.533,- gemiddeld € 1.356,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2017, dus per kind € 452,-. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 494,- per kind per maand.
verdeling van de draagkracht
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man gelijk kan worden verdeeld over alle vier de kinderen van de man, zodat de behoefte van [kind 4] en [kind 5] niet meer relevant is. Ook is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw gelijk kan worden verdeeld over [kind 3] , [kind 1] en [kind 2] .
draagkracht ouders
3.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [4] .
3.10.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
draagkracht man
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met het salaris dat de man zichzelf via zijn holding uitbetaalt. Voor zover de holding van de man al over zodanig vermogen zou beschikken dat de man meer dan het huidige salaris aan zichzelf zou kunnen uitkeren, gaat de rechtbank ervan uit dat dit vermogen in het kader van verdeling van de huwelijksgemeenschap grotendeels wordt vereffend. De vrouw heeft bovendien onvoldoende aangetoond dat ze gedurende het huwelijk van meer dan het inkomen van de man hebben geleefd. Gesteld noch gebleken is dat tijdens het huwelijk met enige regelmaat vermogen aan de onderneming is onttrokken en dat daarvan door partijen is geleefd. Aangezien het onttrekken van vermogen aan de onderneming toen niet gebeurde, ziet de rechtbank geen reden daar nu mee aan te vangen.
3.12.
Uit de overgelegde jaaropgaaf 2021 van de man blijkt een belastbaar loon van € 87.592,-. Ook houdt de rechtbank rekening met de premie voor inkomensvoorzieningen, omdat de man deze in de voorafgaande jaren steeds heeft voldaan. Bij gebreke aan recentere gegevens rekent de rechtbank met de premie voor inkomensvoorzieningen uit 2019 van € 3.353,-. Het NBI is dan € 4.344,-. [5]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.913,- per maand. Dat is € 478,- per kind.
3.13.
Daarbij rekent de rechtbank met de werkelijke woonlasten van de man, omdat de rechtbank constateert dat bij het rekenen met de forfaitaire woonlast sprake zou zijn van een tekort aan gezamenlijke draagkracht. De werkelijke woonlasten van de man bedragen € 611,- netto per maand en zijn duurzaam aanmerkelijk lager. [6]
draagkracht vrouw
3.14.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaves 2021, waaruit een inkomen van € 22.093,- bruto per jaar blijkt. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 551,- per maand. Het NBI is dan € 1.835,-. [7]
3.15.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 200,- per maand, dus € 67,- per kind.
verdeling kosten
3.16.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.17.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.090,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn € 988,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (956/1.090 x 988 =) € 867,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (134/1.090 x 988 =) € 121,- per maand.
zorgkorting
3.18.
De man maakt op de dagen dat [kind 1] en [kind 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.19.
[kind 1] en [kind 2] verblijven gemiddeld 3,5 dagen per twee weken bij de man. Met partijen is de rechtbank het eens dat daarbij een zorgkorting van 25% van de behoefte past, dus € 247,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (867 -/- 247 =) € 620,- per maand, dus € 310,- per kind kan betalen.
3.20.
De rechtbank is gebonden aan de door het verzoek van de vrouw getrokken grenzen aan de rechtsstrijd. Dat leidt tot afwijzing van het verzoek van de vrouw, hoewel volgens vorenstaande gegevens en beoordeling de man een lagere bijdrage zou moeten betalen. De man heeft daartoe geen eigen verzoek ingediend. Dit betekent dat de eerder vastgestelde kinderalimentatie blijft gelden.
partneralimentatie
3.21.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de man voor de kinderen moet betalen, kan de rechtbank berekenen of hij nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.22.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.23.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
3.24.
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Zoals onder 3.6 vermeld bedroeg het inkomen van de man toen € 4.466,- netto per maand en het inkomen van de vrouw bedroeg € 1.351,- per maand. Daarop strekken de kosten van de kinderen in mindering. Voor de kosten van de kinderen verwijst de rechtbank naar 3.6 en 3.7. Er resteert dan een inkomen van (5.817 -/- 1.356 -/- 1.283,78 =) € 3.177,- per maand.
3.25.
Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was € 1.906,- netto per maand in 2017. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 2.083,- netto per maand.
behoeftigheid
3.26.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 2.083,- netto per maand) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.27.
Uit de jaaropgaves van 2021 blijkt dat de vrouw een belastbaar jaarinkomen uit nabestaandenpensioen heeft van € 22.093,-. Het NBI is dan € 1.283,-. [8] Alhoewel met dit inkomen nog een resterende behoefte zou resteren gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw niet behoeftig is. Uit de verklaringen van partijen ter zitting is gebleken dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure haar partneralimentatieverzoek heeft ingetrokken omdat partijen ter zitting waren overeengekomen dat de man haar woonlasten betaalde. Voor het overige kon zij met haar eigen inkomen in haar kosten van levensonderhoud voorzien. Na de verkoop van de voormalige echtelijke woning heeft de vrouw deze woning verlaten en is de bijdrage van de man in de woonlasten van de vrouw gestopt. Op dat moment heeft zij niet om partneralimentatie verzocht. De rechtbank neemt aan dat de vrouw ook toen kennelijk niet behoeftig was en dat zij met haar eigen inkomen in haar behoefte kon voorzien. Daarbij is ook van belang dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij nu wel woonlasten heeft en daarmee een resterende behoefte heeft en dus behoeftig is.
Voor zover de vrouw wel behoeftig zou zijn kan van haar verwacht worden dat zij inmiddels – drie jaar na de zitting in de echtscheidingsprocedure – zelf in staat is om in haar resterende behoefte te voorzien. De vrouw heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom zij – in ieder geval voor dat resterende deel van haar behoefte – niet zelf hierin zou kunnen voorzien. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw op dit moment in het geheel niet werkt, de kinderen schoolgaand zijn en zij tot haar huwelijk met de man altijd heeft gewerkt en – volgens haar eigen verklaring ter zitting – een jaarinkomen had van € 50.000,- bruto per jaar tot € 60.000,- bruto per jaar. Met slechts een deel van dit vroegere jaarinkomen zou de vrouw al volledig in haar behoefte kunnen voorzien. De rechtbank wijst daarom het verzoek om partneralimentatie af.
proceskosten
3.28.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie van de vrouw af;
4.2.
wijst het verzoek tot vaststelling van de partneralimentatie van de vrouw af;
4.3.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.4.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 17 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van de behoefte van de kinderen
netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de behoefte van de kinderen
draagkracht van de man
draagkracht van de vrouw
netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van haar behoefte

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van de behoefte van de kinderen
3.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van de behoefte van de kinderen
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 3: draagkracht van de man
6.Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586
7.Bijlage 4: draagkracht van de vrouw
8.Bijlage 5: netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van haar behoefte