ECLI:NL:RBGEL:2022:1345

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 969
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering van bijstandsbedrag wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [Eiser A], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Eiser ontving sinds 17 januari 2007 bijstand, maar zijn bijstandsrecht werd ingetrokken over de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020. Dit gebeurde naar aanleiding van een anonieme tip dat eiser 'zwart' klussen en schilderen zou uitvoeren. De gemeente voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat eiser op 329 klusadvertenties op Marktplaats had gereageerd, wat werd aangemerkt als een commerciële activiteit. Eiser had deze activiteiten niet gemeld, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank oordeelde dat het reageren op de advertenties aan eiser moest worden toegerekend, ondanks zijn bewering dat een derde, [C], gebruik had gemaakt van zijn account. De rechtbank vond dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn activiteiten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand en dat hij deze had moeten melden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van het bijstandsrecht en de terugvordering van het betaalde bedrag aan bijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet bijhouden van een deugdelijke administratie. Eiser had geen bewijs geleverd van de werkzaamheden die hij zou hebben verricht, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of hij recht had op bijstand. De rechtbank wees erop dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, zelfs niet als hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 21/969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Brouwer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoornte Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 ingetrokken en een over deze periode betaald bedrag aan bijstand van € 7.307,44 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 31 augustus 2020 (het primaire besluit 2) is aan eiser een boete van € 630,- opgelegd.
Bij besluit van 7 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich, met bericht van afmelding, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Feiten
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft sinds 17 januari 2007 bijstand ontvangen, laatstelijk, per 1 september 2017 naar de norm voor een alleenstaande ouder. De uitkering werd maandelijks uitbetaald aan de Stadsbank en eiser ontving via de Stadsbank leefgeld. Naar aanleiding van een anonieme tip op 23 december 2019 dat eiser ‘zwart’ zou klussen en schilderen in en rondom huis bij particulieren, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar eisers recht op bijstand. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage RISC van 12 augustus 2020. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft verweerder geconcludeerd dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand over de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 niet kan worden vastgesteld.
Primaire besluiten
1.2.
In het primaire besluit 1 heeft verweerder ten aanzien van de periode van 1 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 overwogen dat eiser werkzaamheden heeft verricht waarmee inkomsten verkregen konden worden. Eiser had hiervan melding moeten maken. Eiser heeft geen administratie overgelegd waardoor het recht op bijstand over deze periode niet is vast te stellen.
Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 overwogen dat eiser de beschikking heeft gehad over het [emailadres A] en het Marktplaatsaccount [B] heeft bijgehouden. Met dit account is in de periode van 2 september 2019 tot en met 13 februari 2020 op 329 klusadvertenties die op Marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) stonden, gereageerd. Eiser heeft ook van deze activiteiten geen administratie kunnen overleggen. Gelet op de aard en omvang van de activiteiten op Marktplaats en de lange periode waarin op advertenties is gereageerd, is het aannemelijk dat ook in de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 werkzaamheden zijn verricht. Doordat geen administratie is overgelegd, is het recht op bijstand over deze periode niet vast te stellen.
1.3.
In het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd voor het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 en het niet melden ervan.
Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat uitsluitend is gericht tegen de intrekking en de terugvordering over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 en het bezwaar gericht tegen de boeteoplegging ongegrond verklaard. In aanvulling op de motivering van het primaire besluit 1 heeft verweerder overwogen dat het [emailadres A] is gekoppeld aan het marktplaatsaccount [B] en aan eisers telefoonnummer [000000000] . Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt welke werkzaamheden zijn voortgekomen uit de 329 reacties op advertenties via het Marktplaatsaccount. Evenmin heeft hij met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond dat iemand anders, naar hij stelt mevrouw [C] ), via zijn account heeft gereageerd op de 329 advertenties.
Beroep van eiser
3. Eiser erkent gedurende het gehele tijdvak van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 formeel de beschikking te hebben gehad over het [emailadres A] en over het Marktplaatsaccount [B] , maar stelt dat ten aanzien van het tijdvak van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 niet hij, maar een derde, [C] , feitelijk gebruik heeft gemaakt van zowel het e-mailadres als van het Marktplaatsaccount. [C] is ten onrechte niet gehoord in het kader van het onderzoek, terwijl zij bestendig heeft verklaard over de reden waarom enkel zij in de periode vanaf 1 november 2019 feitelijk de beschikking heeft gehad over het e-mailadres en het Marktplaatsaccount. Eiser is van mening dat hij met de verklaringen van [C] inclusief haar toelichting ten overstaan van de bezwarencommissie aannemelijk heeft gemaakt dat zij via zijn account heeft gereageerd op advertenties. Eiser betwist dan ook in deze periode zelf op geld waardeerbare activiteiten te hebben verricht. Ten aanzien van de 329 advertenties waarop in de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 is gereageerd blijft onduidelijk hoeveel van deze 329 klusadvertenties betrekking hebben op het tijdvak na 1 november 2019. Ten onrechte wordt op eiser een negatieve bewijslast gelegd in die zin dat hij moet aantonen -terwijl verweerder spreekt over aannemelijkheid van schending van de inlichtingenverplichting- dat geen opdrachten tot stand zijn gekomen en door hem geen op geld waardeerbare werkzaamheden zijn verricht. Uit niets blijkt, ook niet uit het via [C] ingebrachte berichtenverkeer, dat op basis van verkeer tussen een potentiële opdrachtgever en -nemer na 1 november 2019 wederom een opdracht tot stand is gekomen. [C] heeft verklaard er niet in te zijn geslaagd meer informatie te ontvangen van Marktplaats dan door haar is ingebracht.
Eiser is dan ook van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand in de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 niet kon worden vastgesteld.
Omvang van het geding
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde van eiser bij brief van 22 maart 2021 waarin de gronden van beroep zijn aangevoerd, heeft laten weten dat het beroep zich niet (langer) richt tegen de in het besluit op bezwaar gehandhaafde boete. Het geschil beperkt zich tot de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van het aan bijstand verstrekte bedrag over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020.
Het aantal advertenties
5. Niet in geschil is dat met eisers Marktplaatsaccount in de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 is gereageerd op 329 klusadvertenties.
Eiser heeft aangevoerd dat onduidelijk is hoeveel van deze 329 klusadvertenties betrekking hebben op het in deze procedure ter beoordeling voorliggende tijdvak vanaf 1 november 2019.
Deze beroepsgrond baat eiser niet. Uit de door verweerder van Marktplaats gevorderde gegevens, die onderdeel uitmaken van de gedingstukken, blijkt dat in de periode van 1 november 2019 tot en met 15 februari 2020 op meer dan 150 klusadvertenties is gereageerd. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een substantiële hoeveelheid reacties.
Omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn
6. Deze omvang van het reageren op advertenties binnen de te beoordelen periode van drie en een halve maand gevoegd bij de aard van de advertenties, te weten (verzoeken om) het uitvoeren van (klus)werkzaamheden, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het reageren op advertenties in deze omvang, moet worden aangemerkt als een activiteit van commerciële aard, namelijk een activiteit tot het genereren van werk ofwel een activiteit waarvan aannemelijk is dat daaruit werkzaamheden kunnen voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank is deze commerciële activiteit mede gelet op de omvang ervan een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht of de reactie per afzonderlijke advertentie werkzaamheden en (daarmee) daadwerkelijk inkomsten heeft opgeleverd. Dit brengt met zich dat daarvan melding had moeten worden gemaakt aan verweerder. De rechtbank past de vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3468) inhoudende dat het op meer dan incidentele basis te koop aanbieden van goederen in advertenties op Marktplaats een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht of uit die aanbiedingen daadwerkelijk inkomsten worden genoten, naar analogie toe in deze zaak waarin het niet gaat om het te koop aanbieden van goederen, maar om het reageren op advertenties op Marktplaats, waarin gezocht wordt naar uitvoerders van kluswerkzaamheden.
Toerekening aan eiser
7.1.
Eiser heeft aangevoerd dat niet hij, maar [C] in de ter beoordeling voorliggende periode feitelijk gebruik heeft gemaakt van zijn Marktplaatsaccount en het daaraan gekoppelde e-mailadres van eiser. [C] heeft eisers laptop gebruikt omdat zij na de dood van haar moeder in januari 2019 geen gebruik meer kon maken van de (met een onbekend wachtwoord beveiligde) laptop van haar moeder. [C] heeft het Marktplaatsaccount aangemaakt en onderhouden. Om die reden kan volgens eiser het reageren op de Marktplaatsadvertenties niet aan hem worden toegerekend en hoefde hij daarvan geen melding te maken aan verweerder.
7.2.
De rechtbank volgt eiser allereerst niet in zijn standpunt dat het reageren op de Marktplaatsadvertenties hem niet kan worden toegerekend, omdat de door eiser geschetste gang van zaken niet wordt ondersteund door de onderzoeksbevindingen. Uit de onderzoeksbevindingen die ten grondslag liggen aan de in rechte vaststaande intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering over de periode van 1 september 2019 tot 1 november 2019, blijkt dat eiser door de opdrachtgevers van de werkzaamheden die zijn verricht in september en oktober 2019, vanaf een foto is herkend als zijnde [A] en dat eiser onder deze naam in de periode van 1 september 2019 tot 1 november 2019 gebruik heeft gemaakt van het Marktplaatsaccount [B] en van het [emailadres A] . Ook blijkt uit de onderzoeksbevindingen dat eiser gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [000000000] , dat hij -zo heeft hij verklaard tijdens het gesprek op 19 februari 2020- de enige is die van dit telefoonnummer gebruik maakt en dat daarmee sms-berichten zijn verzonden onder de naam [A] . [C] maakt in deze periode, zo blijkt uit de onderzoeksbevindingen, uitsluitend gebruik van het [emailadres B] en een eigen telefoonnummer en hanteert haar eigen naam.
7.3.
In beginsel moet ervan worden uitgegaan dat een account en een e-mailadres worden gebruikt door de persoon aan wiens naam het account en e-mailadres zijn gekoppeld. Uit de hierboven weergegeven onderzoeksbevindingen blijkt dat dit in de periode van 1 september 2019 tot 1 november 2019 ook daadwerkelijk zo is geweest, behoudens dat eiser onder een pseudoniem heeft geacteerd, maar dit pseudoniem wel tot eiser is te herleiden. Gelet hierop is het aan eiser om aannemelijk te maken dat een en ander in de daarop volgende periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 anders is geweest en dat -zoals hij stelt- enkel [C] gebruik heeft gemaakt van het Marktplaatsaccount [B] en [emailadres A] . Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Aan de verklaringen van [C] die in de procedure zijn ingebracht, met een inhoud die overeenstemt met hetgeen eiser heeft verklaard, kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien, omdat deze verklaringen niet afkomstig zijn uit een objectieve bron. Dit is tevens de reden waarom verweerder geen aanleiding hoefde te zien [C] te horen, zoals eiser in beroep heeft aangevoerd. Daarnaast heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen plausibele verklaring gegeven over de reden waarom [C] vanaf 1 november 2019 geen gebruik meer zou maken van haar eigen e-mailadres en feitelijk over het Marktplaatsaccount en e-mailadres van eiser zou zijn gaan beschikken. De enkele stelling van eiser ter zitting dat “hij alle gegevens heeft gewist en [C] weer is begonnen met het account, omdat Google het account niet had gewist”, is in dit verband volstrekt onvoldoende, omdat dat geen enkel inzicht geeft in de reden om op de gestelde manier te handelen.
7.4.
De aan de persoon van eiser gekoppelde gebruiksgegevens en de uit de onderzoeksbevindingen blijkende gang van zaken brengen de rechtbank tot de (tussen)conclusie dat het reageren op Markplaatsadvertenties in de ter beoordeling voorliggende periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 aan eiser moet worden toegerekend. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het [C] is geweest die in deze periode met gebruikmaking van het aan hem gekoppelde account en van zijn e-mailadres op de Marktplaatsadvertenties heeft gereageerd.
(Schending van de) inlichtingenverplichting
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het reageren via het aan hem gekoppelde account en e-mailadres op advertenties op Marktplaats, waarin het uitvoeren van (klus)werkzaamheden centraal staat, in een omvang als hier aan de orde, voor de verlening van bijstand van belang kon zijn. Dit betekent dat eiser hiervan melding had moeten maken aan verweerder. Door deze activiteit niet te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden en verweerder daarmee op voorhand de mogelijkheid ontnomen te onderzoeken of eiser werkzaamheden heeft verricht.
Bewijslast
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
(Geen) vaststelling van het recht
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, als hij wel aan de inlichtingenverplichting voldaan zou hebben, recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eiser heeft geen administratie overgelegd met betrekking tot advertenties op Marktplaats waarin werd gezocht naar een uitvoerder van (klus)werkzaamheden en waarop eiser heeft gereageerd, waaruit blijkt welke werkzaamheden daaruit zijn voortgevloeid en welke inkomsten daaruit zijn verkregen. Eiser heeft gesteld dat er in het geheel geen werkzaamheden zijn gevolgd uit de reacties op de Marktplaatsadvertenties. Eiser heeft deze stelling evenwel niet op voldoende wijze onderbouwd. Weliswaar zijn 20 Marktplaatsadvertenties uit de periode van 18 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 overgelegd en blijkt ten aanzien van een gedeelte van deze advertenties uit het berichtenverkeer van het Marktplaatsaccount dat geen overeenkomst dan wel opdracht tot stand is gekomen. Echter, dit is op een aantal van meer dan 150 advertenties waarop in totaal is gereageerd, volstrekt onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat uit de reacties op de advertenties geen werkzaamheden zijn voortgevloeid. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de gevolgen van het niet bijhouden van een deugdelijke administratie, waartoe ook behoort dat bepaalde informatie na een bepaalde termijn niet meer via Marktplaats kan worden verkregen, wat daarvan verder ook zij, conform de hierboven weergegeven ‘bewijslast’ voor rekening en risico van eiser komen. Nu eiser administratie noch boekhouding in de procedure heeft gebracht, kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten van eiser uit werkzaamheden die zijn voortgevloeid uit reacties op Marktplaatsadvertenties en kunnen die inkomsten ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
Intrekking recht op bijstand
11. Gelet hierop heeft verweerder het recht van eiser op bijstand over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 terecht ingetrokken.
Terugvordering
12. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft en verweerder terecht het over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 aan eiser betaalde bedrag aan bijstand van eiser heeft teruggevorderd.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.