ECLI:NL:RBGEL:2021:6785

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/05/377057 / HA ZA 20-551
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat wegens niet tijdig instellen van verzet en onjuist advies in hoger beroep

In deze zaak vordert TTGro Gelderland B.V. dat de rechtbank vaststelt dat advocaat [gedaagde partij] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand. Dit betreft het niet tijdig instellen van verzet tegen een verstekarrest en het adviseren om geen verweer te voeren in hoger beroep. TTGro stelt dat deze beroepsfouten hebben geleid tot schade, waaronder advocaatkosten en gemiste vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde partij] inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt door de verzetstermijn te laten verstrijken, maar betwist dat dit heeft geleid tot schade. De rechtbank overweegt dat een advocaat de zorgvuldigheid moet betrachten die van een redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Het niet verschijnen in de procedure heeft het risico met zich meegebracht dat het hof de stellingen van de tegenpartij als onweersproken zou volgen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank concludeert dat [gedaagde partij] niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan door TTGro niet te informeren over de risico's van het niet voeren van verweer. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor TTGro om haar schade op te geven en de wijze van begroting daarvan te verduidelijken, alvorens te beslissen over de verwijzing naar een schadestaatprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/377057 / HA ZA 20-551 / 546 / 650
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TTGRO GELDERLAND B.V.,
gevestigd te Tiel,
eiseres,
advocaat mr. A. van Weverwijk te Geldermalsen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna TTGro en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2021,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
TTGro heeft [gedaagde partij] als advocaat ingeschakeld om haar bij te staan in een incassoprocedure tegen [betrokken bedrijf 1] (hierna: [betrokken bedrijf 1] ). TTGro vorderde in de procedure tegen [betrokken bedrijf 1] betaling van enkele facturen voor door TTGro aan [betrokken bedrijf 1] geleverde goederen, evenals betaling van aanvullende (proces)kosten.
2.2.
In de procedure tussen TTGro en [betrokken bedrijf 1] heeft de rechtbank Gelderland op
21 maart 2018 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis) waarbij de vorderingen van TTGro zijn toegewezen. Het vonnis luidt, voor zo ver hier van belang, als volgt:

4. De beoordeling
4.1.
Niet in geschil tussen partijen is dat [betrokken bedrijf 1] de goederen heeft besteld en afgenomen waarop de facturen van TTGro zien. [betrokken bedrijf 1] betwist ook niet de facturen. De vraag is of de facturen al zijn betaald door middel van verrekening eind augustus 2016, zoals [betrokken bedrijf 1] betoogt.
4.2.
TTGro stelt dat er in het verleden tussen de verschillende vennootschappen wel eens verrekeningen hebben plaatsgevonden, maar betwist dat dat op grote schaal geschiedde. (…)
(…)
4.4.
Uit het door [betrokken bedrijf 1] gestelde en de door haar overgelegde stukken (…) kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden vastgesteld dat alle in geding zijnde 25 facturen van TTGro zijn betaald door [betrokken bedrijf 1] . (…)
4.5.
De vraag is of het voorgaande anders is als er daadwerkelijk, zoals [betrokken bedrijf 1] stelt, eind augustus 2016 finale kwijting zou zijn verleend. Daarvoor is ten minste nodig dat [betrokken bedrijf 1] voldoende heeft gesteld om ervan te kunnen uitgaan dat er sprake is geweest van een finale kwijtingsafspraak.
(…)
Bij deze stand van zaken is de conclusie dat de stellingen van [betrokken bedrijf 1] op wezenlijke punten vragen oproepen. Haar verweer dat er eind augustus finale kwijting is verleend, moet daarom wegens onvoldoende onderbouwing gepasseerd worden. Er is geen grond haar met bewijslevering te belasten.
4.6.
De kantonrechter concludeert derhalve tot toewijzing van de vordering en zal [betrokken bedrijf 1] veroordelen tot betaling aan TTGro van een bedrag van € 9.015,17. (…)
4.7.
TTGro heeft voorts gevorderd de incassokosten conform de algemene voorwaarden. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden is niet betwist en evenmin de verschuldigdheid van incassokosten, zodat het gevorderde bedrag van € 1.352,28 toewijsbaar is. Daarmee is in totaal € 10.367,45 toewijsbaar.
4.8.
TTGro vordert voorts de contractueel overeengekomen kredietbeperkingstoeslag ten bedrage van € 180,30 vermeerderd met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening. (…) [betrokken bedrijf 1] heeft dit niet betwist en dus wijst de kantonrechter ook dit deel van de de vordering toe, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 september 2016.
(…)
5. De beslissing
De kantonrechter, recht doende,
5.1.
veroordeelt [betrokken bedrijf 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TTGro te betalen € 10.367,45;
5.2.
veroordeelt [betrokken bedrijf 1] tot betaling aan TTGro van de kredietbeperkingstoeslag voor een bedrag van € 180,30, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 16 september 2016;
5.3.
veroordeelt [betrokken bedrijf 1] in de kosten van deze procedure, tot heden aan de kant van TTGro begroot op een bedrag van € 1.300,81 (waarvan € 750,00 salaris gemachtigde)
en € 100,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
(…)”
2.3.
[betrokken bedrijf 1] is in hoger beroep gegaan van het vonnis. TTGro heeft zich niet gesteld in het hoger beroep.
2.4.
In het arrest van 21 mei 2019 (hierna: het verstekarrest) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis vernietigd, de vorderingen van TTGro alsnog afgewezen en TTGro veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en de eerste aanleg. Het verstekarrest luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
[betrokken bedrijf 1] heeft 13 grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd. De grieven strekken ertoe dat het beroep op verrekening alsnog wordt gehonoreerd en dat de vordering van TTGro wordt afgewezen.
5.2
Het hof leidt uit de administratie van TTGro (productie 5 inleidende dagvaarding) in samenhang met de administratie van [betrokken bedrijf 1] (productie 9 conclusie van antwoord) en de verklaring van [betrokkene 1] (productie 8 bij akte nadere toelichting en onderbouwing verrekeningsverweer) af dat de vorderingen tussen TTGro en [betrokken bedrijf 1] regelmatig werden verrekend en dat in dat kader ook vorderingen van [betrokken bedrijf 1] op INQ BV in de verrekening werden meegenomen.
5.3
Van de 25 door TTGro bij inleidende dagvaarding ingebrachte facturen heeft [betrokken bedrijf 1] in haar memorie van grieven de facturen met de nummers 20160866, 20160833, 20160832, 20160820, 20160814 en 20160809 gemotiveerd betwist. Van de zijde van TTGro is hiertegen niets ingebracht zodat in hoger beroep moet worden aangenomen dat [betrokken bedrijf 1] deze facturen niet verschuldigd is. Daarmee is ook een deugdelijke verklaring gegeven voor het feit dat deze -betwiste- vorderingen niet zijn opgenomen in de overgelegde administratie van [betrokken bedrijf 1] .
5.4
De thans voorliggende vraag is of [betrokken bedrijf 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de niet betwiste vorderingen door verrekening zijn voldaan. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Op de eerste plaats blijkt uit de overgelegde administraties van TTGro en [betrokken bedrijf 1] dat voldoening door verrekening vaker voorkwam dan dat [betrokken bedrijf 1] via een bankoverschrijving aan TTGro betaalde. Voorts is door TTGro niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat partijen in april 2016 zijn overeengekomen dat zij in het vervolg geen verrekening meer zouden toepassen en dat [betrokken bedrijf 1] ter uitvoering van deze afspraak de nog openstaande (18) facturen met een totaalbedrag van € 13.109,43 aan TTGro heeft voldaan. Een zelfde beeld laten de beider administraties eind augustus 2016 zien. TTGro heeft erkend dat partijen toen hun zakelijke relatie hebben beëindigd. Daarbij past dat partijen toen ook de balans hebben opgemaakt van de nog openstaande vorderingen zoals dat ook eind april 2016 is gebeurd. Dat dit is gebeurd -zoals door [betrokken bedrijf 1] is gesteld- wordt voorts ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] (productie 8 bij akte nadere toelichting en onderbouwing verrekeningsverweer) en sluit aan bij de door [betrokken bedrijf 1] via haar bank verrichte betalingen.
(…)
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 21 maart 2018 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt TTGro om hetgeen [betrokken bedrijf 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan terug te betalen aan [betrokken bedrijf 1] ;
veroordeelt TTGro in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [betrokken bedrijf 1] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 960,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 807,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
(…)”
2.5.
Op 22 mei 2019 heeft [gedaagde partij] aan TTGro het verstekarrest gestuurd samen met een e-mailbericht met de volgende inhoud:
“Bijgaand stuur ik je een arrest in de zaak van [betrokken bedrijf 1] , welke ik zojuist kreeg. Helaas heeft [betrokken bedrijf 1] in hoger b[
rest van de zin is niet leesbaar, opmerking Rechtbank]
vordert hij nu de proceskosten van jou terug.
We hebben destijds afgesproken om niet te verschijnen in de procedure, om daarmee kosten te besparen en omdat het [
rest van de zin is niet leesbaar, opmerking Rechtbank]
gerechtshof het hoger beroep zou afwijzen van [betrokken bedrijf 1] . Het gerechtshof meent nu dat er wel verrekend zou zijn.
Omdat we niet verschenen zijn, hebben we nu twee opties:
- In verzet gaan tegen het arrest, waarmee de procedure overnieuw gedaan moet worden en je ook weer kosten moet [
rest van de zin is niet leesbaar, opmerking Rechtbank]
dat je weer kosten maakt, en niet kan verhalen op [betrokken bedrijf 1] ;
- Niets doen. Dat houdt in dat [betrokken bedrijf 1] bij TTGro beslag gaat leggen, maar TTGro heeft natuurlijk geen vermogen [
rest van de zin is niet leesbaar, opmerking Rechtbank]
Tintelen er niets mee opschiet. Je kan dan ook niets meer verhalen bij [betrokken bedrijf 1] .
Graag hoor ik je reactie. Binnen vier weken moet verzet aangetekend worden, indien we deze opties kiezen.
(…)”
2.6.
[gedaagde partij] heeft namens TTGro de verzetdagvaarding van 21 juni 2019 ingediend. In het arrest van 3 december 2019 (hierna: het verzetarrest) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat het verzet niet tijdig is ingesteld en TTGro daarom
niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. TTGro wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van [betrokken bedrijf 1] (van € 379,50).
2.7.
Gedurende de looptijd van de zaak tegen [betrokken bedrijf 1] is TTGro bijgestaan door verschillende advocaten (waaronder [gedaagde partij] ) van onder meer de kantoren AH Legal B.V. en Heijink & Meure Advocaten. TTGro heeft in haar brieven van 20 december 2019 en
19 mei 2020 [gedaagde partij] en (enkele advocaten van) deze advocatenkantoren aansprakelijk gesteld voor schade veroorzaakt door het niet tijdig instellen van het verzet door [gedaagde partij] . De aansprakelijkheid is door alle aangesproken partijen afgewezen. Daarna hebben partijen afgesproken dat voor vereenvoudiging van het tussen hen gerezen geschil, TTGro in deze procedure alleen [gedaagde partij] aanspreekt voor de gestelde beroepsfout en dat [gedaagde partij] niet als verweer zal voeren dat niet hij, maar een van de andere aansprakelijk gestelde advocaten op een gedraging is aan te spreken.
2.8.
Op 22 september 2020 is het faillissement van [betrokken bedrijf 1] uitgesproken. Het faillissement is nog niet afgewikkeld.

3.Het geschil

3.1.
TTGro vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde partij] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand, doordat [gedaagde partij] niet tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekarrest en/of ten onrechte geen verweer heeft gevoerd in het hoger beroep,
[gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de uit deze beroepsfouten voor TTGro voortvloeiende schade, (primair) nader op te maken bij staat, dan wel (subsidiair) door de rechtbank in deze procedure vast te stellen,
[gedaagde partij] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten,
[gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien voldoening binnen 14 dagen na dagtekening uitblijft.
3.2.
Aan haar vordering legt TTGro ten grondslag dat [gedaagde partij] twee beroepsfouten heeft gemaakt, namelijk het te laat instellen van verzet en het TTGro adviseren om zich niet te stellen in hoger beroep. Hierdoor heeft TTGro een kans verloren op een (voor TTGro) gunstige beslissing van het hof en lijdt TTGro schade. De schade bestaat uit door TTGro voor [gedaagde partij] betaalde advocaatkosten, de gemiste incasso van de hoofdsom en kredietbeperkingstoeslag die in eerste aanleg waren toegewezen (van € 10.367,45 en € 180,30), de proceskosten in alle instanties waarin TTGro is veroordeeld (van € 4.206,31) en de kosten van juridische bijstand door de huidige advocaat van TTGro. Nu de precieze omvang van de schade nog niet is vast te stellen, vordert TTGro (primair) een verwijzing naar de schadestaatprocedure en (subsidiair) dat de rechtbank de schade in deze procedure vaststelt.
3.3.
[gedaagde partij] erkent dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door de verzetstermijn te laten verstrijken maar betwist dat sprake is van de door TTGro als tweede gestelde beroepsfout bestaande uit het adviseren van TTGro om niet meteen verweer te voeren in het hoger beroep. Niet kan worden gezegd dat dat geen juist advies was en dat daarmee een onaanvaardbaar risico is genomen, aldus [gedaagde partij] . [gedaagde partij] betwist vervolgens dat de beroepsfout dan wel de beroepsfouten tot schade bij TTGro heeft/hebben geleid. Daartoe voert [gedaagde partij] aan dat causaal verband tussen de gestelde beroepsfouten en de schade ontbreekt omdat onzeker is of – indien wel verweer was gevoerd – de vorderingen van TTGro in hoger beroep (volledig) zouden zijn toegewezen. Bovendien vormt de gevorderde “misgelopen” vordering op [betrokken bedrijf 1] geen schade omdat ook als het vonnis van de rechtbank in hoger beroep was bekrachtigd [betrokken bedrijf 1] geen verhaal bood zodat TTGro ook in dat geval de vordering op [betrokken bedrijf 1] niet had kunnen incasseren. De kosten van [gedaagde partij] vormen geen schade omdat TTGro die kosten ook had moeten betalen indien het hoger beroep wel op een voor TTGro positieve wijze was verlopen. De verzochte verwijzing naar de schadestaat moet worden afgewezen omdat volgens [gedaagde partij] niet is voldaan aan het vereiste dat de schade nu niet al kan worden begroot. Ook is de gestelde schade niet onderbouwd en moet voordeelverrekening (artikel 6:100 BW) plaatsvinden omdat TTGro kosten heeft bespaard doordat de hoger beroep procedure niet volledig is doorlopen, aldus [gedaagde partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] erkent dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig verzet in te stellen tegen het bij verstek gewezen arrest van het hof, maar betwist dat hierdoor schade is ontstaan. Dat [gedaagde partij] een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig verzet in te stellen en dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de schade die hierdoor mogelijk is ontstaan, staat daarmee vast.
4.2.
Beoordeeld dient dan nog te worden of [gedaagde partij] daarnaast een andere fout heeft gemaakt door TTGro het advies te geven geen verweer te voeren in de procedure die tot het hiervoor bedoelde arrest heeft geleid. [gedaagde partij] betwist dat dat advies onjuist was, en daarmee betwist hij dat hier sprake is van een fout.
4.3.
Bij de beoordeling of sprake is van een (beroeps)fout dient tot uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Dit brengt mee dat een advocaat zijn cliënt daarbij niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s en de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406).
4.4.
[gedaagde partij] voert aan dat zijn advies om geen verweer te voeren nu juist was ingegeven door de slechte financiële situatie bij [betrokken bedrijf 1] . [betrokken bedrijf 1] bood waarschijnlijk geen verhaal zodat de kosten die TTGro met een te voeren verweer zou moeten maken uiteindelijk, aangenomen dat het verweer zou slagen en [betrokken bedrijf 1] in de kosten zou worden veroordeeld, niet op [betrokken bedrijf 1] te verhalen zouden zijn. Daarbij mocht TTGro erop vertrouwen dat ook bij een niet verschijnen in de procedure het hof de stellingen van TTGro in eerste aanleg zou betrekken in de beoordeling waardoor het hoger beroep voor [betrokken bedrijf 1] weinig kansrijk zou zijn. Bovendien stond altijd nog de optie open van verzet, aldus nog altijd [gedaagde partij] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het niet verschijnen in de procedure bracht het risico met zich dat het hof de daarin door [betrokken bedrijf 1] ingenomen stellingen als onweersproken zou volgen en als gevolg daarvan het vonnis zou vernietigen en TTGro alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten zou veroordelen, zoals dat uiteindelijk ook is gebeurd. Verzet was dan nog mogelijk, maar dit zou niet hebben kunnen voorkomen dat de proceskosten waarin TTGro zou worden veroordeeld direct aan [betrokken bedrijf 1] moesten worden betaald. Een tijdig ingesteld verzet schorst immers niet een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak (artikel 145 Rv). Na een succesvol verzet zou [betrokken bedrijf 1] de kosten mogelijk aan TTGro moeten (terug)betalen maar door haar slechte financiële situatie was het maar de vraag of [betrokken bedrijf 1] hieraan kon of zou voldoen. Bovendien blijven verstekkosten die zijn veroorzaakt door een eerder niet verschijnen van een gedaagde voor zijn rekening, ook als gedaagde slaagt in zijn verzet en van de veroordeling bij verstek geheel of gedeeltelijk wordt ontheven (artikel 141 Rv juncto 237 lid 1 Rv, HR 11 december 1970, ECLI:NL:HR:1970:AB4506, NJ 1971, 112). Het advies van [gedaagde partij] bracht dan ook juist als voorzienbaar en verhoogd risico mee dat TTGro in de kosten werd veroordeeld, deels onomkeerbaar.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat [gedaagde partij] met het advies om geen verweer te voeren een beroepsfout heeft gemaakt. Dat zou anders zijn als [gedaagde partij] TTGro over de hiervoor beschreven risico’s zou hebben geïnformeerd en daarbij een inschatting zou hebben gegeven van de kosten voor het voeren van verweer. TTGro zou dan goed geïnformeerd een keuze hebben kunnen maken. De risico’s voor die keuze zouden dan voor TTGro zelf zijn. De informatieverplichting strekt immers niet ertoe de cliënt te beschermen tegen de risico’s, maar uitsluitend om hem in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564). Daarnaar gevraagd heeft [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich niet te kunnen herinneren of hij TTGro de informatie heeft gegeven zoals hiervoor beschreven, en ook (de vertegenwoordiger van) TTGro wist niet meer of dat was gebeurd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [gedaagde partij] de informatie niet heeft gegeven en daarmee niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan.
4.7.
De slotsom is dat [gedaagde partij] twee beroepsfouten heeft gemaakt, namelijk door a) het niet tijdig instellen van het verzet en b) TTGro te adviseren om geen verweer te voeren zonder haar te infomeren over alle daaraan verbonden risico’s. In zoverre, dus met die toevoeging onder b) - waarin een beperking is gelegen - is vordering 1 (zie 3.1) toewijsbaar.
4.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld of en in hoeverre TTGro door deze beroepsfouten schade heeft geleden. TTGro vordert primair dat deze schade in een schadestaatprocedure zal worden begroot, en subsidiair dat deze schade in deze procedure zal worden vastgesteld. [gedaagde partij] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde verwijzing naar de schadestaat. Hij stelt dat de schade in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld.
4.9.
De rechtbank ziet aanleiding om TTGro eerst een opgave te laten doen van haar schade, de wijze van begroting daarvan (kansschade of niet) en zich uit te laten over het (bestreden) causaal verband van enige schade met het hiervoor als beroepsfouten aangemerkte handelen en nalaten van [gedaagde partij] , alvorens te beslissen of voor een begroting van de schade een verwijzing naar de schadestaatprocedure nodig of dienstig is. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor een daartoe door TTGro te nemen akte. [gedaagde partij] zal vervolgens eveneens bij akte mogen reageren. Beide partijen krijgen een termijn van vier weken voor het nemen van hun akte.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
26 januari 2022voor het nemen van een akte door TTGro over hetgeen is vermeld onder rov. 4.9,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.