201404343/1/A1.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] , beiden wonend te Sprundel, gemeente Rucphen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2014 in zaak nr. 13/6674 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college, voor zover van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de uitweg ten behoeve van de ontsluiting op het perceel [locatie 1], te Sprundel (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2013 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 18 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door de meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Het verzoek om handhaving ziet, voor zover van belang, op het gebruik van de uitweg over perceel T.1748 ten behoeve van de ontsluiting van een op het perceel gevestigd bedrijf, zijnde een intensieve veehouderij, naar de Groenstraat, te Sprundel . Het agrarisch bedrijf heeft ook een ontsluiting naar de Oosteindseweg. [appellant] woont op het perceel [locatie 2]. Hij stelt dat het gebruik van de uitweg leidt tot geluidoverlast en voor een verkeersonveilige situatie zorgt.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch". Het gedeelte van het perceel waarop de intensieve veehouderij is gevestigd kent voorts onder meer de nadere aanduiding "Intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande da ter plaatse van de aanduiding:
2. "Intensieve veehouderij" tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;
(…)
q. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte het verzoek om handhavend optreden wegens het gebruik van de uitweg ten behoeve van de ontsluiting van het agrarisch bedrijf op het perceel over het perceel T.1748 naar de Groenstraat, heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat ingevolge artikel 3.1.1, aanhef en onder q, van de planregels enkel infrastructurele voorzieningen mogen worden gerealiseerd die ten dienste staan van de bestemming. Nu op de gronden waarop de ontsluiting wordt gerealiseerd niet de nadere aanduiding "Intensieve veehouderij" rust, mag op die gronden geen uitweg worden gerealiseerd die ten dienste staat van de op het perceel gevestigde intensieve veehouderij.
3.1. Vast staat dat de uitweg op het perceel een infrastructurele voorziening is als genoemd in artikel 3.1.1, aanhef en onder q, van de planregels. Vast staat voorts dat de uitweg wordt gebruikt ten behoeve van de op het perceel gevestigde intensieve veehouderij en de gronden waarop de uitweg is gerealiseerd niet de nadere aanduiding "Intensieve veehouderij" kennen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in artikel 3.1.1, aanhef en onder q, van de planregels voor het gebruik van gronden ten behoeve van de infrastructurele voorzieningen geen koppeling is gemaakt naar de aanduiding "Intensieve veehouderij", maar die aanduiding enkel is bedoeld om een onderscheid te maken in een bepaald type agrarisch bedrijf. De uitweg wordt gebruikt ten behoeve van het op het perceel gevestigde agrarisch bedrijf en staat derhalve ten dienste van de agrarische bestemming, met in begrip van de door de aanduiding toegestane intensieve veehouderij. Gelet hierop is het gebruik van de uitweg niet in strijd met het bestemmingsplan en heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht het verzoek om handhavend optreden heeft afgewezen. Nu het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, is het college niet bevoegd handhavend tegen de uitweg op te treden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Kramer w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
414-789.