ECLI:NL:RBGEL:2022:1282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/05/386858 / HZ ZA 21-140
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overlijdensrisicoverzekering en begunstiging in het erfrecht

In deze zaak gaat het om de uitkering van een overlijdensrisicoverzekering na het overlijden van de heer [erflater] op 30 september 2020. De eisende partijen, [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.], zijn de kinderen van de overledene en vorderen dat zij als begunstigden van de verzekering worden aangemerkt, in plaats van de weduwe van de overledene, [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringnemer, [erflater], bij het afsluiten van de verzekering een standaardbegunstiging heeft gekozen, waarbij de weduwe als eerste begunstigde is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige aanwijzing is gedaan die de kinderen als begunstigden aanmerkt, en dat de bedoeling van de verzekeringnemer was dat de uitkering aan de weduwe zou toekomen. De vorderingen van de eisende partijen worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak wordt de vordering van Nationale Nederlanden ook afgewezen, en de proceskosten worden aan de zijde van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 16 maart 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/386858 / HZ ZA 21-140 van

1.[eisende partij 1 hfdz.] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2 hfdz.],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht-Airport,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Rijpkema te 's-Gravenhage,
2.
[ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/05/393171 / HZ ZA 21-308 van
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. L.H. Rijpkema te 's-Gravenhage,
tegen
[ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden.
Partijen zullen hierna [eisende partijen hfdz.] (of afzonderlijk [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] ), Nationale Nederlanden en [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] worden genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 november 2021
  • de akte houdende aanvullende producties van [eisende partijen hfdz.]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 november 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 februari 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] zijn de enige kinderen van de heer [erflater] (hierna: [erflater] ). Zij zijn geboren uit het huwelijk van [erflater] met mevrouw [betrokkene 1] . Dit huwelijk is op 13 maart 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
[erflater] heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 29 april 2014 (productie 1 bij dagvaarding in de hoofdzaak).
3.3.
In voornoemd testament zijn [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] benoemd tot erfgenamen ieder voor een gelijk deel, zodat zij ieder voor de helft in de nalatenschap van [erflater] zijn gerechtigd. De heer [betrokkene 2] , accountant van [erflater] (hierna: [betrokkene 2] ) is benoemd tot executeur.
3.4.
Op of omstreeks 1 september 2015 heeft [erflater] bij (de rechtsvoorgangster van) Nationale Nederlanden een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. Het verzekerd bedrag bedroeg € 66.000,00. De verzekering hield volgens de polis (productie 3 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Nationale Nederlanden) een standaardbegunstiging in, te weten:
1. verzekeringnemer
2. weduwe/weduwnaar van verzekeringnemer
3. kinderen van verzekeringnemer
4. erfgenamen van verzekeringnemer.
3.5.
De verzekering was gekoppeld aan de hypothecaire lening die [erflater] had afgesloten bij SNS Bank in verband met de financiering van zijn toenmalige woning. Op of omstreeks 6 februari 2017 is de verplichte koppeling met de verzekering komen te vervallen als gevolg van de verkoop van de woning en de aflossing van de hypothecaire lening. Op 8 februari 2017 is een gewijzigd polisblad aan [erflater] verzonden (productie 7 bij dagvaarding in de hoofdzaak). Op dit polisblad stond eveneens de standaardbegunstiging aangetekend. Deze is nadien niet gewijzigd.
3.6.
Op 2 februari 2018 heeft [erflater] een andere woning in [plaats] gekocht, die hij (grotendeels) hypothecair heeft gefinancierd (productie 9 bij dagvaarding in de hoofdzaak).
3.7.
Begin 2020 kreeg [erflater] een affectieve relatie met [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] .
3.8.
Op 20 maart 2020 kreeg [erflater] van zijn artsen te horen dat hij ongeneeslijk ziek was.
3.9.
Op 2 juli 2020 heeft notaris mr. [notaris] te [plaats] een concept-testament voor [erflater] opgesteld (productie 10 bij dagvaarding in de hoofdzaak). In dat concept-testament bleef de benoeming van [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] tot enig erfgenamen, zoals vastgelegd in het tot dan geldende testament (zie 3.2-3.3), ongewijzigd. Het concept-testament is nooit verleden.
3.10.
In een ongedateerd stuk met als opschrift “Aktielijst na mijn overlijden” (productie 16 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft [erflater] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
- Verzekeraar Nationale Nederlanden (voorheen Delta Lloyd) contacten ivm overlijdensrisicoverzekering(…)
Bedrag zal uitgekeerd worden aan de hypotheek prive
(…)”
3.11.
In ongedateerde, handgeschreven aantekeningen van [erflater] (productie 17 bij dagvaarding in de hoofdzaak) staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Testament  nalatenschap naar de jongens [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.]
(…)
ivm overlijdensrisicoverzekering
(…)
Bedrag zal uitgekeerd worden aan erfgenamen  gebruiken voor of aflossing Hypotheek of verdelen onder [eisende partij 1 hfdz.] - [eisende partij 2 hfdz.]
(…)”
3.12.
In andere, eveneens ongedateerde en handgeschreven aantekeningen van [erflater] (productie 10 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] ) staat onder meer vermeld:
“(…)
Het Huis [adres] ,
- Let op!! – Risicoverzekering bij NN  Delta Lloyd
(…)
- Verdeling hoe?? [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] kan blijven wonen en het moet betaalbaar blijven voor Haar
- Er zit bijna geen overwaarde in
Afgelost is nu ongeveer € 6000,-
Risico verzekering is ± 60000,-
Hypotheek is nog ± 249000,- – 60000,- = € 183000,-
Maandlast bank is nu € 888,- = netto ± € 688,- p/maand
Ga proberen nog een extra risico verzekering af te sluiten.
(…)”
3.13.
In september 2020 verslechterde de gezondheidstoestand van [erflater] . Hij werd in het ziekenhuis opgenomen. Aldaar hebben zowel [betrokkene 2] als de notaris hem bezocht op 25 september 2020. [betrokkene 2] heeft over zijn gesprek met [erflater] onder meer het volgende geschreven aan de notaris (productie 8 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] ):
“(…)
[erflater] wil graag dat zijn vriendin en hopelijk op korte termijn ook zijn echtgenote (ik heb reeds bij de gemeente aanvraag gedaan voor een versnelde procedure voor de huwelijksvoltrekking), in zijn woning aan de [adres] te [plaats] gaat wonen met haar dochter. Echter het inkomen van mevrouw [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] is niet toereikend, om de lasten van deze woning te dragen. Daar moet iets voor “verzonnen” worden. Uiteraard is het bij niemand de bedoeling om de 2 kinderen van de heer [erflater] tekort te doen, echter [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] moet ook “beloond” worden en dat wil [erflater] dan ook graag.
We hebben hierbij ADVIES nodig. Denk hier aub even over na en laat me weten hoe jij deze casus ziet.
(…)”
3.14.
Op 27 september 2020 zijn [erflater] en [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] in het ziekenhuis in het huwelijk getreden, zonder het maken van huwelijksvoorwaarden.
3.15.
Op 29 september 2020 is op verzoek van [erflater] de “ [naam stichting] ” opgericht. Het testament van 29 april 2014 is ook bij die gelegenheid ongewijzigd gebleven.
3.16.
Op 30 september 2020 is [erflater] overleden.
3.17.
Bij akte van 13 november 2020 hebben [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.18.
Bij akte van 26 oktober 2020 (productie 3 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft [betrokkene 2] zijn benoeming tot executeur aanvaard en daarbij tevens een “verklaring ruimschoots toereikend” afgelegd.
3.19.
In een verklaring van 6 november 2020 (productie 4 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft [betrokkene 2] de bovengenoemde “verklaring ruimschoots toereikend” ingetrokken.
3.20.
[eisende partijen hfdz.] heeft Nationale Nederlanden verzocht de uitkering ingevolge de overlijdensrisicoverzekering ter hoogte van € 61.289,00 aan hem over te maken. Bij e-mail van 27 januari 2021 (productie 12 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft Nationale Nederlanden aan [eisende partijen hfdz.] meegedeeld dat op grond van de polis [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] de rechthebbende voor de uitkering is en verzocht om documenten met betrekking tot [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] die nodig zijn om tot uitkering te kunnen overgaan.
3.21.
Bij brief van 2 februari 2021 (productie 13 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft (de advocaat van) [eisende partijen hfdz.] aan Nationale Nederlanden meegedeeld dat niet [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , maar [eisende partijen hfdz.] heeft te gelden als begunstigde onder de overlijdensrisicoverzekering van [erflater] . In de brief is Nationale Nederlanden verzocht en gesommeerd het verzekerde bedrag over te maken op de derdenrekening van de advocaat van [eisende partijen hfdz.] Nationale Nederlanden heeft aan dit verzoek en die sommatie geen gehoor gegeven.
3.22.
Bij e-mail van eveneens 2 februari 2021 (productie 14 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft (de advocaat van) [eisende partijen hfdz.] [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] verzocht af te zien van eventuele rechten die voortvloeien uit de begunstiging zoals die volgt uit de polis. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] heeft daarop niet gereageerd, evenmin als op de sommatiebrief van [eisende partijen hfdz.] van 17 februari 2021 (productie 15 bij dagvaarding in de hoofdzaak)
3.23.
Op 3 februari 2021 heeft [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] aan Nationale Nederlanden verzocht om tot uitkering van de overlijdensrisicoverzekering uit te gaan (productie 10 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Nationale Nederlanden).
3.24.
Bij brief van 10 maart 2021 (productie 11 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Nationale Nederlanden) heeft Nationale Nederlanden aan [eisende partijen hfdz.] laten weten dat zij zal overgaan tot uitbetaling van de uitkering, conform de begunstiging, aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] .
3.25.
Bij beschikking van 22 maart 2021 (productie 5 bij dagvaarding in de hoofdzaak) heeft de kantonrechter [betrokkene 2] op diens eigen verzoek ontslagen als executeur.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eisende partijen hfdz.] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. zal verklaren voor recht dat [eisende partijen hfdz.] in zijn hoedanigheid van vereffenaar – bij uitsluiting van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] – is gerechtigd tot de uitkering op de overlijdensrisicoverzekering;
II. Nationale Nederlanden zal veroordelen tot betaling aan [eisende partijen hfdz.] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van een bedrag van € 61.289,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
subsidiair
III. zal verklaren voor recht dat [eisende partijen hfdz.] in eigen hoedanigheid – bij uitsluiting van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] – is gerechtigd tot de uitkering op de overlijdensrisicoverzekering;
IV. Nationale Nederlanden zal veroordelen tot betaling aan [eisende partijen hfdz.] in eigen hoedanigheid van een bedrag van € 61.289,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
primair en subsidiair
V. Nationale Nederlanden en [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] zal veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[eisende partijen hfdz.] legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat, nu geen sprake is van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 7:966 lid 1a van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarmee de verzekeringnemer bij een sommenverzekering zichzelf en/of één of meer derden als begunstigden kan aanwijzen, geen rechtsgeldige begunstiging tot stand is gekomen, als gevolg waarvan de uitkering in de nalatenschap van [eisende partijen hfdz.] valt. Subsidiair moet volgens [eisende partijen hfdz.] worden aangeknoopt bij de bedoeling van de verzekeringnemer, welke bedoeling volgens [eisende partijen hfdz.] inhoudt dat de verzekeringsuitkering zou toekomen aan [eisende partijen hfdz.] , althans dat deze in de nalatenschap zou vallen.
4.3.
Nationale Nederlanden en [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] voeren ieder afzonderlijk verweer.
Nationale Nederlanden concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen hfdz.] , met hoofdelijke veroordeling van [eisende partijen hfdz.] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partijen hfdz.] in zijn vordering of tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van [eisende partijen hfdz.] in de proceskosten.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

De kern van het geschil

5.1.
De zaak draait om de vraag of [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] , de zoons en enig erfgenamen van de op 30 september 2020 overleden [erflater] , in hoedanigheid van vereffenaars dan wel in hoedanigheid van erfgenamen aanspraak hebben op de uitkering van de overlijdensrisicoverzekering van hun vader. De verzekeraar, Nationale Nederlanden, heeft de uitkering gedaan aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , de weduwe van [erflater] . Volgens [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] had Nationale Nederlanden dit niet mogen doen, omdat zijzelf moeten worden aangemerkt als begunstigden en dus recht hebben op de uitkering, en niet [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] . De rechtbank denkt daar anders over. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.]
5.2.
De vorderingen van [eisende partijen hfdz.] richten zich feitelijk uitsluitend tegen Nationale Nederlanden en niet tegen [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] . [eisende partij 1 hfdz.] en [eisende partij 2 hfdz.] willen met hun vorderingen immers bereiken dat in rechte komt vast te staan dat zij (en niet [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] ) recht hebben op de uitkering van de overlijdensrisicoverzekering en dat Nationale Nederlanden de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering aan hen doet (en niet aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] ). [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] is in deze relatie tussen [eisende partijen hfdz.] en Nationale Nederlanden geen partij. Voor toewijzing van de vorderingen ten aanzien van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] bestaat daarom geen grond. Wat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] zelf betreft heeft [eisende partijen hfdz.] geen rechtsgrond voor aansprakelijkheid gesteld en evenmin een daarmee samenhangende vordering ingesteld.
Ten aanzien van Nationale Nederlanden
Primair: [eisende partijen hfdz.] in hoedanigheid van vereffenaar gerechtigd tot uitkering?
5.3.
De primaire vorderingen I en II strekken tot een verklaring voor recht dat [eisende partijen hfdz.] in hoedanigheid van vereffenaar – bij uitsluiting van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] – is gerechtigd tot de uitkering op de overlijdensrisicoverzekering en tot betaling van die uitkering door Nationale Nederlanden aan [eisende partijen hfdz.]
5.4.
Op de polis van de overlijdensrisicoverzekering staat de volgende standaardbegunstiging vermeld (zie ook hierboven 3.4):
1. verzekeringnemer
2. weduwe/weduwnaar van verzekeringnemer
3. kinderen van verzekeringnemer
4. erfgenamen van verzekeringnemer.
De vereffenaar is volgens de polis geen begunstigde. [eisende partijen hfdz.] heeft niet onderbouwd hoe hij desondanks in hoedanigheid van vereffenaar (eerste) begunstigde van de overlijdensrisicoverzekering zou kunnen zijn. Al om die reden zijn de primaire vorderingen niet toewijsbaar.
Subsidiair: [eisende partijen hfdz.] in hoedanigheid van erfgenaam gerechtigd tot uitkering?
5.5.
De subsidiaire vorderingen III en IV strekken tot een verklaring voor recht dat [eisende partijen hfdz.] in eigen hoedanigheid – bij uitsluiting van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] – is gerechtigd tot de uitkering op de overlijdensrisicoverzekering en tot betaling van die uitkering door Nationale Nederlanden aan [eisende partijen hfdz.]
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 7:966 lid 1 en 7:974 BW dwingendrechtelijk voorschrijven dat bij een sommenverzekering de aanwijzing van een begunstigde plaatsvindt door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar. De schriftelijkheidseis, die een constitutief vereiste vormt, heeft de strekking om eenvoudig te doen vaststaan wie recht heeft op uitkering. Dat betekent dat het antwoord op de vraag wie is aangewezen als begunstigde, in beginsel moet worden gevonden in, en door uitleg van, de hierop betrekking hebbende schriftelijke mededeling van de verzekeringnemer aan de verzekeraar.
5.7.
[eisende partijen hfdz.] stelt zich primair op het standpunt dat van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 7:966 lid 1 BW niet is gebleken, zodat geen rechtsgeldige begunstiging tot stand is gekomen. De rechtbank verwerpt dit standpunt. [erflater] heeft de verzekering aangevraagd langs elektronische weg en heeft daarbij gekozen voor een standaardbegunstiging. Daarmee is aan het vereiste van artikel 7:966 lid 1 BW voldaan. Er is dan ook sprake van een rechtsgeldig tot stand gekomen (standaard)begunstiging, waarbij de weduwe van verzekeringnemer – na verzekeringnemer zelf – is aangewezen als (eerste) begunstigde. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] is de weduwe van [erflater] en daarmee volgens de polis eerste begunstigde.
5.8.
De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering is een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer en heeft daardoor een eenzijdig karakter. Dit maakt dat bij de uitleg van de aanwijzing in de allereerste plaats moet worden nagegaan wat de bedoeling is geweest van de verzekeringnemer bij de aanwijzing en dat bij de vaststelling van die bedoeling ook wordt gelet op eventuele verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten de schriftelijke mededeling, waaruit die bedoeling mede kan blijken, ook indien deze niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden (Hoge Raad 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6728). Ook latere verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer kunnen daarbij een rol spelen, voor zover zij kunnen bijdragen aan het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer ten tijde van de aanwijzing (Hoge Raad 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1102).
5.9.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het de bedoeling van [erflater] is geweest dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] de begunstigde van de overlijdensrisicoverzekering zou zijn. Bij de uitleg van de aanwijzing van de begunstigde door [erflater] moet volgens [eisende partijen hfdz.] acht worden geslagen op:
mondelinge mededelingen van [erflater] aan [betrokkene 2] dat de verzekeringsuitkering in aflossing moest worden gebracht op de hypotheekschuld klevend aan de onroerende zaak [adres] te [plaats] ;
de “Aktielijst na mijn overlijden”, waarop [erflater] heeft genoteerd dat de uitkering van de overlijdensrisicoverzekering zal worden uitgekeerd aan “
de hypotheek prive” (zie 3.10);
de schriftelijke aantekeningen van [erflater] waarin hij met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering heeft vermeld “
Bedrag zal uitgekeerd worden aan erfgenamen  gebruiken voor of aflossing Hypotheek of verdelen onder [eisende partij 1 hfdz.] - [eisende partij 2 hfdz.]” (zie 3.11);
e omstandigheid dat [erflater] omstreeks juni/juli 2020 heeft overwogen zijn testament aan te passen (zie 3.9), maar dit uiteindelijk niet heeft geleid tot aanpassing van het testament ten gunste van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] ;
de omstandigheid dat [erflater] na zijn huwelijk met [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] nog met de notaris heeft gesproken en een stichting administratiekantoor heeft laten oprichten, en die gelegenheid niet heeft aangegrepen om zijn testament ten gunste van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] te wijzigen (zie 3.15);
en volgens [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] op:
de e-mail van [betrokkene 2] aan de notaris van 25 september 2020, waarin hij verslag uitbrengt van zijn gesprek van die ochtend met [erflater] in het ziekenhuis en waarin kort gezegd staat dat er iets moet worden verzonnen om ervoor te zorgen dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] met haar dochter na het overlijden van [erflater] in diens woning kan blijven wonen (zie 3.13);
de schriftelijke aantekeningen van [erflater] waarin hij schrijft dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] in de woning aan de [adres] moet blijven wonen en dat dit betaalbaar moet zijn voor haar, en waarin hij een berekening maakt van de maandlasten (zie 3.12).
5.10.
De rechtbank kent veel betekenis toe aan de hiervoor onder g genoemde aantekeningen van [erflater] waarin hij schrijft dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] in de woning kan blijven wonen, dat dit voor haar betaalbaar moet zijn en waarin hij een berekening maakt van de maandlasten. In die berekening vermeldt [erflater] uitdrukkelijk de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering en brengt hij deze in mindering op het dan openstaande hypotheekbedrag, om de maandlasten voor [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] omlaag te brengen. Deze aantekeningen vinden bevestiging in de hiervoor onder f genoemde e-mail van [betrokkene 2] aan de notaris, waarin hij naar aanleiding van zijn gesprek met [erflater] op 25 september 2020, dus enkele dagen voor diens overlijden, schrijft dat [erflater] wil dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] en haar dochter in de woning gaan wonen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voornoemde stukken dat het in de laatste dagen van zijn leven de bedoeling van [erflater] is geweest dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] en haar dochter na zijn overlijden in de woning gingen wonen. Hij heeft uitdrukkelijk bedacht dat de maandlast omlaag moest om dit mogelijk te maken en dat dit kon worden gerealiseerd door de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] . Daarvoor was het niet nodig om de begunstiging op de polis aan te passen, want [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] was als weduwe begunstigde van de verzekering.
5.11.
Anders dan [eisende partijen hfdz.] kennelijk meent, is het voorgaande ook in lijn met de verklaringen van [erflater] – zowel mondeling als schriftelijk, zie hierboven onder a-c – dat de verzekeringsuitkering moest worden gebruikt voor de aflossing van de hypotheek. Daarmee zou de maandlast immers naar beneden worden gebracht, waardoor het voor [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] financieel haalbaar zou zijn om met haar dochter in de woning te gaan wonen. Ook de hierboven onder d genoemde omstandigheid dat [erflater] in juni/juli 2020 heeft overwogen zijn testament aan te passen, maar dit uiteindelijk niet heeft gedaan en het testament dus niet ten gunste van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] is gewijzigd, leidt niet tot de conclusie dat het zijn bedoeling was dat (niet [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , maar) [eisende partijen hfdz.] begunstigde van de overlijdensrisicoverzekering zou zijn; integendeel. [erflater] heeft zijn testament namelijk zelfs ook niet laten aanpassen toen hij twee dagen na zijn huwelijk met [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] en één dag voor zijn overlijden nog de notaris aan zijn ziekenhuisbed heeft gehad in verband met de oprichting van de stichting (de hierboven onder e genoemde omstandigheid). Dit duidt er juist op dat [erflater] in de laatste dagen van zijn leven, tot het laatst toe, heeft gewild dat zijn zoons zijn enige erfgenamen zouden blijven en dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] financieel verzorgd zou achterblijven door de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering, van welke verzekering zij begunstigde was geworden doordat [erflater] met haar in het huwelijk was getreden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [erflater] zijn wensen voor wat er na zijn overlijden moest gebeuren in de diverse overgelegde notities en de “Aktielijst na mijn overlijden” zeer uitvoerig en gedetailleerd op papier heeft gezet. Hieruit maakt de rechtbank op dat [erflater] goed heeft overdacht en zich goed bewust was van hoe één en ander – door het testament en door de overlijdensrisicoverzekering – voor zijn zoons en voor [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] financieel was geregeld en dat dit ook was hoe hij wilde dat het zou gaan.
5.12.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het de bedoeling van [erflater] is geweest om [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] – en niet [eisende partijen hfdz.] – aan te wijzen als begunstigde van de overlijdensrisicoverzekering. Nationale Nederlanden heeft dus op goede gronden uitkering gedaan aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] als begunstigde en uitkering aan [eisende partijen hfdz.] geweigerd. Wat partijen over en weer verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
Slotsom
5.13.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisende partijen hfdz.] moeten worden afgewezen. Dit geldt zowel ten aanzien van Nationale Nederlanden als ten aanzien van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] .
5.14.
[eisende partijen hfdz.] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van Nationale Nederlanden op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.304,00
De kosten aan de kant van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.180,00
5.15.
De door Nationale Nederlanden gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.

6.De verdere beoordeling in het vrijwaringsincident

6.1.
In het incidenteel vonnis van 11 augustus 2021 heeft de rechtbank de beslissing over de proceskosten in het door Nationale Nederlanden opgeworpen vrijwaringsincident aangehouden tot in de hoofdzaak zal worden beslist. Dat moment is nu. Omdat in het incident geen van partijen – [eisende partijen hfdz.] of Nationale Nederlanden – is te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank de proceskosten in het incident tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.Het geschil in de vrijwaringszaak

7.1.
Nationale Nederlanden vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] veroordeelt tot betaling van € 61.289,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 en al het andere waartoe Nationale Nederlanden in de hoofdzaak jegens [eisende partijen hfdz.] mocht worden veroordeeld (inclusief wettelijke rente), inclusief de proceskosten van de hoofdzaak;
II. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] veroordeelt tot betaling van de kosten in de vrijwaringszaak, waaronder de nakosten;
III. één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
7.2.
Nationale Nederlanden legt aan haar vordering ten grondslag dat, indien de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, vaststaat dat de uitkering uit levensverzekering aan [eisende partijen hfdz.] toekomt en niet aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , en daarmee ook dat de uitkering aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] onterecht was. Er is dan ten eerste sprake van onverschuldigde betaling aan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , als gevolg waarvan [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] dan op grond van artikel 6:203 BW het ten onrechte aan haar uitgekeerde bedrag aan Nationale Nederlanden moet terugbetalen. Daarnaast is in dat geval sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] . Zij is dan immers verrijkt door de ontvangst van een bedrag waarop zij geen recht heeft, terwijl Nationale Nederlanden het bedrag nogmaals zou moeten uitkeren aan [eisende partijen hfdz.] en daardoor wordt verarmd. Voor de verrijking van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] is geen rechtvaardiging te bedenken, aldus Nationale Nederlanden. [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] moet op grond van artikel 6:212 BW de schade die Nationale Nederlanden hierdoor lijdt aan haar vergoeden, zo voert Nationale Nederlanden aan. Verder stelt Nationale Nederlanden zich op het standpunt dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] dan onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door aan Nationale Nederlanden te verzoeken over te gaan tot het uitbetalen van de uiterking uit levensverzekering, terwijl [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] wist of redelijkerwijs had horen te begrijpen dat op grond van de verklaringen en gedragingen van [erflater] het zijn bedoeling was om de uitkering aan [eisende partijen hfdz.] te laten toekomen. Ten slotte betoogt Nationale Nederlanden dat, indien in de hoofdzaak komt vast te staan dat het uitgekeerde bedrag aan [eisende partijen hfdz.] toekomt, dit betekent dat [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisende partijen hfdz.] Aldus is volgens Nationale Nederlanden, indien zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling van het uitgekeerde bedrag aan [eisende partijen hfdz.] , sprake van hoofdelijkheid ex artikel 6:102 BW, in welk geval Nationale Nederlanden ex artikel 6:10 BW een regresrecht heeft op [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] .
7.3.
[ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Nationale Nederlanden in haar vordering of tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten.
7.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

8.De beoordeling in de vrijwaringszaak

8.1.
Uit de afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen hfdz.] in de hoofdzaak volgt dat de vordering van Nationale Nederlanden in de vrijwaringszaak ook moet worden afgewezen.
8.2.
Nationale Nederlanden wordt in de vrijwaringszaak in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot de kosten van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.180,00

9.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
9.1.
wijst de vorderingen af,
9.2.
veroordeelt [eisende partijen hfdz.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van Nationale Nederlanden, tot op heden begroot op € 4.304,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.3.
veroordeelt [eisende partijen hfdz.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis voor Nationale Nederlanden ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partijen hfdz.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.4.
veroordeelt [eisende partijen hfdz.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] , tot op heden begroot op € 3.180,00,
9.5.
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak wat betreft de kostenveroordelingen onder 9.2 en 9.3 uitvoerbaar bij voorraad,
in het vrijwaringsincident
9.6.
compenseert de proceskosten in het vrijwaringsincident tussen [eisende partijen hfdz.] en Nationale Nederlanden, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak in vrijwaring
9.7.
wijst de vorderingen af,
9.8.
veroordeelt Nationale Nederlanden in de proceskosten, aan de zijde van [ged.partij. 2 hfdz./ged.vrijw.] tot op heden begroot op € 3.180,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
JE/St