ECLI:NL:RBGEL:2022:1040

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
9463946
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van een tentoonstelling en gevolgen van de coronasituatie op de huurprijs

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Nederlands Chinese Handelskamer B.V. (NCHK) en Site Oud Sint-Jan N.V. (Oud Sint-Jan) over de huur van een tentoonstelling, de 'Chinese Terracotta Army of Emperor Qin'. De partijen zijn in januari 2019 in gesprek gegaan over de huur van de tentoonstelling, en na onderhandelingen hebben zij eind juni 2019 een overeenkomst gesloten. Door de coronapandemie kon de tentoonstelling in 2020 niet plaatsvinden, wat leidde tot een wijziging van de overeenkomst. Oud Sint-Jan annuleerde de tentoonstelling in januari 2021, wat NCHK betwistte. NCHK vorderde schadevergoeding en een contractuele boete, terwijl Oud Sint-Jan verweer voerde en een vermindering van de huurprijs vroeg op basis van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst in 2020 was gewijzigd door onvoorziene omstandigheden en dat Oud Sint-Jan 70% van de huurprijs verschuldigd was. De rechter wees de vordering van NCHK toe, met een vermindering van de huurprijs en een veroordeling tot betaling van € 71.350,00, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 9463946 CV EXPL 21-3033
Grosse aan: mr. Goedhart
Afschrift aan: mr. Van der Lugt
Verzonden d.d.:
vonnis d.d. 23 februari 2022 van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidNederlands Chinese Handelskamer B.V.,(hierna: NCHK),
gevestigd te Doetinchem,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. C. Goedhart,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Site Oud Sint-Jan N.V.,
(hierna: Oud Sint-Jan),
statutair gevestigd te Brugge, België,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. S.A. van der Lugt.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de brief van de zijde van Oud Sint-Jan van 14 januari 2022, met productie 7.
De mondelinge behandeling is gehouden op 25 januari 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in januari 2019 met elkaar in gesprek gegaan over de huur van de door NCHK geëxploiteerde tentoonstelling ‘the Chinese Terracotta Army of Emperor Qin’ (hierna: de tentoonstelling) door Oud Sint-Jan. Na enkele maanden van onderhandelingen, waarbij enkele conceptovereenkomsten zijn besproken, hebben partijen eind juni 2019 een overeenkomst gesloten.
2.2.
In de overeenkomst zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
“(…) §1 Rights and obligations of the owner
1. The owner of the exhibition declares that he is entitled to rent all exhibits of the “The Chinese Terracotta Army of the Emperor Qin” exhibition listed in Annex no.1.
2. The owner of the exhibition rents the exhibition to the renter for a specified period from 01.05.2020 to 30.11.2020. With the purpose of displaying them under the name “Chinese terracotta Chinese emperor Qin” at XPO Center Bruges.
3. (…)
4. In the event of force majeure or security threat the date may be shortened, without reducing the renumeration referred to in the above § 2.5. (…)
(…)§ 4 Payments1. For renting the exhibits, the Renter will pay to the Owner € 105.000 ex. VAT (…), to the bank account of the Owner (…). A prepayment of €10.000 will be invoiced upon signing the contract.
2, The renter’s payment obligation consists of the rental price, which at the start date consists of the following amount per calendar month: € 13.571,00 (…) to be increased with VAT if applicable.
3. The periodic payments due by the renter based on this agreement are payable in advance in euros in one amount and must always be paid in full, that is, before or on the first day of the period to which the payments relate.
4. Failure to pay the amounts mentioned above to the mentioned bank account as shall terminate this contract, resulting in closing the exhibition and returning it to the owner. In case of any for of termination of the contract, the renter undertakes to pay a penalty for losses incurred by the owner in the amount of EUR 50.000, and the renter will assume the obligation to deliver all exhibits at his own expense to the place indicated by the owner not later than within one week from the date of termination.
5. The cost of transporting exhibits from the owners warehouse to the XPO Center Bruges and their return to the exhibition owners warehouse is borne by the renter. The owner can provide transport to and from Bruges for a fee of € 3.900, -.This fee may be paid in two installments if requested; once before transport to Bruges and once before transport from Bruges.
6. (…)
(…)§ 8 In the event of bad times not covered by this contract1. In matters not covered by this contract, the relevant provisions of the Civil Code shall apply. Any disputes arising from the content or execution of this Agreement will be settled amicably. In the event of disagreement – the case shall be submitted to the court competent for the law of the Owner’s registered office.(…)”.
2.3.
Op 16 maart 2020 heeft Oud Sint-Jan aan NCHK per e-mail geschreven:
“(…) Zoals daarnet telefonisch besproken heeft het geen zin de tentoonstelling dit seizoen 2020 te laten plaatsvinden.
We annuleren dan ook voor 2020.
We willen graag aan dezelfde voorwaarden alles uitstellen naar volgend jaar 2021.
Ik ga ervan uit dat dit in het voordeel is van alle partijen.
Wil je me dit bevestigen.
We hopen met zijn allen spoedig op betere tijden!! (…)”.
2.4.
Op 19 maart 2020 heeft NCHK hierop per e-mail geantwoord:
“(…) Een erg vervelende situatie voor iedereen, maar veiligheid staat boven alles: uiteraard is ook het economische perspectief niet onbelangrijk, het moet wel haalbaar blijven.We willen dan ook graag meedenken hoe dit het beste op te lossen, uitstel lijkt ons ook de beste oplossing. De eerder verzonden factuur (…) mag je dan ook vernietigen, deze is niet meer relevant.Ik wil voorstellen een annex te maken op het contract, om nagenoeg alle voorwaarden over te zetten naar 2021. Daarin wil ik een aanpassing maken, namelijk een tweede aanbetaling ter hoogte van de eerste aanbetaling. Hieruit kunnen wij het onverwachte transport en een ander onderdak bekostigen om dit jaar te overbruggen, daarnaast geeft het ons extra zekerheid. (…)”.Oud Sint-Jan heeft niet ingestemd met de voorgestelde financiële aanpassing. Partijen hebben wel afgesproken de huurperiode een jaar door te schuiven.
2.5.
Op 26 januari 2021 heeft Oud Sint-Jan een e-mail gestuurd aan NCHK met de volgende inhoud:
“(…) Hopelijk alles OK met jou?
Hier bij ons in Vlaanderen ziet het er nog steeds niet al te best uit.
De pandemie blijft verder aanhouden, en we hebben nog steeds geen perspectief!
Onze Picasso tentoonstelling is reeds gesloten sinds 13 maart vorig jaar.
Er is besloten dat we voor de rest van dit jaar zeker gesloten blijven.
Er zij immers geen toeristen meer in Brugge.
We vinden het bijzonder jammer, doch omwille hiervan zien we ons verplicht de geplande Terracotta tentoonstelling te annuleren.
Mogen wij u dan ook vriendelijk verzoeken het reeds betaalde voorschot terug te storten. (…)”.

3.De vordering en het verweer

3.1
NCHK vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 102.850,- uit hoofde van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
subsidiair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 50.000,- uit hoofde van contractuele boete en daarnaast € 52.850,- uit hoofde van aanvullende schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
meer subsidiair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 50.000,- uit hoofde van contractuele boete,
en daarnaast Oud Sint-Jan zal veroordelen in de proceskosten met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en nakosten.
3.2.
NCHK voert aan dat Oud Sint-Jan de overeenkomst uit 2020, die een vaststellings-overeenkomst is, niet is nagekomen en daarom gehouden is een vervangende schadevergoeding te betalen. De schade is € 112.850,00 en bestaat uit de totale huursom van € 105.000,-, de kosten voor opslag en verzekering van € 4.550,- en de kosten van transport van € 3.300,-. Omdat Oud Sint-Jan een aanbetaling van € 10.000,- heeft betaald bedraagt het openstaande schadebedrag € 102.850,-. Voor de (meer) subsidiaire vorderingen baseert NCHK zich op de boetebepaling uit artikel 4.4. van de overeenkomst.
3.3.
Oud Sint-Jan voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Het verweer mondt uit in een voorwaardelijke tegenvordering. Voor het geval dat de vordering van NCHK (gedeeltelijk) toewijsbaar zou zijn vordert Oud Sint-Jan:
- een vermindering van de door Oud Sint-Jan aan NCHK verschuldigde huurprijs met 50%, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag of percentage,
- betaling door NCHK van € 10.000,00, met wettelijke rente
- veroordeling van NCHK in de proceskosten.
Oud Sint-Jan stelt dat de overeenkomst met terugwerkende kracht gewijzigd dient te worden vanwege onvoorziene omstandigheden, zodat redelijkerwijs tot vermindering van de huurprijs gekomen moet worden als de vorderingen van NCHK toewijsbaar zouden zijn. In het geval de vorderingen niet toegewezen worden heeft Oud Sint-Jan de aanbetaling van
€ 10.000,- onverschuldigd betaald en dient dit bedrag terugbetaald te worden.
3.4.
Op de stellingen en standpunten van partijen zal voor het overige hierna verder worden ingegaan, voor zover relevant voor de beoordeling van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat één van partijen in het buitenland is gevestigd, zal ten eerste ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
Partijen hebben in de overeenkomst gekozen voor de Nederlandse rechter als de bevoegde instantie. Daarbij is de bevoegde rechter van de vestigingsplaats van NCHK aangewezen. Gelet op de vestigingsplaats, Doetinchem, is de Rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen bevoegd van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht hebben partijen geen expliciete rechtskeuze gemaakt. Wel zijn zij in de processtukken en ter zitting, uitgegaan van Nederlands recht. De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), nu de betreffende overeenkomst gesloten is op/na 17 december 2009. Nu niet gesteld of gebleken is, dat door partijen een expliciete keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 4 van Rome I-Vo het recht van toepassing van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De meest kenmerkende prestatie is het ter beschikking stellen van de tentoonstelling. Die prestatie moet verricht worden door NCHK, die in Nederland gevestigd is, zodat op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing is.
4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze tegelijk beoordeeld.
Centraal staat de vraag wie de financiële gevolgen moet dragen van het niet tot uitvoering komen van de overeenkomst van partijen. Hiervoor is onder meer relevant wat de aard van de overeenkomst is en of deze op enig moment rechtsgeldig is geëindigd.
NCHK stelt dat de overeenkomst niet is geëindigd, maar dat sprake is van een weigering om na te komen. Oud Sint-Jan stelt dat de overeenkomst in januari 2021 is geëindigd door haar annulering.
4.4.
Vast staat dat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd. Daarbij is het wettelijk uitgangspunt dat geen tussentijdse opzegging mogelijk is. Annulering van een overeenkomst is geen juridisch begrip. Oud Sint-Jan heeft met de e-mail van 26 januari 2021 bedoeld de overeenkomst op te zeggen (zoals zij in de processtukken stelt) of te ontbinden (zoals zij ter zitting heeft aangegeven).
Voor ontbinding van een overeenkomst is over het algemeen een tekortkoming aan de kant van de wederpartij nodig. Dat daarvan sprake zou zijn is gesteld noch gebleken, zodat het kennelijk gaat om ontbinding van de overeenkomst.
Ter zitting heeft Oud Sint-Jan aangevoerd dat de overeenkomst is ontbonden op grond van onvoorziene omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. Immers, bij het aangaan van de overeenkomst en bij de wijziging in 2020 was niet te overzien dat de Covid 19-pandemie zo lang zou voortduren en dat uitvoering van de overeenkomst in 2021 ook niet tot de mogelijkheden zou behoren. Het kon van haar niet langer gevergd worden de overeenkomst ongewijzigd in stand te laten. Door de overeenkomst te annuleren ontstond voor NCHK de mogelijkheid de tentoonstelling aan een ander te verhuren, aldus Oud Sint-Jan. NCHK betwist dat ontbinding van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden bij de overeenkomst van partijen tot de mogelijkheden behoort. Zij stelt dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. De Covid-19-situatie is in de overeenkomst van 2020 uitdrukkelijk verdisconteerd, zodat dit niet als onvoorziene omstandigheid kan worden aangevoerd.
4.5.
NCHK wordt er niet in gevolgd dat hier sprake is van een vaststellings-overeenkomst in de zin van de wet. Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die partijen aangaan ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. NCHK heeft onvoldoende onderbouwd dat de wijziging van de overeenkomst, zoals die door partijen in 2020 tot stand is gekomen, aan die omschrijving voldoet.
Er was in maart 2020 geen (dreigend) geschil tussen partijen en evenmin blijkt van enige onzekerheid over wat er tussen hen gold. De overeenkomst was duidelijk, maar er waren redenen die nakoming op dat moment bemoeilijkten. Het aanpassen van de oorspronkelijke overeenkomst is in een enkele mailwisseling en telefoongesprek tot stand gekomen en van het bestaan van een (dreigend) geschil of een onzekerheid over de inhoud van de overeenkomst zelf bij partijen blijkt daarbij niet. Evenmin blijkt van een bedoeling van partijen zich over en weer aan elkaar te binden aan enige vaststelling. Wel blijkt uit de mailwisseling dat het, nagenoeg, zeker was dat ongewijzigde uitvoering van de – op zich duidelijke – overeenkomst onwenselijk en onrendabel zou zijn vanwege de Covid 19-situatie en de overheidsmaatregelen die daarmee verband hielden. Voor die onvoorziene
omstandigheden leek het afspreken van een ander moment van uitvoering van de overeenkomst, al dan niet samen met een nieuwe afspraak over een voorschotbetaling, een afdoende oplossing. Niet blijkt dat partijen voor eens en voor altijd afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om op een later moment nogmaals een beroep te doen op nieuwe, met de coronacrisis samenhangende, onvoorziene omstandigheden. Een dergelijk gevolg zou overigens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (kunnen) zijn.
4.6.
De overeenkomst uit 2020 moet dan ook worden beschouwd als een wijziging van de overeenkomst uit 2019 wegens de onvoorziene omstandigheden die zich in maart 2020 voordeden. Dit betreft de onvoorziene aanwezigheid van Covid19 en de beperkende maatregelen zoals die zich in maart 2020 voordeden. Op dat moment hadden beide partijen de verwachting dat de tentoonstelling in 2021 gehouden zou kunnen worden op de wijze die hen in juni 2019 voor ogen stond.
4.7. Bij een beroep op onvoorziene omstandigheden rust op contractspartijen in eerste instantie een heronderhandelingsplicht. Pas als partijen daar niet uitkomen kan de overeenkomst gewijzigd of ontbonden worden door de rechter. Een eenzijdige aanpassing of ontbinding door één van de partijen behoort niet tot de mogelijkheden. Oud Sint-Jan heeft in januari 2021 opnieuw een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden, maar is ditmaal niet in overleg gegaan met NCHK. Zij heeft eenzijdig besloten tot een zodanige wijziging van de overeenkomst dat er voor Oud Sint-Jan geen enkele verplichting meer zou overblijven. Deze eenzijdige ‘annulering’ door Oud Sint-Jan is niet door NCHK geaccepteerd en evenmin door een rechter uitgesproken en heeft daarom niet geleid tot ontbinding van de overeenkomst.
4.8.
De overeenkomst zoals in 2020 aangepast, is dus in januari 2021 ongewijzigd in stand gebleven, zodat Oud Sint-Jan de verplichtingen daaruit had moeten nakomen. De verplichtingen uit die gewijzigde overeenkomst moesten door Oud Sint-Jan voornamelijk nagekomen worden in de maanden april tot en met december 2021 voor wat betreft de voorbereidingen voor en uitvoering van de tentoonstelling en betaling van de huurbedragen.
Vast staat dat zij dat niet gedaan heeft.
NCHK stelt dat daarom sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zodat zij aanspraak kan maken op een volledige schadevergoeding. Voor zover door Oud Sint-Jan een beroep zou worden gedaan op overmacht wijst NCHK er op dat dit in artikel 1.4 van de overeenkomst is voorzien en dat daarbij is overeengekomen dat overmacht geen recht geeft op vermindering van de huurprijs. Oud Sint-Jan betwist dat het niet-nakomen aan haar toe te rekenen is en stelt dat er een ‘overmachtsituatie’ was (onderdeel 2.21 van haar conclusie van antwoord). Hoewel Oud Sint-Jan het een overmacht- situatie noemt, zijn partijen het er ook over eens dat artikel 1.4 van de overeenkomst - dat gaat over ‘force majeure’- niet op hun situatie ziet. Oud Sint-Jan doet dan ook geen beroep op artikel 1.4 van de overeenkomst, zoals zij stelt in de onderdelen 3.4 en 6.3 van diezelfde conclusie. Met de term ‘overmachtsituatie’ wordt door Oud Sint-Jan gedoeld op onvoorziene omstandigheden, die maken dat ongewijzigde nakoming van de overeenkomst van haar niet verlangd zou kunnen worden, zoals zij onder 2.19 in haar conclusie verwoord heeft.
4.9.
NCHK stelt primair dat zij op grond van artikel 6:74 e.v. BW recht heeft op volledige schadevergoeding. Vervolgens, zo stelt NCHK, is de overeenkomst tot een einde gekomen, omdat de ontbindende voorwaarde van artikel 4.4. van de overeenkomst door haar is ingeroepen, zodat Oud Sint-Jan tenminste de contractuele boete verschuldigd is. Die vordert NCHK daarom subsidiair, naast aanvullende schadevergoeding.
Oud Sint-Jan kan er niet in worden gevolgd dat de tekortkoming niet aan haar toe te rekenen zou zijn. Er waren geen andere feitelijke belemmeringen dan financiële om de overeenkomst na te komen. Het is een bewuste keuze geweest van Oud Sint-Jan om niet te kiezen voor nakoming, maar de overeenkomst te ‘annuleren’. Dit betekent, dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Oud Sint-Jan, zodat de vordering van NCHK in beginsel toegewezen zou kunnen worden.
4.10.
Daarmee is de voorwaarde vervuld, waaronder de vordering van Oud Sint-Jan is ingesteld, zodat ook deze beoordeeld moet worden. Voor toewijzing van de primaire vordering tot wijziging van de huurprijs is geen aanleiding. Er is immers geen sprake van een gebrek aan het gehuurde, want de tentoonstelling had zonder probleem afgenomen kunnen worden. Dat het, gezien de omstandigheden, niet lucratief was en geen tentoonstelling met publiek zou kunnen worden is geen gebrek aan de tentoonstelling zelf. Het huurgenot ziet niet op de resultaten van de tentoonstelling, maar op het ter beschikking gesteld krijgen van de beelden. Dat was mogelijk.
4.11.
Oud Sint-Jan vordert subsidiair om de overeenkomst alsnog op grond van onvoorziene omstandigheden te wijzigen. NCHK betwist dat er van dergelijke omstandigheden sprake was en, zo ja, dat dit zou moeten leiden tot de wijzigingen die Oud Sint-Jan voorstaat.
Oud Sint-Jan wordt er wel in gevolgd dat in januari 2021 sprake was van onvoorziene omstandigheden. Beide partijen hebben bij de wijziging van de overeenkomst in 2020 voor ogen gehad dat de tentoonstelling in 2021 min of meer gewoon zou kunnen worden uitgevoerd. Partijen zijn het er over eens dat een tentoonstelling, zoals hier aan de orde, om economisch rendabel te zijn vooral aangewezen is op bezoeken van scholen, groepen en toeristen en dus met name het voorjaars- en zomerseizoen nodig heeft.
Zoals ook ter zitting is besproken hebben zij en konden zij ten tijde van de wijziging van de overeenkomst in 2020 niet overzien dat de overheidsmaatregelen in verband met de Covid 19-pandemie en de gevolgen daarvan voor onder meer het toerisme en de (on)mogelijkheid om tentoonstellingen te bezoeken in de zomer van 2021 nog zoveel gevolgen zouden hebben als het feitelijk in januari 2021 nog had.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag of Oud Sint-Jan de tentoonstelling had kunnen exploiteren in de overeengekomen periode en, zo ja, wanneer dat te voorzien is geweest. Dit is echter in zoverre niet relevant, dat het gaat om de omstandigheden, zoals zij zich in januari 2021 voordeden en wat toen al dan niet door hen voorzien is of kon worden voorzien. Hoewel NCHK stelt dat musea en tentoonstellingsruimten in België vanaf december 2020 weer open mochten, heeft Oud Sint-Jan gemotiveerd betwist dat dit ook voor haar gold, omdat zij geen museum of tentoonstellingsruimte is in de zin van de toepasselijke Belgische ministeriële regeling. Achteraf had Oud Sint-Jan, volgens haar stellingen, op 9 juni 2021 met beperkingen open kunnen gaan en had zij ook toen niet de overeenkomst kunnen uitvoeren zoals die partijen bij het aangaan van de (gewijzigde) overeenkomst voor ogen stond.
4.12.
Partijen zijn het er over eens dat de uitvoering van de overeenkomst, zoals door hen bij aanvang (in 2019) bedoeld en in 2020 gewijzigd, niet alleen ziet op de feitelijke levering van de beelden. Het gaat om een tentoonstelling, waarvoor marketingactiviteiten zijn voorzien en die ook moet worden gezien in een economisch perspectief. NCHK heeft dit in haar e-mail op 19 maart 2020 expliciet verwoord.
In januari 2021 konden partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van elkaar verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd uitgevoerd zou worden. In het midden kan blijven welk perspectief van openstelling er op dat moment voor Oud Sint-Jan was, want zowel in de visie van NCHK als in de visie van Oud Sint-Jan staat vast dat het een ernstig gemankeerde uitvoering van de overeenkomst zou zijn geworden. Er was alle aanleiding om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan over wijziging van de overeenkomst en dus ook om thans met terugwerkende kracht de overeenkomst te wijzigen.
4.13.
Oud Sint-Jan stelt dat voor de wijziging van de overeenkomst aansluiting gezocht moet worden bij de jurisprudentie die inmiddels in Nederland is ontwikkeld over de verdeling van risico’s en financieel nadeel door de gevolgen van de coronacrisis en het ‘shared pain’-beginsel. Hierbij kan met name gedacht worden aan de uitspraak van de Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974.
Hierin is geoordeeld
‘De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard.”en:
‘Nadeel veroorzaakt door de hiervoor (…)bedoelde omstandigheid, valt in de regel noch in de risicosfeer van de huurder, noch in die van de verhuurder. De verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt daarom in beginsel het beste ondervangen door dit nadeel – voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun van de overheid aan de huurder in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL) – gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder.’.
Deze jurisprudentie ziet op andere situaties, namelijk die, waarin het onderwerp van de huurovereenkomst (de bedrijfsruimte) niet of slechts beperkt benut kan worden omdat dit van overheidswege verboden is, waardoor de balans tussen de prestaties van huurder en verhuurder verstoord is geraakt.
4.14.
In de situatie van partijen kon feitelijk volledig tot levering en opstelling van de gehuurde tentoonstelling overgegaan worden en in zoverre kon de huurovereenkomst wel worden uitgevoerd. Echter, met het alleen leveren en opstellen van de tentoonstellings-objecten is hetgeen partijen met de overeenkomst voor ogen hebben gehad niet volledig uitgevoerd. Het gaat immers ook om het trekken van bezoekers, waarvoor door partijen afspraken gemaakt zijn ten aanzien van reclame-uitingen, scholing van gidsen, verkoop van souvenirs en beschikbaarheid van documentatiemateriaal.
Bij de exploitatie van het gehuurde is de huurder voor de omzet afhankelijk van de komst van publiek en die komst was in verband met de coronapandemie niet of slechts beperkt mogelijk. Dat die bedrijfsvoering niet optimaal kon plaatsvinden is niet alleen het gevolg van beperkingen door overheidsmaatregelen, waardoor de expositieruimte gesloten moest blijven of maar beperkt open kon, maar ook door de terugval in de toeristensector ten gevolge van de coronacrisis. Oud Sint-Jan geeft dit zelf als belangrijke reden voor de ‘annulering’ aan in haar opzeggingsmail. Dit laatste nadeel valt echter wel in de risicosfeer van Oud Sint-Jan, omdat deze terugval mede een gevolg is van (reis)beperkingen die niet zien op het gehuurde maar betrekking hebben op het publiek zelf. Ook zonder de corona-situatie zou het al dan niet verwezenlijken van de benodigde bezoekersaantallen een risico van Oud Sint-Jan zijn. Deze omstandigheid raakt dus niet de balans tussen huurder en verhuurder, zodat, anders dan in de situaties in de rechtspraak waar het om huur van bedrijfsruimte gaat, er in dit geval aanleiding is voor een andere verdeling van het nadeel dan de verdeling bij helfte.
4.15.
Bij een wijziging van de overeenkomst moet ook meegewogen worden dat bij de eerdere wijziging van de overeenkomst de nadelige gevolgen van die wijziging vrijwel volledig bij NCHK zijn neergelegd. De (veronder)stelling van Oud Sint-Jan dat NCHK mogelijkheden moet hebben gehad om een vervangende huurder te vinden en op die manier haar schade te beperken is onvoldoende onderbouwd en wordt gepasseerd. Het is zonder goede uitleg en onderbouwing - die ontbreekt – onnavolgbaar dat een andere huurder in corona-tijd wel bereid en in staat zou zijn geweest om de tentoonstelling (rendabel) te exploiteren, nog los van de lange voorbereidingsperiode die daarvoor nodig zou zijn geweest.
4.16.
In verband met de genoemde omstandigheden konden partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst verwachten en daarom zal de overeenkomst met terugwerkende kracht worden gewijzigd, zodanig dat Oud Sint-Jan 70% van de overeengekomen huurprijs verschuldigd zal zijn. Omdat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Oud Sint-Jan is zij 60% van de huurprijs verschuldigd geworden, dus € 73.500,00. Hiervan is € 10.000,00 als aanbetaling voldaan, zodat nog € 63.500,00 toegewezen kan worden op de vordering van NCHK.
De berekeningsmethode die voor huurovereenkomsten van bedrijfsruimte is ontwikkeld is een vastelastenmethode en is in dit geval niet toepasbaar, omdat deze eenmalige huurovereenkomst niet als vaste last kan worden beschouwd.
4.17.
Ten aanzien van de transport- en verzekeringskosten bestaat geen aanleiding om de overeenkomst te wijzigen. Partijen zijn bij hun wijziging in 2020 overeengekomen dat de overeenkomst op dit onderdeel niet gewijzigd zal worden. De omstandigheden met betrekking tot deze onderdelen is nadien niet gewijzigd, zodat een verdere aanpassing van de overeenkomst niet aan de orde is. Oud Sint-Jan heeft niet weersproken dat het voor deze posten gaat om € 7.850,00 die voor haar rekening zouden komen. De vordering van NCHK kan op dit onderdeel toegewezen worden.
4.18
NCHK vordert ook vergoeding van wettelijke rente. Hiertegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dit onderdeel is ook toewijsbaar. Nu beide partijen op onderdelen in het ongelijk worden gesteld bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.5. Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt Oud Sint-Jan tot betaling aan NCHK van € 71.350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.2.
vermindert de door Oud Sint-Jan aan NCHK verschuldigde huurprijs van
€ 105.000,00 met 30%,
in conventie en in reconventie voorts5.3. compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en uitgesproken op de openbare zitting van 23 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.