ECLI:NL:RBGEL:2021:6522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB 21-1128
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van een sleufsilo ten behoeve van een geitenhouderij

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning voor de realisatie van een sleufsilo ten behoeve van een geitenhouderij. De rechtbank Gelderland heeft op 8 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak AWB 21/1128. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, betogen dat de verkeerde voorbereidingsprocedure is toegepast, dat de bouwactiviteit niet vergunningvrij is, en dat de sleufsilo in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, met name wat betreft het geluidsaspect. De rechtbank heeft de argumenten van eisers niet gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de vergunninghoudster, die een geitenhouderij exploiteert, een nieuwe sleufsilo heeft gebouwd zonder omgevingsvergunning, omdat zij en verweerder van mening zijn dat dit bouwwerk vergunningvrij is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sleufsilo deels buiten het bouwvlak valt, maar dat de overschrijding van het bouwvlak minder dan 50 m² bedraagt, waardoor verweerder terecht heeft geoordeeld dat de vergunning kon worden verleend. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vervoersbewegingen die voortvloeien uit de sleufsilo niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat deze ten dienste staan van de agrarische bestemming.

Eisers hebben verder betoogd dat de geluidseffecten van het gebruik van de sleufsilo niet correct zijn beoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de geluidseffecten van het inkuilen van kuilvoer, dat maximaal tien keer per jaar plaatsvindt, terecht niet zijn meegenomen in de beoordeling van de geluidsnormen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vergunning terecht is verleend en dat het beroep van eisers ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1128

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
1. [eiser][woonplaats],
2. [eiser][woonplaats],
3. [eiser] en [eiser][woonplaats],
4. [eiser][woonplaats],
samen eisers
(gemachtigde: mr. C.F. Geerdes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, verweerder
(gemachtigde: J.P. Rabou).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 heeft verweerder aan [derde-partij] (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een sleufsilo.
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard voor zover die waren gericht tegen de motivering van de gebruikte meetmethoden, de resultaten van de meting en de belangenafweging. Verweerder heeft de motivering op deze onderwerpen aangevuld. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van zaken AWB 20/302, 20/303 en 20/6561, plaatsgevonden op 4 november 2021. Eisers 1 en 2, en eiser 3, [eiser], zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door V. Tasdemir en E. Oostrik. Namens vergunninghoudster zijn [derde-partij] en [derde-partij] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Vergunninghoudster exploiteert een geitenhouderij op het perceel [locatie] in [woonplaats].
1.1.
Op 20 november 2019 heeft verweerder geweigerd om aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning te verlenen voor drie reeds gerealiseerde sleufsilo’s die zij wenste te gebruiken voor de opslag van kuilvoer op het perceel.
1.2.
Vergunninghoudster heeft vervolgens gezocht naar een andere oplossing. Zij heeft op het perceel een nieuwe sleufsilo van 115 bij 11,6 meter gebouwd voor de opslag van kuilvoer. Voor de bouw van de sleufsilo heeft vergunninghoudster geen omgevingsvergunning gevraagd omdat zij met verweerder van mening is dat dit bouwwerk, voor wat betreft de bouwactiviteit, vergunningvrij is als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Vergunninghoudster en verweerder menen dat wel een omgevingsvergunning nodig is voor planologisch strijdig gebruik van de sleufsilo. Op 17 maart 2020 heeft vergunninghoudster hiervoor een aanvraag gedaan. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarover gaat deze zaak.
Besluitvorming
2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Lingewaard’ en de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Oeverwallen’ met functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Op grond van artikel 6 van het bestemmingsplan mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, op deze locatie binnen het bouwvlak worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter. De sleufsilo valt deels buiten het bouwvlak. Het project is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
Verweerder heeft in zijn besluitvorming toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 3, van Bijlage II bij het Bor.
Voorbereidingsprocedure
3. Eisers betogen dat de sleufsilo alleen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kan worden gelegaliseerd.
Daartoe stellen eisers dat de door verweerder op basis van de meting verrichte berekening die heeft geleid tot de conclusie dat de sleufsilo het bouwvlak overschrijdt met 42,88 m², onzorgvuldig is. Dat de overschrijding 42,88 m² bedraagt, kan namelijk niet worden afgeleid uit het verslag van de controle van 19 september 2019 waarop verweerder zich baseert. Nu sprake is van een onzorgvuldige berekening, kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat de overschrijding van het bouwvlak niet groter is dan 50 m². Onder deze omstandigheden had verweerder niet van het bestemmingsplan kunnen afwijken met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van Bijlage II bij het Bor, omdat dat artikel alleen betrekking heeft op bouwwerken, geen gebouw zijnde, of gedeelten daarvan tot 50 m².
Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat het gebruik van de sleufsilo leidt tot vervoersbewegingen die zich uitstrekken buiten de grenzen van de functieaanduiding intensieve veehouderij. Voor een beeld van deze vervoersbewegingen wijzen eisers in hun beroepsschrift op een figuur uit het akoestisch rapport van G&O Consult van 4 februari 2020 waarop is te zien dat de verkeersbewegingen deze grenzen overschrijden. Volgens eisers staan deze vervoersbewegingen ten dienste van de intensieve veehouderij en moeten ze daarom binnen de functieaanduiding intensieve veehouderij plaatsvinden. Nu dat niet gebeurt, ontstaat volgens hen strijd met het bestemmingsplan. Eisers wijzen er op dat verweerder hierdoor niet van het bestemmingsplan kan afwijken met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van Bijlage II bij het Bor.
Meting overschrijding bouwvlak
4. De rechtbank overweegt dat de stelling van eisers dat sprake is van een onzorgvuldige meting, niet wordt gevolgd.
4.1.
Op 19 september 2019 heeft het landmeetkundig bedrijf Kempes in opdracht van verweerder onderzocht of en zo ja, hoeveel de sleufsilo het bouwvlak overschrijdt. Van dit onderzoek heeft een toezichthouder van de gemeente een verslag gemaakt. In dit verslag staat dat met GPS-technologie is vastgesteld dat de sleufsilo de grenzen van het bouwvlak overschrijdt. De omvang van de overschrijding is door Kempes weergegeven in tekening T01a. Deze tekening maakt onderdeel uit van het verslag.
4.2.
In het bestreden besluit stelt verweerder, onder verwijzing naar het verweerschrift in bezwaar, dat de oppervlakte van de overschrijding van het bouwvlak onder de in artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor neergelegde drempel van 50 m² blijft. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij tot dit standpunt is gekomen door ruim op tekening T01a te bepalen waar de overschrijding van het bouwvlak plaatsvindt en, met de wetenschap dat de lengte van de sleufsilo 115 meter bedraagt, naar verhouding te berekenen hoeveel de lengte van de overschrijding van het bouwvlak bedraagt.
4.3.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overschrijding van het bouwvlak de maximale oppervlakte van 50 m² niet overschrijdt. Bij de beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank ervan uit dat tekening T01a een juiste weergave geeft van de situatie. Dat dit zo is, hebben eisers ook niet betwist.
4.4.
Voor een goed begrip van overwegingen 4.5 t/m 4.8, wordt tekening T01a, met aantekeningen van de rechtbank inbegrepen, hieronder weergegeven.
4.5.
Uit tekening T01a blijkt dat de oppervlakte van de overschrijding van het bouwvlak driehoekig is. In dat geval wordt de oppervlakte berekend door de breedte en de lengte van deze driehoekige oppervlakte te vermenigvuldigen en de uitkomst daarvan te delen door twee ((breedte x lengte) : 2).
4.6.
Uit tekening T01a volgt dat de breedte van de overschrijding van het bouwvlak maximaal 1,34 meter bedraagt. Dit getal is uiterst rechts op de tekening omcirkeld.
4.7.
Hoeveel de overschrijding van het bouwvlak in de lengte bedraagt, geeft de tekening niet aan. Wel maakt de tekening met groene en rode lijnen inzichtelijk waar de grenzen zijn van respectievelijk het bouwvlak en de sleufsilo. Waar het punt ligt waar de sleufsilo het bouwvlak overschrijdt, valt aan de hand van tekening T01a niet nauwkeurig te bepalen. De rechtbank gaat veiligheidshalve daarom uit van het uiterste punt waar de grenzen van het bouwvlak en de sleufsilo elkaar raken. Op de tekening is dit uiterste punt, gemeten vanaf het zuidoostelijk punt van de sleufsilo, gelegen op 8,5 cm. In verhouding betekent dit dat de lengte van de overschrijding van het bouwvlak maximaal 70,3 meter bedraagt ((het uiterste punt (cm) : lengte sleufsilo tekening (cm)) x lengte sleufsilo in werkelijkheid (m) = 8,5 : 13,9 x 115 = 70,3 meter).
4.8.
Nu onder 4.6 en 4.7 is gebleken dat de (maximale) breedte en de (maximale) lengte van de overschrijding van het bouwvlak 1,34 en 70,3 meter bedragen, komt de rechtbank voor de totale oppervlakte van deze overschrijding – onder verwijzing naar de formule zoals weergegeven onder 4.5 – tot de volgende berekening: (1,34 x 70,3) : 2 = 47,1 m². Nu deze oppervlakte ruim is gemeten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de hand van tekening T01a heeft kunnen oordelen dat de overschrijding van het bouwvlak minder dan 50 m² bedraagt.
Aan de sleufsilo gerelateerde vervoersbewegingen
5. Ook de stelling van eisers dat de vervoersbewegingen in strijd zijn met het bestemmingsplan, volgt de rechtbank niet.
5.1.
De geitenhouderij is gesitueerd op gronden waarop de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Oeverwallen’ rust. Voor een deel van deze gronden geldt de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. In artikel 6.1.1 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, staat dat de als ‘Agrarisch met waarden - Oeverwallen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat intensieve veehouderijen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat vervoersbewegingen plaatsvinden ten behoeve van de op het perceel gevestigde geitenhouderij en dat de gronden waarop de vervoersbewegingen plaatsvinden deels buiten de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ vallen. Hoewel de vervoersbewegingen zich uitstrekken buiten de grenzen van deze functieaanduiding, volgt daaruit niet dat hierdoor strijd met het bestemmingsplan ontstaat. De functieaanduiding is alleen bedoeld om een onderscheid te maken in een bepaald type agrarisch bedrijf. De vervoersbewegingen vinden plaats ten behoeve van het op het perceel gevestigde agrarisch bedrijf en staat daarom ten dienste van de agrarische bestemming, met inbegrip van de door de aanduiding toegestane intensieve veehouderij. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is niet vereist dat alle vervoersbewegingen die nodig zijn voor de bedrijfsuitoefening van de intensieve veehouderij plaatsvinden op gronden waarop de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ rust. Gelet hierop zijn de vervoersbewegingen niet in strijd met het bestemmingsplan.
Oordeel betoog
6. Gelet op wat in overwegingen 4 t/m 5.2 is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het betoog van eisers dat de sleufsilo alleen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kan worden gelegaliseerd, niet slaagt.
Bouwen
7. Eisers betogen dat voor de realisatie van de sleufsilo ook een omgevingsvergunning had moeten worden verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ omdat dit bouwwerk niet valt onder te brengen onder artikel 3, zesde lid, van Bijlage II bij het Bor.
Daartoe stellen eisers dat een sleufsilo geen ‘silo’ is als bedoeld onder a van dit artikel.
Deze stelling onderbouwen eisers met de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2014. [2]
Verder stellen eisers dat de sleufsilo ook niet kan worden ondergebracht onder b van dit artikel. De sleufsilo, inclusief vloer en de volledige keerwanden, is immers hoger dan twee meter.
Eisers wijzen er onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017 [3] nog op dat een bouwplan niet kan worden gesplitst, zodat verweerder vergunninghoudster had moeten verzoeken om de aanvraag aan te vullen met de bouwactiviteit.
7.1.
Op grond van artikel 3, onderdeel 6, van Bijlage II van het Bor is geen omgevingsvergunning vereist voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft:
a) een silo, of
b) een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m.
Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van deze bijlage worden hoogten gemeten, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de sleufsilo een bouwwerk is dat in het achtererfgebied staat en wordt gebruikt ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Partijen verschillen van mening of de sleufsilo kan worden aangemerkt als ‘een silo’ of ‘een ander bouwwerk dat niet hoger is dan 2 meter’ als bedoeld in artikel 3, onderdeel 6, van Bijlage II van het Bor. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2014, volgt dat een sleufsilo geen ‘silo’ is als bedoeld in deze bepaling, maar, in lijn met de geschiedenis van de totstandkoming van het Bor [4] , wordt gerekend tot ‘een ander bouwwerk’. De rechtbank ziet geen reden om in dit concrete geval anders te oordelen. Nu de sleufsilo wordt gerekend tot ‘een ander bouwwerk’, is van belang of de sleufsilo de maximale hoogte van 2 meter overschrijdt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn daarvoor geen aanknopingspunten. Volgens bouwtekening M-01 die aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd, is de sleufsilo twee meter hoog. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze hoogte niet wordt overschreden omdat hij de sleufsilo, vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, heeft opgemeten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de sleufsilo hoger is dan 2 meter. De enkele op zitting ingenomen stellingen van eisers dat onder de sleufsilo een fundering ligt, dat het noodzakelijk is om de sleufsilo in te graven en sprake is van een verdieping die niet past bij het verdere verloop van het terrein, is hiervoor onvoldoende. Deze stellingen zijn door eisers niet onderbouwd en zijn door verweerder en vergunninghoudster gemotiveerd betwist. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat de sleufsilo slechts bestaat uit een vloer en keerwanden en dat geen fundering is aangebracht. Verder gaat het beroep van eisers op de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017 niet op. In dit concrete geval is immers geen sprake is van splitsing van een bouwplan. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat voor de legalisatie van de sleufsilo geen omgevingsvergunning vereist is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het een kwestie van handhaving is wanneer blijkt dat de sleufsilo in afwijking van de bouwtekeningen toch hoger is dan 2 meter.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening; geluid
8. Eisers betogen dat het akoestisch rapport van G&O Consult van 4 februari 2020 niet ten grondslag had kunnen worden gelegd aan de omgevingsvergunning omdat de geluidseffecten die optreden bij het gebruik van de sleufsilo ten onrechte niet zijn betrokken in de beoordeling. Deze geluiden bestaan met name uit het aanvoeren en inkuilen van kuilvoer. Het akoestisch onderzoek laat deze geluidseffecten buiten de beoordeling omdat dit een incidentele bedrijfssituatie zou zijn, maar volgens eisers is deze opvatting onjuist. Zo blijkt uit het akoestisch rapport dat het gaat om een activiteit die tien keer per jaar plaatsvindt, op deze dagen tien uur duurt en dan leidt tot 36 vervoersbewegingen. Gelet op deze duur is volgens eisers geen sprake meer van een incidentele bedrijfssituatie. Daarbij komt dat uit de aard van de bedrijfsactiviteit en het belang daarvan voor de bedrijfsvoering volgt dat het aanvoeren en inkuilen van kuilvoer moet worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie. Dit onderbouwen eisers met de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2006. [5]
8.1.
Uit het akoestisch rapport van G&O Consult van 4 februari 2020 worden voor de representatieve bedrijfssituatie de volgende geluidbronnen meegenomen:
- aan- en afvoer diversen (ten hoogste twee keer per week door vrachtwagen van derden);
- aanvoer hooi, stro of voerwikkelpaketten (ten hoogste één keer per week door ten hoogste twee vrachtwagens van derden);
- aanvoer voer (ten hoogste één keer per week door één vrachtwagen van derden);
- afvoer geiten (ten hoogste één keer per maand door personenauto met trailer);
- afvoer geitenmelk (ten hoogste één keer per drie dagen door vrachtwagen van derden);
- afvoer dunne mest (ten hoogste vijf keer per dag door vrachtwagens van derden);
- afvoer vaste mest (ten hoogste tien keer per dag met een tractor of vrachtwagen van het bedrijf);
- bezoekers (ten hoogste veertien en zes verkeersbewegingen per dag met respectievelijk personenauto en bestelbus);
- stationaire bronnen (vermogen nokventilatoren op stal 1 80% in dagperiode, 85% in avondperiode en 50% in nachtperiode, vermogen ventilatoren op stal 2 en 3 100% in dagperiode, 90% in avondperiode en 75% in nachtperiode, en vermogen tanklokaal 100% in dagperiode, 90% in avondperiode en 80% in nachtperiode);
- eigen tractor (over vier routes achttien bewegingen in dagperiode)
Uit de geluidberekening volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 4045 dB(A) etmaalwaarde en het maximaal geluidsniveau 70 dB(A) etmaalwaarde in deze representatieve bedrijfssituatie niet worden overschreden ter hoogte van geluidgevoelige objecten.
Het aanvoeren en inkuilen van kuilvoer vindt maximaal 10 keer per jaar plaats. Deze activiteit wordt beschouwd als een incidentele bedrijfssituatie.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het inkuilen van kuilvoer 10 keer per jaar plaatsvindt. Eisers doen een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2006 waarin, kortgezegd, is geoordeeld dat bij het bepalen van de representatieve bedrijfssituatie niet alleen de frequentie van de bedrijfsactiviteit moet worden betrokken, maar dat daarvoor ook de aard van de bedrijfsactiviteit van belang is. Deze uitspraak van de Afdeling kan eisers echter niet baten. Uit de uitspraak van 9 mei 2007 [6] van de Afdeling volgt dat de bedrijfsactiviteit ‘inkuilen van voer’, wanneer dit minder dan 12 keer jaar plaatsvindt, tot de niet-representatieve bedrijfssituatie kan worden gerekend. Nu laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling concreet is toegespitst op het inkuilen van voer, oordeelt de rechtbank in lijn daarmee dat deze bedrijfsactiviteit door verweerder terecht wordt gerekend tot de niet-representatieve bedrijfssituatie. De omstandigheid dat het inkuilen van voer een activiteit is die zeer relevant is voor een geitenhouderij maakt dit op zichzelf niet anders. Uit paragraaf 5.3 van de Handreiking volgt dan dat de geluidsemissie die uitgaat van een niet-representatieve bedrijfssituatie de geluidgrenzen die gelden voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning mogen overschrijden. Het inkuilen van kuilvoer is daarom terecht niet betrokken bij de vraag of de geitenhouderij voldoet aan de geluidsnormen. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de juistheid van het geluidsonderzoek.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Beleid
9. Eisers betogen dat de sleufsilo in strijd is met de ‘Beleidsregel van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard houdende beleidsregels omtrent planologische afwijking op grond van artikel 4 Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht’ (beleid). Er wordt niet voldaan aan diverse voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1, onderdeel A, van dit beleid. Verweerder had daarom niet van het bestemmingsplan kunnen afwijken met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van Bijlage II bij het Bor.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de stelling van eisers dat de sleufsilo in strijd is met het beleid, niet leidt tot het door hen gewenste resultaat. Eisers hebben deze stelling immers niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar regels uit het gemeentelijke beleid is hiervoor onvoldoende. Eisers onderbouwen met deze enkele verwijzing immers nog niet waarom volgens hen sprake is met een met deze beleidsregels strijdige situatie.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Voorschriften landschappelijke inpassing
10. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte in de voorschriften van de omgevingsvergunning niet heeft opgenomen dat de sleufsilo landschappelijk moet worden ingepast. In de brief aan de omwonenden van 30 juni 2020 heeft verweerder immers aangegeven dat dit nodig is.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het principebesluit van 30 juni 2020 en de brief aan de omwonenden van diezelfde datum heeft aangegeven dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan het verzoek van vergunninghoudster om het agrarisch bouwvlak te vergroten, zodat de sleufsilo volledig in het bouwvlak wordt opgenomen, onder het voorbehoud dat vergunninghoudster een landschapsplan aanlevert. Op grond van artikel 6.7.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan kan verweerder het bouwvlak van agrarische bedrijven wijzigen, mits uit een landschapsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt. Wat verweerder in het principebesluit en de brief over de landschappelijke inpassing heeft opgemerkt houdt verband met deze bepaling. Dit staat los van de onderhavige procedure. Hier gaat het immers niet om de toepassing van de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan. Verweerder heeft in het principebesluit en de brief dan ook geen reden hoeven zien om een voorschrift aan deze omgevingsvergunning te verbinden waarin landschappelijke inpassing van de sleufsilo is geborgd.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep van eisers is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.T. Belt, voorzitter, mr. M. Duifhuizen, en
mr. J.A.M. van Heijningen, rechters, in aanwezigheid van mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:69.
2.ECLI:NL:RVS:2014:1945, rechtsoverweging 2.1.
4.Nota van Toelichting, blz. 157, Stb. 2010, 143.
6.ECLI:NL:RVS:2007:BA4686, rechtsoverweging 2.2.7.