Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Afschrift aan: mr. Van der Lugt
Verzonden d.d.:
gevestigd te Doetinchem,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
Site Oud Sint-Jan N.V.,
statutair gevestigd te Brugge, België,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de brief van de zijde van Oud Sint-Jan van 14 januari 2022, met productie 7.
De mondelinge behandeling is gehouden op 25 januari 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
2.De feiten
“(…) §1 Rights and obligations of the owner
“(…) Zoals daarnet telefonisch besproken heeft het geen zin de tentoonstelling dit seizoen 2020 te laten plaatsvinden.
“(…) Een erg vervelende situatie voor iedereen, maar veiligheid staat boven alles: uiteraard is ook het economische perspectief niet onbelangrijk, het moet wel haalbaar blijven.We willen dan ook graag meedenken hoe dit het beste op te lossen, uitstel lijkt ons ook de beste oplossing. De eerder verzonden factuur (…) mag je dan ook vernietigen, deze is niet meer relevant.Ik wil voorstellen een annex te maken op het contract, om nagenoeg alle voorwaarden over te zetten naar 2021. Daarin wil ik een aanpassing maken, namelijk een tweede aanbetaling ter hoogte van de eerste aanbetaling. Hieruit kunnen wij het onverwachte transport en een ander onderdak bekostigen om dit jaar te overbruggen, daarnaast geeft het ons extra zekerheid. (…)”.Oud Sint-Jan heeft niet ingestemd met de voorgestelde financiële aanpassing. Partijen hebben wel afgesproken de huurperiode een jaar door te schuiven.
“(…) Hopelijk alles OK met jou?
3.De vordering en het verweer
primair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 102.850,- uit hoofde van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
subsidiair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 50.000,- uit hoofde van contractuele boete en daarnaast € 52.850,- uit hoofde van aanvullende schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
meer subsidiair: Oud Sint-Jan zal veroordelen tot betaling aan NCHK van € 50.000,- uit hoofde van contractuele boete,
en daarnaast Oud Sint-Jan zal veroordelen in de proceskosten met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en nakosten.
- een vermindering van de door Oud Sint-Jan aan NCHK verschuldigde huurprijs met 50%, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag of percentage,
- betaling door NCHK van € 10.000,00, met wettelijke rente
- veroordeling van NCHK in de proceskosten.
Oud Sint-Jan stelt dat de overeenkomst met terugwerkende kracht gewijzigd dient te worden vanwege onvoorziene omstandigheden, zodat redelijkerwijs tot vermindering van de huurprijs gekomen moet worden als de vorderingen van NCHK toewijsbaar zouden zijn. In het geval de vorderingen niet toegewezen worden heeft Oud Sint-Jan de aanbetaling van
€ 10.000,- onverschuldigd betaald en dient dit bedrag terugbetaald te worden.
4.De beoordeling
Partijen hebben in de overeenkomst gekozen voor de Nederlandse rechter als de bevoegde instantie. Daarbij is de bevoegde rechter van de vestigingsplaats van NCHK aangewezen. Gelet op de vestigingsplaats, Doetinchem, is de Rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen bevoegd van de vordering kennis te nemen.
Centraal staat de vraag wie de financiële gevolgen moet dragen van het niet tot uitvoering komen van de overeenkomst van partijen. Hiervoor is onder meer relevant wat de aard van de overeenkomst is en of deze op enig moment rechtsgeldig is geëindigd.
NCHK stelt dat de overeenkomst niet is geëindigd, maar dat sprake is van een weigering om na te komen. Oud Sint-Jan stelt dat de overeenkomst in januari 2021 is geëindigd door haar annulering.
Voor ontbinding van een overeenkomst is over het algemeen een tekortkoming aan de kant van de wederpartij nodig. Dat daarvan sprake zou zijn is gesteld noch gebleken, zodat het kennelijk gaat om ontbinding van de overeenkomst.
Ter zitting heeft Oud Sint-Jan aangevoerd dat de overeenkomst is ontbonden op grond van onvoorziene omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. Immers, bij het aangaan van de overeenkomst en bij de wijziging in 2020 was niet te overzien dat de Covid 19-pandemie zo lang zou voortduren en dat uitvoering van de overeenkomst in 2021 ook niet tot de mogelijkheden zou behoren. Het kon van haar niet langer gevergd worden de overeenkomst ongewijzigd in stand te laten. Door de overeenkomst te annuleren ontstond voor NCHK de mogelijkheid de tentoonstelling aan een ander te verhuren, aldus Oud Sint-Jan. NCHK betwist dat ontbinding van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden bij de overeenkomst van partijen tot de mogelijkheden behoort. Zij stelt dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. De Covid-19-situatie is in de overeenkomst van 2020 uitdrukkelijk verdisconteerd, zodat dit niet als onvoorziene omstandigheid kan worden aangevoerd.
Er was in maart 2020 geen (dreigend) geschil tussen partijen en evenmin blijkt van enige onzekerheid over wat er tussen hen gold. De overeenkomst was duidelijk, maar er waren redenen die nakoming op dat moment bemoeilijkten. Het aanpassen van de oorspronkelijke overeenkomst is in een enkele mailwisseling en telefoongesprek tot stand gekomen en van het bestaan van een (dreigend) geschil of een onzekerheid over de inhoud van de overeenkomst zelf bij partijen blijkt daarbij niet. Evenmin blijkt van een bedoeling van partijen zich over en weer aan elkaar te binden aan enige vaststelling. Wel blijkt uit de mailwisseling dat het, nagenoeg, zeker was dat ongewijzigde uitvoering van de – op zich duidelijke – overeenkomst onwenselijk en onrendabel zou zijn vanwege de Covid 19-situatie en de overheidsmaatregelen die daarmee verband hielden. Voor die onvoorziene
4.7. Bij een beroep op onvoorziene omstandigheden rust op contractspartijen in eerste instantie een heronderhandelingsplicht. Pas als partijen daar niet uitkomen kan de overeenkomst gewijzigd of ontbonden worden door de rechter. Een eenzijdige aanpassing of ontbinding door één van de partijen behoort niet tot de mogelijkheden. Oud Sint-Jan heeft in januari 2021 opnieuw een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden, maar is ditmaal niet in overleg gegaan met NCHK. Zij heeft eenzijdig besloten tot een zodanige wijziging van de overeenkomst dat er voor Oud Sint-Jan geen enkele verplichting meer zou overblijven. Deze eenzijdige ‘annulering’ door Oud Sint-Jan is niet door NCHK geaccepteerd en evenmin door een rechter uitgesproken en heeft daarom niet geleid tot ontbinding van de overeenkomst.
Vast staat dat zij dat niet gedaan heeft.
NCHK stelt dat daarom sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zodat zij aanspraak kan maken op een volledige schadevergoeding. Voor zover door Oud Sint-Jan een beroep zou worden gedaan op overmacht wijst NCHK er op dat dit in artikel 1.4 van de overeenkomst is voorzien en dat daarbij is overeengekomen dat overmacht geen recht geeft op vermindering van de huurprijs. Oud Sint-Jan betwist dat het niet-nakomen aan haar toe te rekenen is en stelt dat er een ‘overmachtsituatie’ was (onderdeel 2.21 van haar conclusie van antwoord). Hoewel Oud Sint-Jan het een overmacht- situatie noemt, zijn partijen het er ook over eens dat artikel 1.4 van de overeenkomst - dat gaat over ‘force majeure’- niet op hun situatie ziet. Oud Sint-Jan doet dan ook geen beroep op artikel 1.4 van de overeenkomst, zoals zij stelt in de onderdelen 3.4 en 6.3 van diezelfde conclusie. Met de term ‘overmachtsituatie’ wordt door Oud Sint-Jan gedoeld op onvoorziene omstandigheden, die maken dat ongewijzigde nakoming van de overeenkomst van haar niet verlangd zou kunnen worden, zoals zij onder 2.19 in haar conclusie verwoord heeft.
Oud Sint-Jan kan er niet in worden gevolgd dat de tekortkoming niet aan haar toe te rekenen zou zijn. Er waren geen andere feitelijke belemmeringen dan financiële om de overeenkomst na te komen. Het is een bewuste keuze geweest van Oud Sint-Jan om niet te kiezen voor nakoming, maar de overeenkomst te ‘annuleren’. Dit betekent, dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Oud Sint-Jan, zodat de vordering van NCHK in beginsel toegewezen zou kunnen worden.
Oud Sint-Jan wordt er wel in gevolgd dat in januari 2021 sprake was van onvoorziene omstandigheden. Beide partijen hebben bij de wijziging van de overeenkomst in 2020 voor ogen gehad dat de tentoonstelling in 2021 min of meer gewoon zou kunnen worden uitgevoerd. Partijen zijn het er over eens dat een tentoonstelling, zoals hier aan de orde, om economisch rendabel te zijn vooral aangewezen is op bezoeken van scholen, groepen en toeristen en dus met name het voorjaars- en zomerseizoen nodig heeft.
Zoals ook ter zitting is besproken hebben zij en konden zij ten tijde van de wijziging van de overeenkomst in 2020 niet overzien dat de overheidsmaatregelen in verband met de Covid 19-pandemie en de gevolgen daarvan voor onder meer het toerisme en de (on)mogelijkheid om tentoonstellingen te bezoeken in de zomer van 2021 nog zoveel gevolgen zouden hebben als het feitelijk in januari 2021 nog had.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag of Oud Sint-Jan de tentoonstelling had kunnen exploiteren in de overeengekomen periode en, zo ja, wanneer dat te voorzien is geweest. Dit is echter in zoverre niet relevant, dat het gaat om de omstandigheden, zoals zij zich in januari 2021 voordeden en wat toen al dan niet door hen voorzien is of kon worden voorzien. Hoewel NCHK stelt dat musea en tentoonstellingsruimten in België vanaf december 2020 weer open mochten, heeft Oud Sint-Jan gemotiveerd betwist dat dit ook voor haar gold, omdat zij geen museum of tentoonstellingsruimte is in de zin van de toepasselijke Belgische ministeriële regeling. Achteraf had Oud Sint-Jan, volgens haar stellingen, op 9 juni 2021 met beperkingen open kunnen gaan en had zij ook toen niet de overeenkomst kunnen uitvoeren zoals die partijen bij het aangaan van de (gewijzigde) overeenkomst voor ogen stond.
In januari 2021 konden partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van elkaar verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd uitgevoerd zou worden. In het midden kan blijven welk perspectief van openstelling er op dat moment voor Oud Sint-Jan was, want zowel in de visie van NCHK als in de visie van Oud Sint-Jan staat vast dat het een ernstig gemankeerde uitvoering van de overeenkomst zou zijn geworden. Er was alle aanleiding om opnieuw met elkaar in gesprek te gaan over wijziging van de overeenkomst en dus ook om thans met terugwerkende kracht de overeenkomst te wijzigen.
Hierin is geoordeeld
‘De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard.”en:
‘Nadeel veroorzaakt door de hiervoor (…)bedoelde omstandigheid, valt in de regel noch in de risicosfeer van de huurder, noch in die van de verhuurder. De verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt daarom in beginsel het beste ondervangen door dit nadeel – voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun van de overheid aan de huurder in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL) – gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder.’.
Bij de exploitatie van het gehuurde is de huurder voor de omzet afhankelijk van de komst van publiek en die komst was in verband met de coronapandemie niet of slechts beperkt mogelijk. Dat die bedrijfsvoering niet optimaal kon plaatsvinden is niet alleen het gevolg van beperkingen door overheidsmaatregelen, waardoor de expositieruimte gesloten moest blijven of maar beperkt open kon, maar ook door de terugval in de toeristensector ten gevolge van de coronacrisis. Oud Sint-Jan geeft dit zelf als belangrijke reden voor de ‘annulering’ aan in haar opzeggingsmail. Dit laatste nadeel valt echter wel in de risicosfeer van Oud Sint-Jan, omdat deze terugval mede een gevolg is van (reis)beperkingen die niet zien op het gehuurde maar betrekking hebben op het publiek zelf. Ook zonder de corona-situatie zou het al dan niet verwezenlijken van de benodigde bezoekersaantallen een risico van Oud Sint-Jan zijn. Deze omstandigheid raakt dus niet de balans tussen huurder en verhuurder, zodat, anders dan in de situaties in de rechtspraak waar het om huur van bedrijfsruimte gaat, er in dit geval aanleiding is voor een andere verdeling van het nadeel dan de verdeling bij helfte.
De berekeningsmethode die voor huurovereenkomsten van bedrijfsruimte is ontwikkeld is een vastelastenmethode en is in dit geval niet toepasbaar, omdat deze eenmalige huurovereenkomst niet als vaste last kan worden beschouwd.
5.5. Beslissing
in reconventie
€ 105.000,00 met 30%,