ECLI:NL:RBGEL:2022:1414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
9697908
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van huurovereenkomst na ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eisende partij, zonder bekende woon- of verblijfplaats, een vordering heeft ingesteld tegen de stichting Woonstede. De eisende partij vorderde dat Woonstede binnen 14 dagen een passende woning aan hem zou toewijzen, na een eerdere ontruiming van zijn woning op basis van een ontruimingsvonnis. Dit ontruimingsvonnis was op 4 januari 2022 aan de eisende partij betekend, na een eerdere uitspraak van de kantonrechter op 17 december 2021. De eisende partij stelde dat hij recht had op nakoming van de huurovereenkomst, die volgens hem nog steeds van kracht was, ondanks de ontruiming. Hij voerde aan dat hij nu op straat zwerft en dat Woonstede, als maatschappelijke instelling, hem niet aan zijn lot mocht overlaten.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de eisende partij tot schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis eerder was afgewezen. De rechter oordeelde dat Woonstede haar verplichtingen uit de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgeschort, en dat de opschorting tijdelijk was, maar niet leidde tot het einde van de huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat de eisende partij op dit moment geen recht had op nakoming van de huurovereenkomst, omdat de opschorting nog steeds rechtsgeldig was en Woonstede niet verplicht was om een woning ter beschikking te stellen. De vordering van de eisende partij werd afgewezen, evenals de gevorderde dwangsommen, en hij werd in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak is gedaan door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9697908 \ VV EXPL 22-31 \ 498 \ 40141
uitspraak van 18 maart 2022
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
zonder bekende woon- of verblijfplaats
eisende partij
gemachtigde mr. S.G. Blasweiler te Ede
tegen
de stichting Stichting Woonstede
gevestigd te Ede
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen
Partijen worden hierna [eisende partij] en Woonstede genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 februari 2022 met producties
- de e-mail van de zijde van Woonstede van 2 maart 2022 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Woonstede het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. De griffier heeft bijgehouden wat verder ter zitting is besproken.

2.De feiten

2.1.
Op 17 december 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in kort geding geoordeeld dat [eisende partij] zijn woning aan de [adres+plaats] binnen 14 dagen moest ontruimen. De kantonrechter heeft daarbij het woonbelang van [eisende partij] meegewogen (r.o. 4.7). Dit vonnis (hierna: ontruimingsvonnis) is op 4 januari 2022 rechtsgeldig aan [eisende partij] betekend.
2.2.
Op 4 januari 2022 is [eisende partij] een executie kortgeding gestart om de ontruiming (alsnog) te voorkomen. [eisende partij] heeft onder meer aan zijn vordering tot schorsing van de executie ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van de ontruiming geen woonruimte meer zal hebben. De kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft in dit executie kort geding op 17 januari 2022 geoordeeld dat in een executiegeschil geen plaats is voor een herbeoordeling van de reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel daarover. Verder heeft de kantonrechter, samengevat, geoordeeld dat niet vast is komen te staan dat sprake is van een kennelijke misslag in het ontruimingsvonnis en dat voorshands niet vast is komen te staan dat sprake is van - na het ontruimingsvonnis – gebleken nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat executie door Woonstede misbruik van bevoegdheid oplevert. Daarom is de vordering van [eisende partij] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis afgewezen.
2.3.
Tegen het ontruimingsvonnis en het kortgedingvonnis in het executiegeschil heeft [eisende partij] hoger beroep ingesteld. In die zaken is nog geen uitspraak gedaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. dat Woonstede binnen 14 dagen na vonnis in kort geding dan wel in goede justitie te bepalen termijn aan [eisende partij] een woning, al dan niet een onconventionele woning, die in deze situatie passend voor hem is, toewijst en kan betrekken;
II. aan Woonstede een dwangsom van € 10.000,00 ineens en/of € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 dan wel in goede justitie te bepalen bedrag op te leggen indien Woonstede zich niet houdt aan het onder I. bepaalde;
met veroordeling van Woonstede in de proceskosten en nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat hij een huurovereenkomst heeft met Woonstede en dat die overeenkomst moet worden nagekomen. De verplichting van Woonstede om woonruimte beschikbaar te stellen aan [eisende partij] blijft ook na de ontruiming onverminderd voortbestaan, omdat de huurovereenkomst niet is ontbonden. [eisende partij] zwerft nu op straat en heeft daarom een spoedeisend belang bij het verkrijgen van een (huur)woning of woonruimte. Hij is kwetsbaar. Hij is bereid in een renovatiewoning, Skaeve Huse (aso-woning), wooncontainer of stacaravan te trekken. Woonstede mag hem niet zo aan zijn lot overlaten, helemaal niet nu Woonstede een maatschappelijke instelling is met als wettelijke taak zich te richten op het bouwen, beheren en verhuren van kwalitatief goede woonruimte met een betaalbare huur voor mensen met een smalle beurs en voor de kwetsbaren in de samenleving. Gezien haar wettelijke taak, handelt Woonstede ook onrechtmatig, zeker nu de huur- en begeleidingsovereenkomst in stand blijft (niet wordt opgezegd of ontbonden). Tot slot bestrijdt [eisende partij] in hoger beroep de overlast, zodat nog niet duidelijk is of de ontruiming gerechtvaardigd was, aldus [eisende partij] .
3.3.
Woonstede heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eisende partij] .
4.2.
Tussen partijen hebben diverse bestuursrechtelijke en civiele procedures gespeeld. In al die procedures is door [eisende partij] (hoger) beroep ingesteld.
4.3.
Het ontruimingsvonnis gaf Woonstede een geldige titel om tot ontruiming van de woning over te gaan. Nadat de vordering van [eisende partij] tot schorsing van de executie is afgewezen, is Woonstede ook tot ontruiming overgegaan.
4.4.
Zoals [eisende partij] terecht stelt bestaat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst nog steeds nu van rechtsgeldige opzegging dan wel ontbinding geen sprake is geweest. De vraag die beantwoord moet worden is of [eisende partij] daarom aanspraak kan maken op nakoming van de huurovereenkomst door Woonstede en, zo ja, of daartoe in kort geding een voorziening getroffen moet en kan worden, zodanig dat Woonstede veroordeeld wordt aan [eisende partij] op korte termijn een (andere) woning ter beschikking te stellen. Die vraag wordt ontkennend beantwoord en daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Anders dan door [eisende partij] is bepleit, heeft Woonstede haar verplichtingen uit de huurovereenkomst wel, en ook rechtsgeldig, opgeschort. Die (rechtsgeldige) opschorting ligt in het ontruimingsvonnis besloten. Dat neemt niet weg dat, zoals [eisende partij] terecht stelt, opschorting naar haar aard tijdelijk is en niet leidt tot het einde van de huurovereenkomst. De enkele uitoefening van een opschortingsrecht bevrijdt degene die zich op opschorting beroept derhalve niet blijvend van haar verplichtingen uit de betreffende overeenkomst. Als Woonstede definitief bevrijd wil worden van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst zal zij deze rechtsgeldig moeten beëindigen, bijvoorbeeld door ontbinding te vorderen. Zo’n vordering tot ontbinding (bodemzaak) moet zij binnen een redelijke termijn na het ontruimingsvonnis instellen.
4.6.
De vraag is vervolgens of de hierboven genoemde redelijke termijn (al) verstreken is. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. [eisende partij] heeft hoger beroep ingesteld tegen het ontruimingsvonnis. Dit ontruimingsvonnis kan in hoger beroep vernietigd worden. Dan eindigt het recht op opschorting in ieder geval. [eisende partij] heeft aangegeven dat de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsvindt op 18 maart 2022. Binnen korte tijd na die datum zal er duidelijkheid zijn over de vraag of [eisende partij] terecht ontruimd is en daarmee ook of de opschorting al dan niet rechtsgeldig was en is. De uitkomst van die procedure in hoger beroep geeft in het algemeen een indicatie van de te verwachten uitkomst van een eventueel vervolgens te starten ontbindingsprocedure. Als het ontruimingsvonnis in hoger beroep wordt bekrachtigd berusten huurders meestal in het daarmee feitelijk einde van de huur en verlangen zij geen ontbindingsvonnis, mede omdat een dergelijke procedure veelal enkel kostenverhogend voor (ook) de huurder is. Dit is reden temeer om, ondanks dat Woonstede nog niet tot het instellen van een ontbindingsprocedure is overgegaan, te oordelen dat de opschorting hangende het hoger beroep onverminderd rechtsgeldig is en Woonstede op dit moment bevrijdt van haar verplichting tot nakoming van de huurovereenkomst. Woonstede is derhalve vooralsnog niet verplicht aan [eisende partij] alsnog een woning ter beschikking te stellen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisende partij] wordt afgewezen omdat er geen grond is voor toewijzing van de nakomingsvordering. Mogelijk kan dit na de uitspraak in hoger beroep anders zijn. Daarop kan niet worden vooruitgelopen.
Ook de gevorderde dwangsommen worden afgewezen.
4.8.
[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Woonstede vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022