In deze zaak, die op 13 januari 2022 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding waarin eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Berk, vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagde, een gerechtsdeurwaarder verbonden aan Via Optima. De zaak is ontstaan uit een eerdere juridische procedure waarbij gedaagde in een andere hoedanigheid was veroordeeld om bepaalde bescheiden te verstrekken aan eisers, maar hieraan niet heeft voldaan. Eisers hebben vervolgens een overeenkomst van opdracht gesloten met gedaagde voor de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar na een geschil over de afdracht van geïncasseerde gelden hebben eisers de overeenkomst beëindigd en de zaak overgedragen aan een opvolgend deurwaarder, Rijken Gerechtsdeurwaarders.
Eisers vorderen in dit kort geding onder andere de overdracht van het dossier aan Rijken, afgifte van exploten en financiële afwikkeling van de door gedaagde geïncasseerde bedragen. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, aangezien de tenuitvoerlegging van het vonnis al meer dan een jaar stagneert. De rechter wijst de vorderingen gedeeltelijk toe, waarbij gedaagde wordt verplicht om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het dossier en de exploten aan eisers te verstrekken. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde hier niet aan voldoet.
De rechter oordeelt dat gedaagde, ondanks haar verweer, verplicht is om de gevraagde documenten te verstrekken en dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geen belemmering vormt voor de overdracht aan de opvolgend deurwaarder. De kosten van de procedure worden aan gedaagde opgelegd, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.