7.4.De aan de persoon van eiser gekoppelde gebruiksgegevens en de uit de onderzoeksbevindingen blijkende gang van zaken brengen de rechtbank tot de (tussen)conclusie dat het reageren op Markplaatsadvertenties in de ter beoordeling voorliggende periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 aan eiser moet worden toegerekend. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het [C] is geweest die in deze periode met gebruikmaking van het aan hem gekoppelde account en van zijn e-mailadres op de Marktplaatsadvertenties heeft gereageerd.
(Schending van de) inlichtingenverplichting
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het reageren via het aan hem gekoppelde account en e-mailadres op advertenties op Marktplaats, waarin het uitvoeren van (klus)werkzaamheden centraal staat, in een omvang als hier aan de orde, voor de verlening van bijstand van belang kon zijn. Dit betekent dat eiser hiervan melding had moeten maken aan verweerder. Door deze activiteit niet te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden en verweerder daarmee op voorhand de mogelijkheid ontnomen te onderzoeken of eiser werkzaamheden heeft verricht.
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
(Geen) vaststelling van het recht
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, als hij wel aan de inlichtingenverplichting voldaan zou hebben, recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eiser heeft geen administratie overgelegd met betrekking tot advertenties op Marktplaats waarin werd gezocht naar een uitvoerder van (klus)werkzaamheden en waarop eiser heeft gereageerd, waaruit blijkt welke werkzaamheden daaruit zijn voortgevloeid en welke inkomsten daaruit zijn verkregen. Eiser heeft gesteld dat er in het geheel geen werkzaamheden zijn gevolgd uit de reacties op de Marktplaatsadvertenties. Eiser heeft deze stelling evenwel niet op voldoende wijze onderbouwd. Weliswaar zijn 20 Marktplaatsadvertenties uit de periode van 18 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 overgelegd en blijkt ten aanzien van een gedeelte van deze advertenties uit het berichtenverkeer van het Marktplaatsaccount dat geen overeenkomst dan wel opdracht tot stand is gekomen. Echter, dit is op een aantal van meer dan 150 advertenties waarop in totaal is gereageerd, volstrekt onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat uit de reacties op de advertenties geen werkzaamheden zijn voortgevloeid. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de gevolgen van het niet bijhouden van een deugdelijke administratie, waartoe ook behoort dat bepaalde informatie na een bepaalde termijn niet meer via Marktplaats kan worden verkregen, wat daarvan verder ook zij, conform de hierboven weergegeven ‘bewijslast’ voor rekening en risico van eiser komen. Nu eiser administratie noch boekhouding in de procedure heeft gebracht, kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten van eiser uit werkzaamheden die zijn voortgevloeid uit reacties op Marktplaatsadvertenties en kunnen die inkomsten ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
Intrekking recht op bijstand
11. Gelet hierop heeft verweerder het recht van eiser op bijstand over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 terecht ingetrokken.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft en verweerder terecht het over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 aan eiser betaalde bedrag aan bijstand van eiser heeft teruggevorderd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.