ECLI:NL:RBGEL:2021:6342

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/05/386257 / HZ ZA 21-119
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaak over schilderij 'De Hooiers' en schadevergoeding wegens tekortschieten in leveringsverplichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, draait het om een geschil tussen een kunsthandel en een verkoper over het schilderij 'De Hooiers' van Jan Altink. De verkoper had het schilderij te koop aangeboden via een veilingwebsite, maar heeft het uiteindelijk aan een derde verkocht, ondanks een eerder bod van de kunsthandel. De kunsthandel vorderde afgifte van het schilderij en schadevergoeding wegens wanprestatie. De rechtbank oordeelde dat de verkoper tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat hij het schilderij niet aan de kunsthandel heeft geleverd. De rechtbank wees de vordering tot afgifte van het schilderij af, omdat de verkoper het schilderij niet meer in zijn bezit had. Wel werd de verkoper veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de kunsthandel, die bestond uit gederfde winst, vastgesteld op € 46.700,00. De rechtbank oordeelde dat de kunsthandel recht had op deze schadevergoeding, omdat de verkoper toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering in reconventie van de verkoper werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/386257 / HZ ZA 21-119
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.conv./ged.reconv.],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. G. de Gelder te Woudenberg,
tegen

1.[verkoper] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[ged.conv./eis.reconv. 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat jhr. mr. W. van der Meer de Walcheren te Utrecht.
Partijen zullen hierna [de kunsthandel] en [verkoper c.s.] genoemd worden. Gedaagden in conventie zullen afzonderlijk worden aangeduid als [verkoper] respectievelijk [ged.conv./eis.reconv. 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 augustus 2021
  • de berichten van de griffier van 27 augustus 2021, 17 september 2021 en 30 september 2021, dat laatste bericht inhoudende de agenda voor de mondelinge behandeling
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 oktober 2021 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de kunsthandel] exploiteert een kunsthandel in onder andere schilderijen. Haar collectie bestaat voornamelijk uit werken van Hollandse meesters uit de 19e en 20e eeuw. Daarnaast houdt [de kunsthandel] zich bezig met restauraties en taxaties van schilderijen.
2.2.
[[veilingwebsite] B.V.] exploiteert de website [veilingwebsite] . Dat is een online platform voor kopers en verkopers van kunstwerken. Verkopers kunnen hierop via een online veiling kunstwerken te koop aanbieden. Potentiële kopers kunnen op deze online veiling een bod uitbrengen. Vervolgens kan er via [veilingwebsite] een koopovereenkomst tot stand komen tussen verkoper en koper. De Algemene Voorwaarden van [veilingwebsite] bepalen in artikel 7 dat op dergelijke online veilingen de zogenaamde Veilingregels van toepassing zijn.
2.3.
In de Veilingregels staat, onder meer en slechts voor zover relevant, in het hoofdstuk “Veilingregels en informatie voor verkopers” het volgende vermeld:

(...)Aftersale
Wanneer er gedurende de looptijd van de veiling niet op uw item is geboden, kunnen bieders een aftersalebod uitbrengen, zolang u het item niet verwijdert of opnieuw ter veiling aanbiedt. Een bieder kaneenmaligeen aftersalebod uitbrengen van ten minste 80% van het openingsbod. U als verkoper kunt dit bod afwijzen of accepteren. (...)
Als een aftersalebod is uitgebracht, dient u dit bod binnen vijf dagen te accepteren of af te wijzen. (...) In de periode van vijf dagen na een aftersalebod is het item onder bod en is het niet mogelijk voor derden om een aftersalebod uit te brengen.
Aftersale-items zijn zichtbaar op de kunstenaarspagina, en onder het volledige aanbod via de selectie ‘alleen aftersale’.
(...)
Koopovereenkomst
Als er op uw item is geboden, komt op het moment dat de veiling sluit een koopovereenkomst tot stand tussen u en de hoogste bieder. U bent verplicht het item tegen dit winnende bod te verkopen.
(...)
Rechtmatige eigenaar
Door een item ter veiling aan te bieden op [veilingwebsite] , maakt u kenbaar dat u de rechtmatige eigenaar ervan bent en bevoegd bent om het eigendom over te dragen aan de winnende bieder. (...)
In het hoofdstuk “Veilingregels en informatie voor kopers” staat, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

(...)Artikel 9 De rol van [[veilingwebsite] B.V.]
(...)
7. Vraag de Verkoper
[[veilingwebsite] B.V.] biedt de mogelijkheid aan (potentiele) bieders en geinteresseerden rechtstreeks contact op te nemen met de verkoper via de “Vraag de Verkoper” button, te vinden bij ieder lopend item in de veiling. Het is echter verboden om via deze mogelijkheid buiten de veiling om te bieden. Een kopie van uw vraag aan de verkoper wordt automatisch aan de veilingmeester verstuurd.
(...)
2.4.
Eind september 2020 heeft [verkoper] aan [de kunsthandel] een verzoek tot taxatie gedaan van het schilderij “De Hooiers”, olieverf op doek, 80 x 100 cm, geschilderd door Jan Altink in 1925 (hierna: het schilderij). Het schilderij ziet er zo uit:
AFBEELDING
2.5.
Dit taxatieverzoek van [verkoper] heeft niet geleid tot een taxatieovereenkomst; het schilderij is niet in opdracht van [verkoper] door [de kunsthandel] getaxeerd.
2.6.
[verkoper] heeft op 6 oktober 2020 via [veilingwebsite] als itemnummer [nummer] het schilderij te koop aangeboden. Hiervoor gold een openingsbod van € 30.000,00.
2.7.
Gedurende de looptijd van de veiling zijn er op het schilderij geen biedingen uitgebracht.
2.8.
Op enig moment vóór 30 oktober 2020 is het schilderij op [veilingwebsite] in de zogenaamde
aftersalegeplaatst. Dat betekent dat potentiële kopers éénmaal een
aftersalebod van tenminste 80% van het openingsbod kunnen uitbrengen. De verkoper kan dit bod vervolgens - binnen vijf dagen - afwijzen of accepteren. Een schilderij in de
aftersaleblijft zichtbaar op de website. Zie 2.3 onder ‘Aftersale’.
2.9.
Uit een op vrijdag 30 oktober 2020 om 21:42 uur automatisch door [de kunsthandel] verzonden ontvangstbevestiging volgt dat de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) die avond een aanvraag voor een spoedtaxatie bij [de kunsthandel] heeft gedaan met betrekking tot het schilderij. Uit deze ontvangstbevestiging volgt tevens dat [betrokkene 1] bij zijn aanvraag vijf foto’s heeft gevoegd. De e-mail van [de kunsthandel] eindigt met de woorden “Wij doen ons best om uw aanvraag zo snel mogelijk te verwerken. Bij voorbaat dank voor uw geduld.”
2.10.
Op de website van [de kunsthandel] stond, in elk geval ten tijde van de aanvraag van [betrokkene 1] , het volgende vermeld:

(...) Spoedtaxatie (mondeling)
Indien er spoed is bij een mondelinge taxatie, geldt een tarief van € 125 voor het eerste werk en € 85 voor elk[volgend werk, rb]
. (...)
2.11.
[betrokkene 1] heeft voor de hiervoor vermelde spoedtaxatie een bedrag van € 85,00 aan [de kunsthandel] betaald. In zijn taxatieaanvraag heeft [betrokkene 1] vermeld de afgelopen week voor een ander werk bij [de kunsthandel] een spoedtaxatie te hebben aangevraagd.
2.12.
Op zaterdag 31 oktober 2020 heeft [de kunsthandel] telefonisch aan [[veilingwebsite] B.V.] een
aftersalebod van € 27.000,00 op het schilderij uitgebracht. [[veilingwebsite] B.V.] heeft dit bod vervolgens diezelfde dag per e-mail overgebracht aan [verkoper] met de vraag of hij daarmee akkoord gaat. In deze e-mail van [[veilingwebsite] B.V.] staat niet vermeld wie de bieder is.
2.13.
Op zondag 1 november 2020 om 11:59 uur heeft [betrokkene 3] van [[veilingwebsite] B.V.] (hierna: [betrokkene 3] ) aan [verkoper] een WhatsApp bericht gestuurd met de volgende inhoud:

Beste Meneer, gisteren heb ik u een bericht per mail gestuurd over een bod op uw schilderij van Jan Altink. Mocht u daarin geïnteresseerd zijn kunt u vandaag of morgen mij daar over bellen. Fijne zondag! Groeten [betrokkene 3] .”
2.14.
Op maandag 2 november 2020 rond 11:00 uur heeft [betrokkene 1] een bezoek gebracht aan [verkoper] . [betrokkene 1] had, buiten [veilingwebsite] om, een aanbetaling/handgeld van € 1.000,00 aan [verkoper] gedaan/voldaan.
2.15.
Op 2 november 2020 om 11:23 uur heeft [werknemer van de kunsthandel] namens [de kunsthandel] vier minuten gebeld met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was toen bij [verkoper] thuis.
2.16.
[betrokkene 1] heeft besloten af te zien van de koop van het schilderij.
2.17.
Nadat [betrokkene 1] vertrokken was, heeft [verkoper] om 12:45 uur het inmiddels door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), directeur van [[veilingwebsite] B.V.] , namens [de kunsthandel] op [veilingwebsite] onder de naam ‘SLIM’ ingevoerde bod van
€ 31.050,00 (€ 27.000,00 plus 15% veilingkosten) geaccepteerd door op de daarvoor bestemde akkoord-knop op de website te klikken.
2.18.
Vervolgens is er naar aanleiding van door [betrokkene 1] aan (een kennis werkzaam bij) het Groninger Museum verstuurd beeldmateriaal van het schilderij telefonisch contact geweest tussen [betrokkene 1] en de directeur van het Groninger Museum.
2.19.
Uit screenshots van de WhatsApp historie van [verkoper] volgt dat [betrokkene 3] op 6 en 8 november 2020 aan hem heeft bericht graag op maandag 9 november 2020 om 14:00 uur het schilderij te willen komen ophalen. Op zowel 6 als 8 november 2020 heeft [betrokkene 3] [verkoper] ook, tevergeefs, via WhatsApp-bellen proberen te bereiken.
2.20.
[verkoper] heeft, ondanks verzoeken daartoe van zowel [[veilingwebsite] B.V.] als later [de kunsthandel] , geweigerd het schilderij aan [de kunsthandel] te leveren.
2.21.
Op 9 november 2020 heeft [verkoper] het schilderij verkocht en geleverd aan een ander dan [de kunsthandel] .
2.22.
Uit rekeningafschriften van [verkoper] volgt dat [ged.conv./eis.reconv. 2] op 9 november 2020 twee bedragen aan hem heeft betaald: € 15.000,00 en € 19.000,00.
2.23.
Op 13 november 2020 hebben er opnames plaatsgevonden van het SBS6 undercover televisieprogramma van [tv-presentator] . [werknemer van de kunsthandel] en [directeur van de kunsthandel] van [de kunsthandel] zijn daarbij op valse voorwendselen - namelijk dat het schilderij aan hen zou worden overhandigd door [verkoper] - naar De Cantharel in Apeldoorn gelokt. Daar heeft een confrontatie plaatsgevonden met (medewerkers van het televisieprogramma van) deze [tv-presentator] . Het schilderij is niet overhandigd aan [de kunsthandel] .
2.24.
In een e-mail van 17 november 2020 van [betrokkene 2] aan zowel [verkoper] als [de kunsthandel] , staat - voor zover hier relevant - het volgende vermeld:

(...) Wij hebben (...) telefonisch een bod ontvangen van € 27.000 euro door dhr. [directeur van de kunsthandel] (koper)(directeur van [de kunsthandel] , rb)
voor item [nummer] , dat op dat moment in de aftersale stond met en openingsbod van € 30.000 euro. Wij hebben dhr. [verkoper] (verkoper) telefonisch benaderd of hij dit bod wilde accepteren. Dat wilde verkoper.
Ik heb de verkoper toen aangegeven dat ik persoonlijk namens koper een aftersale-bod zou plaatsen om het bod en de verkoop te registreren in ons systeem. Koper had namelijk geen account bij [veilingwebsite] en wilde in het biedingsproces graag anoniem blijven, iets dat niet ongebruikelijk is.
De verkoper heeft het aftersale-bod geaccepteerd. Hiermee is een verkoop tot stand gekomen en is verkoper gehouden aan levering aan deze koper.
(...)
[betrokkene 2] verwijst hierbij naar de Veilingregels met betrekking tot ‘Koopovereenkomst’ en ‘Vraag de Verkoper’ (zie 2.3) en schrijft vervolgens:

(...) Wij verzoeken dus verkoper de veilingregels van [[veilingwebsite] B.V.] te respecteren en verzoeken vriendelijk doch dringend het werk te leveren aan de rechtmatige koper op de veiling, zoals telefonisch overeengekomen op maandag 2 november en door verkoper bevestigd door acceptatie van het aftersale bod op de veiling.
Wij zullen verkoper een factuur sturen voor de administratiekosten van de verkoper (5,- euro) en de koperscommissie van de koper (15% incl. BTW) over het aankoopbedrag van € 27.000. Verkoper zal dit commissiebedrag van koper ontvangen te samen met het aankoopbedrag zodra het werk wordt geleverd.
(...)
2.25.
[ged.conv./eis.reconv. 2] heeft aan [betrokkene 2] , voor zover hier van belang, op 20 november 2020 het volgende geschreven:

(...) Hierbij meld ik mij als de kopende partij van het door u genoemde werk vanJan Altink, item [nummer]en op uitdrukkelijk verzoek van de heer [verkoper] omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is.
Ik reageer hierbij op uw email van 17 november 2020 aan de heer [verkoper] . (...)
Indien u van een partij begrijpt dat er sprake is van een conflictsituatie dan ligt het mijn inziens in de rede dat u “hoor en wederhoor” toepast alvorens überhaupt “een kant te kiezen”.
(...)
U neemt juist wel verantwoordelijkheid door het voorbarig voor de koper op te nemen en het door u ingenomen juridisch standpunt t.a.v. de vraag wie e rechtmatige koper zou zijn is behalve prematuur ook onjuist.
Dit gezegd hebbende constateer ik nog een omissie omdat u uit uw gegevens herleid heeft wie de andere bieder is geweest, zijnde de heer [betrokkene 1] . In artikel 6 lid 1 van uw algemene voorwaarden (...) geeft u aan welke herleidbare persoonsgegevens worden geregistreerd alsmede voor welk doel (...).
Ik constateer dat u de persoonsgegevens van de heer [betrokkene 1] voor andere dubieuze doelen gebruikt dan de door u vermelde en begrijpelijke doelstellingen.
(...)
Dit is wat ik doe.
Ik heb het schilderij gekocht voor € 34.000 en u mag mij een rekening sturen van 15% over dit bedrag + € 5 administratiekosten.
(...)
En vervolgens wacht ik de uitzending van [tv-presentator] af.
U mag de heer [directeur van de kunsthandel] doorverwijzen naar mijn advocaat (tevens de advocaat van de heer [verkoper] ) en dat is de heer[voormalig advocaat]
. (...)
2.26.
De (voormalig) advocaat van [verkoper] heeft bij brief van 23 november 2020 aan [de kunsthandel] de vernietiging ingeroepen van “een met u gesloten koopovereenkomst ten aanzien van [het schilderij]”. Daarbij heeft [verkoper] een beroep gedaan op bedrog, althans misbruik van omstandigheden, althans dwaling.
2.27.
Bij beschikking van 25 november 2020 heeft de Voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [de kunsthandel] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het schilderij.
2.28.
Diezelfde dag heeft de deurwaarder geprobeerd bij [verkoper] conservatoir beslag op het schilderij te leggen. Dat is niet gelukt; de deurwaarder heeft het schilderij niet aangetroffen. [verkoper] heeft daarbij, blijkens een e-mail van de deurwaarder van 26 november 2020, verklaard dat het schilderij zich bij de politie bevindt in verband met een onderzoek.
2.29.
[verkoper] heeft op 27 november 2020 aangifte gedaan van poging tot oplichting door [de kunsthandel] . In het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifte heeft [verkoper] verklaard dat [betrokkene 1] hem voorafgaand aan 9 november 2020 al
€ 15.000,00 voor het schilderij had betaald en dat [betrokkene 1] het resterende deel na het bezoek van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] aan [verkoper] heeft overgemaakt. Tegenover de politie heeft [verkoper] , blijkens het proces-verbaal, voorts verklaard:

(...) [betrokkene 1][ [betrokkene 1] , rb]
heeft mij er 30.000 euro voor betaald. Ook, mocht het nodig zijn, wil [betrokkene 1] 4000 euro extra betalen voor de commissie. Deze commissie zou het veilinghuis moeten krijgen. Dit is 15%. Inmiddels heeft het bedrijf [[veilingwebsite] B.V.] wel de rekening gestuurd. Op zich is dat wel raar die commissie omdat de koop niet via de [veilingwebsite] is gegaan, maar men wel de rekening stuurt.
(...)
De volgende dag heeft [betrokkene 1] zijn handtekening op papier gezet. [betrokkene 1] zei hierbij dat hij voor alle juridische kosten op zou draaien als ik zou worden aangeklaagd. Sindsdien is er een advocaat bij betrokken, die mij en [betrokkene 1] bij staat. [betrokkene 1] betaalt de advocaat voor mij.
(...)
2.30.
Per brief van 11 december 2020 heeft de advocaat van [de kunsthandel] gereageerd op de hiervoor in 2.26 genoemde brief van [verkoper c.s.] Daarin wordt weersproken dat sprake kan zijn geweest van een wilsgebrek bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. Daarbij is [verkoper] gesommeerd om binnen zeven dagen over te gaan tot overhandiging van het schilderij.
2.31.
De advocaat van [verkoper c.s.] heeft op 18 december 2020 in reactie daarop geschreven dat aan die sommatie geen gehoor zal worden gegeven en dat het schilderij inmiddels aan een ander is verkocht.
2.32.
De Voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een door [de kunsthandel] jegens [verkoper] aangespannen kort geding. Daarbij is [verkoper] op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag veroordeeld en bevolen om binnen twee dagen na betekening van dat vonnis [de kunsthandel] inzage in en afschrift van stukken te geven betreffende de gestelde verkoop van het schilderij aan een derde, door overlegging van een koopovereenkomst of andere bescheiden, waaruit blijkt 1) aan wie het schilderij is verkocht, 2) op welk moment en 3) voor welke prijs. De Voorzieningenrechter heeft de vordering tot afgifte van het schilderij afgewezen. Ter zitting in kort geding heeft de (voormalig) advocaat van [verkoper] , blijkens zijn pleitnota, onder meer verklaard dat “ [betrokkene 1] (...) daarom een andere, voor [verkoper] onbekende, koper [heeft] aangedragen die bereid was het schilderij voor € 30.000,00 te kopen en tevens bereid was daarbovenop een bedrag van € 4.000,00 te betalen voor de commissie van [[veilingwebsite] B.V.] .” Uit deze pleitnota volgt voorts dat namens [verkoper] is verklaard dat “ [verkoper] de koopsom [heeft] ontvangen en (...) het schilderij aan [betrokkene 1] [heeft] afgegeven, die heeft verklaard het schilderij aan [ged.conv./eis.reconv. 2] te hebben overhandigd.”
2.33.
Ter uitvoering van het vonnis in kort geding heeft de advocaat van [verkoper c.s.] op 11 februari 2021 aan de advocaat van [de kunsthandel] meegedeeld dat het schilderij is verkocht aan [ged.conv./eis.reconv. 2] voor een totaalbedrag van € 34.000,00. Op een later moment zijn ook de adresgegevens van [ged.conv./eis.reconv. 2] verstrekt aan [de kunsthandel] .
2.34.
Op 2 maart 2021 heeft de Voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [de kunsthandel] verlof verleend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag tot afgifte van het schilderij onder [ged.conv./eis.reconv. 2] en [betrokkene 1] alsmede tot het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak van [verkoper] .
2.35.
Op 5 maart 2021 heeft de deurwaarder conservatoir (derden)beslag tot afgifte van het schilderij gelegd onder [ged.conv./eis.reconv. 2] en [betrokkene 1] .
2.36.
In een op 5 mei 2021 door [taxateur 1] , gecertificeerd taxateur op het gebied van moderne en hedendaagse kunst, in opdracht van [de kunsthandel] , vervaardigd taxatierapport wordt aan het schilderij een vervangingswaarde toegekend van € 80.000,00.
2.37.
In een op 9 juni 2021 door [taxateur 2] , gecertificeerd taxateur schilderijen, in opdracht van [de kunsthandel] , vervaardigd taxatierapport wordt aan het schilderij een te verzekeren waarde toegekend van € 95.000,00.
2.38.
RTV Drenthe heeft op 10 juni 2021 [betrokkene 1] bij hem thuis geïnterviewd. Op die filmbeelden is te zien dat het schilderij achter [betrokkene 1] aan de muur hangt.
2.39.
Op 30 juni 2021 heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland aan [de kunsthandel] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het schilderij onder [betrokkene 1] .
2.40.
Op 2 juli 2021 heeft de deurwaarder geprobeerd over te gaan tot beslaglegging op het schilderij, thuis bij [betrokkene 1] . Uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal van de deurwaarder volgt dat [betrokkene 1] bij die gelegenheid heeft verklaard dat het schilderij niet meer in zijn woning aanwezig is, maar dat het zich bevindt bij [ged.conv./eis.reconv. 2] . De deurwaarder heeft de woning van [betrokkene 1] doorzocht, maar het schilderij daarbij niet aangetroffen.
2.41.
In een op 3 oktober 2021 opgestelde verklaring van [werknemer van de kunsthandel] staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

(...) In deze verklaring licht ik toe hoe het telefoongesprek op maandag 2 november 2020 met dhr. [betrokkene 1] is verlopen.
(...)
Ik belde dhr. [betrokkene 1] op. Het was een bondig gesprek van slechts 4 minuten, waarin de waarde m.b.t. het betreffende schilderij ‘De hooiers’ niet ter sprake is gekomen. Ik heb dhr. [betrokkene 1] gewezen op de openbare informatie in de online prijsdatabases, die veilingprijzen van Altink bevatten. Toen hij nader vroeg wat goede Altink schilderijen de laatste jaren hebben opgebracht, heb ik genoemd dat in de afgelopen 7-8 jaar de duurste schilderijen van deze schilder voor ca. 10 tot 15 duizend euro op veilingen zijn getaxeerd en verkocht (...). Ik heb dhr. [betrokkene 1] verder bevestigd dat het om een mooi, groot authentiek schilderij van Jan Altink gaat uit zijn beste periode en gewezen op een mankement in de conditie, de te conserveren spieraamdoorslag onderin. Mijn mededelingen waren derhalve een aanwijzing om zelf onderzoek te verrichten en op verzoek een marktbeschrijving, geen taxatie. Het was duidelijk geen taxatie van het werk zelf. (...)
Ik heb dhr. [betrokkene 1] erop attent gemakt dat aankoopbemiddeling niet tot onze aangeboden dienste behoort, zoals te lezen op de website waar hij zijn aanvraag indiende. Zeker niet op schilderijen die op de openbare veilingmarkt zijn. (Dat men hiervoor een makelaar dient in te schakelen, die doorgaans 10-15% courtage vraagt en zelf afwezig blijft op de markt waar hij adviseert.) Tot slot heb ik [betrokkene 1] gemeld dat een aankoopadvies verder gaat dan een waardeoordeel, wat dit niet was. Een aankoopadvies heeft ook betrekking op aansluiting van het kunstwerk op de persoonlijke smaak, waardeontwikkeling in het verleden en de verwachte waardeontwikkeling in de toekomst.
Waar dhr. [betrokkene 1] op het moment van het telefoongesprek was, heeft hij verder niet ter sprake gebracht. Dhr. [betrokkene 1] heeft mij niet gemeld dat hij bij de verkoper was. Ook tijdens dit korte gesprek kwam niet ter sprake dat er iemand zou meeluisteren. In tegendeel, hij was juist uit een gesprek naar buiten gelopen, vertelde hij. (...)
2.42.
[verkoper] heeft in een ondertekende verklaring van 7 oktober 2021, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

(...) So , [betrokkene 1] was just there when his phone rang, he walked out but I could see from his face that it was about the valuation of [werknemer van de kunsthandel] . My girlfriend was there too.
After some minutes, [betrokkene 1] came back and told me and my girlfriend that [werknemer van de kunsthandel] valuated the painting between 10.000 and 12.000 E at the most and that is definitely not worth the price I was asking for.
[betrokkene 1] said that [werknemer van de kunsthandel] knew about the bid of 27.000 euro and strongly advised not to compete with that offer.
So I gave the 1000 back to [betrokkene 1] and he left after he advised me just to take the offer of 27.000E.
(…)
For me it is 100% clear that [werknemer van de kunsthandel] knew that [betrokkene 1] was with me and [werknemer van de kunsthandel] was very aware that he was misleading [betrokkene 1] with his false appraisal to be able to get it himself for the price below the real value which not only affected me but also the others heirs (my brother and sister).
If I had known all of this that day, I would never have pressed the button online to accept the offer of 27.000E of the appraiser and bidder at the same time. (…)
2.43.
[ged.conv./eis.reconv. 2] op zijn beurt heeft op 7 oktober 2021, voor zover hier van belang, blijkens zijn ondertekende verklaring het volgende verklaard:

(...) Ik heb het schilderij afgegeven aan [betrokkene 1] die het vervolgens elders in veiligheid heeft weten te brengen.
[betrokkene 1] is een goede bekende van mij.
Ergens begin november 2020 werd ik door [betrokkene 1] gebeld. Hij zei, dat hij een bijzonder schilderij van Jan Altink uit 1925 kon kopen dat volgens hem veel waard was. [betrokkene 1] had het geld niet om het schilderij te kopen en vroeg of ik er dan belang bij had. Ik ken [betrokkene 1] als een persoon die veel verstand heeft van schilderijen. Om die reden besloot ik het schilderij te kopen.
Ik heb daarop op 9 november 2020 het geld voor het schilderij en de veilingkosten telefonisch overgemaakt op de rekening van [verkoper] .
Vervolgens liet ik het schilderij ophalen door twee vrienden, waaronder [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] noch iemand anders heeft mij, voorafgaand aan de koop, ook maar iets verteld over wat ik pas later allemaal gehoord heb over de - veel te lage - taxatie en bieding van een en dezelfde [directeur van de kunsthandel] . Ik had daar op het moment van koop en daarna in het geheel geen weet van. Dit hoorde ik pas toen het schilderij bij mij thuis werd afgeleverd.
(...)
Toen ik hoorde dat de verkoper en [betrokkene 1] zo bedrogen waren door [directeur van de kunsthandel] heb ik tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik het wel aan hem wilde door verkopen op afbetaling.
Toen ik het kocht kon [betrokkene 1] het bedrag van 30.000 niet in een keer ophoesten, daarom liet hij het aan mij. (...)

3.De vordering in conventie

3.1.
[de kunsthandel] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair
a. [verkoper] veroordeelt tot afgifte van het door [de kunsthandel] gekochte schilderij en wel binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis en, indien hij niet binnen deze termijn voldoet aan deze veroordeling, zal bepalen dat [verkoper] een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 27.000,00, en/of,
b. [ged.conv./eis.reconv. 2] veroordeelt tot afgifte van het door [de kunsthandel] gekochte schilderij en wel binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis en, indien hij niet binnen deze termijn voldoet aan deze veroordeling, zal bepalen dat [ged.conv./eis.reconv. 2] een dwangsom verbeurt van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 27.000,00, en/of,
II. subsidiair [verkoper c.s.] hoofdelijk, althans [verkoper] , veroordeelt tot betaling aan [de kunsthandel] van een bedrag van € 56.700,00, althans tot een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening,
III. [verkoper c.s.] hoofdelijk, althans [verkoper] , veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [verkoper c.s.] , althans [verkoper] , niet binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling heeft voldaan.
3.2.
[de kunsthandel] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[de kunsthandel] vordert jegens [verkoper] primair nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenis van [verkoper] om het schilderij aan [de kunsthandel] (af) te leveren. Subsidiair maakt [de kunsthandel] jegens [verkoper] aanspraak op vervangende schadevergoeding, nu [verkoper] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in die leveringsverplichting en [de kunsthandel] als gevolg daarvan schade heeft geleden. Die schade bestaat uit gederfde winst en bedraagt € 56.700,00.
[de kunsthandel] heeft haar vorderingen jegens [ged.conv./eis.reconv. 2] gebaseerd op onrechtmatige daad. [ged.conv./eis.reconv. 2] heeft misbruik gemaakt van de door [verkoper] jegens [de kunsthandel] gepleegde wanprestatie. De als gevolg daarvan door [de kunsthandel] geleden schade wenst zij primair in natura - door levering en afgifte van het schilderij op de voet van artikel 6:103 BW - van [ged.conv./eis.reconv. 2] te ontvangen. Subsidiair maakt [de kunsthandel] jegens [ged.conv./eis.reconv. 2] aanspraak op schadevergoeding in geld.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[verkoper c.s.] concludeert dat de rechtbank [bij vonnis], uitvoerbaar bij voorraad, [de kunsthandel] niet-ontvankelijk zal verklaren in al haar vorderingen jegens [verkoper c.s.] , althans haar de vorderingen in al haar onderdelen zal ontzeggen, met veroordeling van [de kunsthandel] in de proceskosten rekening houdend met de wijze van procederen.
4.2.
Op het verweer van [verkoper c.s.] zal in het navolgende, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

5.De vordering in voorwaardelijke reconventie

5.1.
Voor het geval de rechtbank enige grond ziet in een nakoming van de gestelde en betwiste overeenkomst, vordert [verkoper c.s.] dat de rechtbank [bij vonnis], uitvoerbaar bij voorraad, deze overeenkomst zal vernietigen wegens bedrog, tevens dwaling en misbruik van omstandigheden, met veroordeling van [de kunsthandel] in de proceskosten.
5.2.
Voor hetgeen [verkoper c.s.] aan deze voorwaardelijke vordering ten grondslag heeft gelegd, verwijst de rechtbank naar hetgeen is opgenomen onder de beoordeling.

6.Het verweer in voorwaardelijke reconventie

6.1.
[de kunsthandel] concludeert dat de rechtbank [bij vonnis] [verkoper c.s.] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze vordering zal ontzeggen en [verkoper c.s.] , uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [verkoper c.s.] niet binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling heeft voldaan.
6.2.
Op het verweer van [de kunsthandel] zal in het navolgende, voor zover relevant, worden ingegaan.

7.De beoordeling

in conventie - niet-ontvankelijkheidsverweer

7.1.
[verkoper c.s.] heeft zich een week voorafgaand aan de zitting op het standpunt gesteld dat [de kunsthandel] in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien het schilderij volgens [verkoper c.s.] nooit eigendom is geweest van [verkoper] . Het schilderij viel in de nalatenschap van de vader van [verkoper] . [verkoper] had slechts het beheer over deze nalatenschap. Dat was ook bij [de kunsthandel] bekend, stelt [verkoper c.s.] , nu [de kunsthandel] bij de beslaglegging op het huis van vader (bedoeld zal zijn het beslag uit hoofde van het vonnis van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 maart 2021, zie 2.34, rb), dat beslag voor slechts één-derde deel kon leggen.
7.2.
[verkoper c.s.] heeft dit verweer op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een testament of een verklaring van erfrecht waaruit volgt welke rol [verkoper] heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader en of hij wel of niet bevoegd was om tot verkoop van het schilderij over te gaan. Bovendien is voor het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, afhankelijk van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
7.3.
Tot en met 2 november 2020 heeft [verkoper] aan potentiële kopers op [veilingwebsite] - en dus ook aan [de kunsthandel] - op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij niet voor zichzelf handelde, maar in plaats daarvan als beheerder van de nalatenschap van zijn vader. Op de veilingwebsite stond als verkoper vermeld ‘ [verkoper] ’. In de toepasselijke Veilingregels staat voorts opgenomen dat door een item ter veiling aan te bieden op [veilingwebsite] , diegene kenbaar maakt de rechtmatige eigenaar van het item te zijn en bevoegd te zijn om de eigendom daarvan over te dragen aan de winnende bieder (zie 2.3). Het door [verkoper] eind september 2020 aan [de kunsthandel] gerichte taxatieverzoek maakte, onweersproken, evenmin melding van een andere hoedanigheid van [verkoper] . Dat verzoek werd, eveneens onweersproken, verstuurd vanaf het emailadres [mailadres verkoper] . [de kunsthandel] heeft er gelet op deze feiten en omstandigheden ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst op 2 november 2020 (waarover hieronder meer) gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [verkoper] haar wederpartij was. Al hetgeen na de totstandkoming van die koopovereenkomst is voorgevallen, is voor de vraag wie (in welke hoedanigheid) partij is bij de overeenkomst niet van belang. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [verkoper c.s.] wordt verworpen.
in conventie en in reconventie
7.4.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
koopovereenkomst
7.5.
[verkoper c.s.] heeft gesteld dat er tussen [verkoper] en [de kunsthandel] geen koopovereenkomst met betrekking tot het schilderij tot stand is gekomen, althans dat [verkoper] de aanvaarding van het bod van [de kunsthandel] direct ongedaan heeft gemaakt.
7.6.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Een wilsgebrek (zoals bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling) maakt de overeenkomst aantastbaar, maar leidt niet tot de conclusie dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
7.7.
[de kunsthandel] heeft op zaterdag 31 oktober 2020 met tussenkomst van [[veilingwebsite] B.V.] een anoniem bod geplaatst ter hoogte van € 27.000,00 op het door [verkoper] op [veilingwebsite] aangeboden - en inmiddels in de
aftersalegeplaatste -schilderij (2.12). Met betrekking tot het anonieme karakter van dit bod heeft [de kunsthandel] gesteld dat zij, als exploitant van een kunsthandel, altijd anoniem biedt op veilingen, omdat indien en zodra andere potentiële kopers horen dat een goede en bekende kunsthandelaar op een kunstwerk biedt, de prijs eenvoudigweg omhoog schiet. Deze stelling is door [verkoper c.s.] niet bestreden en komt de rechtbank overigens logisch voor.
7.8.
Op 2 november 2020 is er vervolgens tussen [de kunsthandel] als koper en [verkoper] als verkoper een koopovereenkomst met betrekking tot het schilderij tot stand gekomen. Het door [de kunsthandel] geplaatste bod van € 31.050,00 (incl. 15% veilingkosten) is door [verkoper] op 2 november 2020 om 12:45 uur immers geaccepteerd door op de daarvoor bestemde akkoord-knop op de website te klikken (2.17).
7.9.
Uit die koopovereenkomst vloeit voor [verkoper] de verplichting voort om het schilderij te leveren aan de koper, [de kunsthandel] . Op die grond vordert [de kunsthandel] in deze procedure dan ook primair van [verkoper] afgifte van het schilderij.
beroep op vernietiging van de koopovereenkomst
7.10.
[verkoper c.s.] heeft echter op 23 november 2020 de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd (2.26). De vraag is of dat terecht is gebeurd.
7.11.
In dit (bevrijdend) verweer van [verkoper c.s.] , dat sprake is geweest van de wilsgebreken bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling, speelt de rechtsverhouding tussen [betrokkene 1] en [de kunsthandel] volgens [verkoper c.s.] een belangrijke rol. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
7.12.
Vooropgesteld wordt dat [betrokkene 1] in deze procedure geen partij is; hij kan nergens toe worden veroordeeld en hij kan zelf geen vordering instellen. Hij is op de zitting wel als informant gehoord.
[betrokkene 1] heeft op vrijdagavond 30 oktober 2020 via de website van [de kunsthandel] een aanvraag voor een spoedtaxatie van het schilderij gedaan (2.9). In het automatisch antwoord van [de kunsthandel] , dat volgde op die aanvraag, staat vermeld dat [de kunsthandel] haar best doet om de aanvraag zo snel mogelijk te verwerken. [betrokkene 1] heeft hiervoor - conform de vermelding op de website van [de kunsthandel] in het geval van een tweede spoedtaxatie (2.10) - een bedrag van € 85,00 betaald. Vervolgens is [betrokkene 1] op maandag 2 november 2020 om 11:23 uur gebeld door [werknemer van de kunsthandel] van [de kunsthandel] (2.15).
7.13.
Partijen twisten over de inhoud van dat telefoongesprek en - in het verlengde daarvan - over de vraag of genoemd gesprek had te gelden als een taxatie van het schilderij of niet.
7.14.
[de kunsthandel] heeft in dat kader gesteld dat zij de taxatieopdracht van [betrokkene 1] niet heeft aangenomen, dat er geen taxatieovereenkomst tussen hen tot stand is gekomen en dat [werknemer van de kunsthandel] slechts in algemene bewoordingen tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat mooie Altinks in de laatste acht jaar op veilingen een opbrengst hadden van tussen de € 10.000,00 en € 15.000,00. Ter zitting is [werknemer van de kunsthandel] als informant gehoord. Hij heeft aan bovenstaande nog toegevoegd dat hij in het telefoongesprek met [betrokkene 1] heeft gezegd dat het schilderij authentiek was en dat uit de door [betrokkene 1] aan [de kunsthandel] toegestuurde foto’s bleek dat het spieraamwerk onderin het schilderij was doorgeslagen. [de kunsthandel] heeft ter onderbouwing van deze stellingen verwezen naar de schriftelijke verklaring van [werknemer van de kunsthandel] (2.41).
7.15.
[verkoper c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [werknemer van de kunsthandel] tijdens het genoemde telefoongesprek wel degelijk het schilderij heeft getaxeerd en wel op een bedrag van € 10.000,00 tot € 12.000,00, maximaal € 15.000,00. Taxateur [werknemer van de kunsthandel] had op de toegestuurde foto’s gezien dat er wat restauratiewerkzaamheden aan het schilderij uitgevoerd moesten worden en dat het opnieuw gespannen moest worden. Eerst ter zitting heeft [verkoper c.s.] daar nog aan toegevoegd dat toen [betrokkene 1] tijdens dat telefoongesprek zei dat er een bod van € 27.000,00 lag, [werknemer van de kunsthandel] zou hebben gezegd dat dat echt veel te veel is en dat [betrokkene 1] daar echt niet overheen moet gaan. Dat het telefoongesprek tussen [werknemer van de kunsthandel] en [betrokkene 1] geen taxatie inhield, zoals [de kunsthandel] heeft gesteld, doet [verkoper c.s.] af als ongeloofwaardig.
7.16.
In het midden kan blijven of sprake was van een taxatie, laat staan een aankoopadvies, zoals door [verkoper c.s.] gesteld. Want zelfs als zou komen vast te staan dat [werknemer van de kunsthandel] namens [de kunsthandel]
tegenover [betrokkene 1]die 2e november 2020 het schilderij heeft getaxeerd op een waarde van maximaal € 15.000,00, is daarmee nog niet komen vast te staan dat [verkoper c.s.] zich
jegens [de kunsthandel]terecht op één van de genoemde wilsgebreken heeft kunnen beroepen. Bij die beoordeling zijn twee factoren van groot belang:
Bij een beroep op deze wilsgebreken zijn enkel de feiten en omstandigheden van belang die zich hebben voorgedaan
voorafgaandaan het tot stand komen van de koopovereenkomst, in dit geval dus voorafgaand aan 2 november 2020 12:45 uur toen [verkoper] de rechtshandeling verrichte waarmee de koopovereenkomst tot stand kwam. Al hetgeen nadien is voorgevallen - van de vergeefse pogingen conservatoir beslag op het schilderij te leggen tot de opnames in het kader van het SBS6-programma - doet niet ter zake bij beantwoording van de vraag of de wil van de handelende persoon ( [verkoper] bij het accepteren van het bod) al dan niet op gebrekkige wijze tot stand is gekomen.
Één van de omstandigheden voorafgaand aan het tot stand komen van de koopovereenkomst, is dat er tot dat moment tussen de partijen bij die koopovereenkomst - [de kunsthandel] en [verkoper] - geen contact is geweest.
7.17.
Bij de beoordeling van die drie wilsgebreken in het hierna volgende zal er telkens - veronderstellenderwijs - van worden uitgegaan dat [werknemer van de kunsthandel] namens [de kunsthandel] tegenover [betrokkene 1] die 2e november 2020 het schilderij heeft getaxeerd op een waarde van maximaal € 15.000,00.
bedrog
7.18.
Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (artikel 3:44 lid 3 BW).
7.19.
[verkoper c.s.] heeft gesteld dat [de kunsthandel] zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog in vorenbedoelde zin door uitgerekend op de ochtend waarop [betrokkene 1] [verkoper] bezocht om het schilderij te bekijken, aan [betrokkene 1] een bewust lage taxatie uit te brengen. [de kunsthandel] wist dat [betrokkene 1] op dat moment bij [verkoper] was en dat [verkoper] kon meeluisteren (in de conclusie van antwoord tussen aanhalingstekens geplaatst) met het betreffende telefoongesprek. Dat [de kunsthandel] wist dat [betrokkene 1] die maandagochtend 2 november 2020 bij [verkoper] zou zijn, volgt volgens [verkoper c.s.] - desgevraagd ter zitting - uit het contact tussen [de kunsthandel] en [[veilingwebsite] B.V.] [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van [[veilingwebsite] B.V.] wisten immers volgens [verkoper c.s.] dat [betrokkene 1] die bewuste ochtend langs zou komen om het schilderij te bekijken, aldus [verkoper c.s.]
7.20.
[verkoper] moest denken dat het op 31 oktober 2020 uitgebrachte bod (van, naar later bleek, [de kunsthandel] ) ruim meer dan twee keer de taxatiewaarde bedroeg. En [betrokkene 1] moest door de bewust lage taxatie afzien van de koop van het schilderij. [verkoper] heeft het op [veilingwebsite] geregistreerde bod pas geaccepteerd nadat [betrokkene 1] had afgezien van de koop vanwege de lage taxatie. De taxatie was dan ook opzettelijk onjuist om [verkoper] ertoe te bewegen het bod dat er lag, van [de kunsthandel] , te accepteren. Door dit bedrog heeft [de kunsthandel] niet alleen opzettelijk [betrokkene 1] van de koop van het schilderij afgehouden, maar ook [verkoper] opzettelijk een meeropbrengst onthouden. Die meeropbrengst zou volgens [verkoper c.s.] in elk geval 10% zijn van het bod van € 27.000,00. Het schilderij zou zonder de verkoop aan [de kunsthandel] immers ten minste de prijs hebben opgebracht waarvoor het schilderij werd aangeboden (de rechtbank begrijpt: € 30.000,00, voordat het schilderij in de
aftersalewerd geplaatst), aldus nog steeds [verkoper c.s.]
7.21.
[de kunsthandel] heeft betwist dat is voldaan aan de criteria voor bedrog die in de wet en jurisprudentie zijn opgenomen. [verkoper] heeft het schilderij op [veilingwebsite] aangeboden. Met andere woorden, zijn wil was er op gericht om het schilderij te verkopen. Daartoe heeft hij het
aftersalebod van [de kunsthandel] geaccepteerd. Voorafgaand aan het tot stand komen van die koopovereenkomst is er geen contact geweest tussen [de kunsthandel] en [verkoper] , laat staan dat [de kunsthandel] aan [verkoper] opzettelijk een onjuiste mededeling heeft gedaan, aldus [de kunsthandel] .
7.22.
[de kunsthandel] heeft voorts betwist dat zij wist dat [betrokkene 1] zich tijdens het telefoontje van [werknemer van de kunsthandel] aan [betrokkene 1] op maandagochtend 2 november 2020 bevond bij [verkoper] thuis. Dat [verkoper] kon meeluisteren met hetgeen telefonisch werd uitgewisseld tussen [werknemer van de kunsthandel] en [betrokkene 1] , althans dat [de kunsthandel] dat wist, is door haar eveneens betwist. [de kunsthandel] heeft daarbij verwezen naar de verklaring van [werknemer van de kunsthandel] (2.41).
7.23.
De rechtbank begrijpt het betoog van [verkoper c.s.] zo dat [de kunsthandel] [verkoper] heeft bewogen tot het accepteren van het (op dat moment nog anonieme) bod door aan [betrokkene 1] opzettelijk een te lage taxatie van het schilderij uit te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank zou in die situatie mogelijkerwijs van bedrog in vorenbedoelde zin sprake kunnen zijn als zou komen vast te staan dat [de kunsthandel] , voorafgaand aan het telefoongesprek tussen [werknemer van de kunsthandel] en [betrokkene 1] , wist dat 1) [betrokkene 1] op dat moment bij [verkoper] thuis was en dat 2) [verkoper] kon meeluisteren met hetgeen namens [de kunsthandel] aan [betrokkene 1] werd medegedeeld, zodat de telefonisch aan [betrokkene 1] opzettelijk gedane onjuiste mededelingen hadden te gelden als mededelingen aan [verkoper] . Verder is daarvoor nog vereist dat [de kunsthandel] bij het doen van die mededelingen het door [verkoper] accepteren van het bod van [de kunsthandel] op het oog had, met andere woorden, dat het opzet van [de kunsthandel] gericht was op het door [verkoper] klikken op de akkoord-knop op de kunstveilingswebsite. Daartoe wordt als volgt overwogen.
7.24.
De stelling van [verkoper c.s.] , dat [de kunsthandel] door [[veilingwebsite] B.V.] vooraf zou zijn geïnformeerd dat [betrokkene 1] die bewuste maandagochtend 2 november 2020 naar [verkoper] zou gaan om het schilderij te bekijken, is door [de kunsthandel] betwist en door [verkoper c.s.] niet onderbouwd. [verkoper c.s.] heeft namelijk enkel, aan het slot van de zitting, verklaard dat hij op zondag 1 november 2020 is gebeld door [betrokkene 3] van [[veilingwebsite] B.V.] en dat hij bij die gelegenheid tegen haar heeft gezegd dat er de volgende dag een andere belangstellende langs zou komen. En [verkoper c.s.] heeft gesteld dat [betrokkene 1] via de website [veilingwebsite] die afspraak met [verkoper] zou hebben gemaakt. Dat zou zijn gegaan via de button “Vraag de verkoper”, waarbij geldt dat de veilingmeester – [[veilingwebsite] B.V.] - een kopie ontvangt (2.3, slot). [verkoper c.s.] heeft weliswaar de suggestie gewekt dat [[veilingwebsite] B.V.] deze informatie, voorafgaand aan het telefoongesprek tussen [werknemer van de kunsthandel] en [betrokkene 1] , aan [de kunsthandel] zou hebben doorgespeeld, maar voor zover deze suggestie al als een stelling heeft te gelden, heeft [verkoper c.s.] deze niet onderbouwd. De rechtbank kan bij deze stand van zaken dan ook niet anders concluderen dan dat niet is komen vast te staan dat [de kunsthandel] voorafgaand aan het gewraakte telefoongesprek wist dat [betrokkene 1] zich op dat moment bij [verkoper] bevond.
7.25.
Voor het geval [verkoper c.s.] heeft willen betogen dat met de kennelijk door [betrokkene 1] geuite opmerking tegen [werknemer van de kunsthandel] bij aanvang van hun telefoongesprek “
Ik ben blij dat u belt, want ik ben op dit moment bij [verkoper] .” de wetenschap van [de kunsthandel] dat [betrokkene 1] op dat moment ten huize van [verkoper] was tenminste ín dat gesprek wél is komen vast te staan, overweegt de rechtbank als volgt.
7.26.
Ter zitting zijn er namens [verkoper c.s.] wisselende standpunten ingenomen over de vraag op welke wijze de inhoud van het telefoongesprek tussen [werknemer van de kunsthandel] en [betrokkene 1] nu bij [verkoper] terecht is gekomen. Zo volgt uit de ter zitting voorgedragen aantekeningen van de advocaat van [verkoper c.s.] dat het door [verkoper c.s.] gestelde ‘meeluisteren’ er volgens hem uit bestond dat de vriendin van [verkoper] , die in tegenstelling tot [verkoper] de Nederlandse taal wél machtig is, door middel van de tijdens het telefoongesprek (kennelijk) door [betrokkene 1] gebezigde gebarentaal op de hoogte raakte van de inhoud van dat gesprek en die inhoud (kennelijk) tijdens het telefoongesprek heeft overgebracht aan [verkoper] . Op een ander moment ter zitting is namens [verkoper c.s.] verklaard dat [betrokkene 1] eerst na afloop van dat gesprek aan [verkoper] heeft verteld wat er met [werknemer van de kunsthandel] is besproken. Tijdens het eerder gevoerde kort geding (2.32) is namens [verkoper] nog het volgende verklaard: “
heeft het telefoongesprek niet gehoord, maar bij binnenkomst was alle enthousiasme van [betrokkene 1] voor het schilderij verdwenen.
[betrokkene 1] , ter zitting als informant gehoord, heeft het volgende verklaard: “
Toen mijn telefoon ging en [werknemer van de kunsthandel][ [werknemer van de kunsthandel] , rb]
zich voorstelde van de firma[ [de kunsthandel] , rb]
toen zei ik: dan ga ik even naar buiten. Ik vond dat vertrouwelijk. Ik zei tegen [werknemer van de kunsthandel] ik ben nu naar buiten gelopen en ik ben net bij [verkoper] . Toen heb ik in de tuin gebeld. Het eerste deel van het gesprek was dus binnen en toen liep ik naar buiten.
7.27.
Tegen de achtergrond van deze wisselende verklaringen en bij gebreke van enige onderbouwing van de stelling dát [verkoper] heeft meegeluisterd met het gesprek, laat staan dat [werknemer van de kunsthandel] van [de kunsthandel] daarvan op de hoogte was, is niet voldaan aan het in 7.23 onder 2) genoemde vereiste dat [de kunsthandel] wist dat [verkoper] kon meeluisteren met hetgeen namens haar aan [betrokkene 1] werd medegedeeld. Daarop strandt reeds het beroep van [verkoper c.s.] op bedrog.
7.28.
Ten overvloede wordt overwogen dat evenmin is komen vast te staan dat - zoals wel vereist is voor het aannemen van bedrog - het opzet van [de kunsthandel] gericht was op het door [verkoper] klikken op de akkoord-knop op de kunstveilingswebsite. De rechtbank overweegt daarbij dat het weliswaar zeer waarschijnlijk is dat [de kunsthandel] door het - het zij herhaald: veronderstellendewijs - uitbrengen van een bewust veel te lage taxatie aan [betrokkene 1] zich ervan verzekerde dat diezelfde [betrokkene 1] zou afzien van de koop van het schilderij, maar niet dat een ander, [verkoper] , daardoor akkoord zou gaan met het (naar later bleek door [de kunsthandel] uitgebrachte) bod.
misbruik van omstandigheden
7.29.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW).
7.30.
[verkoper c.s.] heeft er bij zijn beroep op misbruik van omstandigheden op gewezen dat [verkoper] zeer onervaren was ten aanzien van waarderingen [van kunst, althans van schilderijen, althans van het schilderij, rb]. Daarbij heeft [verkoper c.s.] ook vermeld dat [de kunsthandel] wist dat het schilderij in de nalatenschap viel en de opbrengst dus onder de erfgenamen verdeeld zou moeten worden.
7.31.
[de kunsthandel] heeft weersproken dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. [de kunsthandel] kende [verkoper] überhaupt niet, laat staan dat zij had moeten begrijpen dat bij hem sprake was van één van de artikel 3:44 lid 4 BW genoemde omstandigheden. Het enige dat [de kunsthandel] wist, was dat [verkoper] beschikte over het schilderij en dit graag wilde verkopen.
7.32.
De rechtbank overweegt dat ook bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden het enkel aankomt op omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank moet concluderen dat [verkoper c.s.] in zijn processtukken noch (na instructie door de rechtbank) ter zitting heeft uitgewerkt op welke wijze voldaan is aan de door artikel 3:44 lid 4 BW gestelde eisen, in het bijzonder het vereiste van de kenbaarheid. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [verkoper] door zijn gestelde onervarenheid bewogen is tot het aangaan van de koopovereenkomst, is gesteld noch gebleken dat [de kunsthandel] dit wist of had moeten begrijpen. [de kunsthandel] kende [verkoper] , zoals zij terecht heeft aangevoerd, immers voor het tot stand komen van de koopovereenkomst niet. Het beroep op misbruik van omstandigheden wordt dan ook verworpen.
dwaling
7.33.
Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is op grond van artikel 6:228 lid 1 BW - voor zover hier van belang - vernietigbaar:
indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
In lid 2 van artikel 6:228 BW is nog bepaald dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
7.34.
[verkoper c.s.] heeft gesteld dat [verkoper] heeft gedwaald ten aanzien van de waarde van het schilderij en, zo begrijpt de rechtbank, ook ten aanzien van de identiteit van de koper. Dit laatste aangezien [verkoper c.s.] heeft gesteld dat hij nooit en te nimmer akkoord zou zijn gegaan met welk bod van [de kunsthandel] dan ook als hij had geweten dat dezelfde partij was als die de taxatie (voor [betrokkene 1] , rb) had verricht. Met de in artikel 6:228 lid 1 onder a BW bedoelde inlichting van de wederpartij heeft [verkoper c.s.] het oog op de door [de kunsthandel] aan [betrokkene 1] uitgebrachte, bewust te lage taxatie van het schilderij.
7.35.
[de kunsthandel] heeft betwist dat [verkoper] heeft gedwaald over de persoon van zijn wederpartij dan wel over de waarde van het schilderij.
Dwaling betreffende de persoon van de wederpartij kan volgens [de kunsthandel] niet aan de orde zijn, omdat voorafgaand aan het tot stand komen van de koopovereenkomst [de kunsthandel] haar identiteit nooit kenbaar heeft gemaakt aan [verkoper] . Desalniettemin heeft [verkoper] haar anonieme bod geaccepteerd. [de kunsthandel] heeft er daarbij nog op gewezen dat [verkoper] ervoor heeft gekozen het schilderij te koop aan te bieden via een veilingsite, zodat sowieso voordat een koopovereenkomst tot stand komt, geen kennis bestaat over de persoon van de bieder/koper.
Dwaling ten aanzien van het voorwerp van de overeenkomst kan volgens [de kunsthandel] evenmin worden aangenomen. Het schilderij blijft het schilderij, zo stelt zij. [verkoper] heeft een koopovereenkomst gesloten op basis van een koopsom, die op dat moment op déze veiling in overeenstemming was met de waarde van het schilderij. Dit blijkt ook uit het feit dat de tijdens de looptijd van de veiling, waarbij voor het schilderij een openingsbod gold van € 30.000,00, er geen enkel bod op het schilderij is uitgebracht en het daarna in de
aftersaleis geplaatst, aldus [de kunsthandel] .
Subsidiair heeft [de kunsthandel] nog gesteld dat van het doen van onjuiste mededelingen (aan [betrokkene 1] ) geen sprake is geweest. Verwezen wordt naar 7.14.
7.36.
De rechtbank overweegt dat [verkoper c.s.] bij zijn beroep op dwaling enkel de hiervoor in 7.33 genoemde a-grond aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd. Met de daarin genoemde ‘inlichting van de wederpartij’ heeft [verkoper c.s.] opnieuw het oog op de door [de kunsthandel] jegens een ander, [betrokkene 1] , uitgebrachte inlichtingen tijdens het telefoongesprek op de ochtend van 2 november 2020.
7.37.
Bij de stelling dat de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, staat aan een succesvol beroep op dwaling niet in de weg dat die inlichting niet rechtstreeks aan de dwalende partij is verstrekt of niet specifiek is verstrekt in verband met de overeenkomst ten aanzien waarvan het beroep op dwaling is gedaan (Hoge Raad 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3129).
7.38.
Desalniettemin faalt ook het beroep van [verkoper c.s.] op de in het dwalingsartikel onder a genoemde grond, zowel ten aanzien van de waarde van het schilderij als de identiteit van de koper. De rechtbank bespreekt beiden hierna.
7.39.
Bij de beoordeling van de stelling van [verkoper c.s.] , dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de waarde van het schilderij, is het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 1959 over verkopersdwaling (
NJ1960, 59, Kantharos van Stevensweert) van belang. Uit dit arrest volgt - kort gezegd - dat de verkoper, door met de verkoop akkoord te gaan, de kans prijsgeeft dat de zaak achteraf blijkt hoedanigheden te bezitten waarvan hij ten tijde van de verkoop geen vermoeden kon hebben (en hij dus bijvoorbeeld een hogere prijs had kunnen bedingen). Verkopersdwaling komt in beginsel voor rekening van de dwalende, hoewel niet is uitgesloten dat, volgens de Hoge Raad, “(...) vernietiging van de overeenkomst door nevenomstandigheden wordt gerechtvaardigd, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan het geval dat de koper den verkoper omtrent de eigenschap der zaak had kunnen inlichten en daartoe, naar de eisen van de goede trouw, gehouden was (...)”.
7.40.
Die laatste situatie doet zich in het geval van [verkoper] en [de kunsthandel] niet voor. [verkoper] heeft, zonder het schilderij eerst zelf te laten taxeren en zich dus een beeld te vormen over de waarde ervan, het schilderij aangeboden op [veilingwebsite] . Nadat er gedurende de looptijd van de veiling geen biedingen op het schilderij waren uitgebracht, is het in de
aftersalegeplaatst. Op dat moment heeft [de kunsthandel] haar kans schoon gezien en een bod geplaatst van 90% van het openingsbod van € 30.000,00. Het gaat niet aan om tegen die achtergrond te oordelen dat [de kunsthandel] als koper op dat moment naar de eisen van de goede trouw gehouden was de verkoper [verkoper] in te lichten dat hij - mógelijk, waarover hierna meer - een hoger bedrag voor het schilderij had kunnen krijgen.
7.41.
Dát [betrokkene 1] immers, het telefoongesprek met [werknemer van de kunsthandel] weggedacht, meer dan
€ 27.000,00 (exclusief veilingkosten) aan [verkoper] zou hebben betaald voor het schilderij, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Tegenover de verder niet onderbouwde stellingen van [verkoper c.s.] dat [betrokkene 1] in dat hypothetische geval € 30.000,00 zou hebben betaald, staat de eveneens van [verkoper c.s.] afkomstige stelling (conclusie van antwoord in conventie, rnr. 10) dat [betrokkene 1] op 9 november 2020, ten tijde van de gestelde verkoop aan [ged.conv./eis.reconv. 2] , een prijs van € 30.000,00 niet kon betalen. Dit komt eveneens terug in de verklaring van [ged.conv./eis.reconv. 2] in 2.43: “
[betrokkene 1][ [betrokkene 1] , rb]
had het geld niet om het schilderij te kopen en vroeg of ik er dan belang bij had.” Dat [betrokkene 1] , zoals namens [verkoper c.s.] ter zitting is verklaard, ervan uit ging dat hij met [verkoper] een betalingsregeling kon treffen, maakt dit niet anders. In elk geval kan niet worden aangenomen dat, de inlichtingen van [de kunsthandel] aan [betrokkene 1] weggedacht, [verkoper] het schilderij
op dat momentvoor een dusdanig veel hoger bedrag had kunnen verkopen, dat het een beroep op (verkopers)dwaling zou rechtvaardigen.
7.42.
Bij de beoordeling van de stelling van [verkoper c.s.] , dat hij heeft gedwaald ten aanzien van identiteit van de koper, stelt de rechtbank het volgende voorop. [verkoper] heeft er bewust voor gekozen om het schilderij aan te bieden op een openbare, voor iedereen toegankelijke veiling, waarbij een verkoper dus niet weet aan wie het schilderij uiteindelijk wordt verkocht. Dat geldt in elk geval als er tijdens de looptijd wordt geboden en er (automatisch) een koopovereenkomst tot stand komt met degene die na afloop van de looptijd van de veiling het hoogste bod heeft gedaan. Maar ook in onderhavig geval, waarbij een koopovereenkomst tot stand is gekomen door het accepteren van een bod in de
aftersale, wist [verkoper] niet met wie hij zaken deed. Het bod was namelijk van een anonieme koper, zo was hem door [[veilingwebsite] B.V.] bericht (2.24). Dat vormde voor [verkoper] kennelijk geen beletsel: in plaats van het
aftersalebod af te wijzen, heeft hij het geaccepteerd.
7.43.
Tegen deze achtergrond kan bezwaarlijk worden aangenomen dat [verkoper] heeft gedwaald ten aanzien van de identiteit van de koper. Die identiteit deed er voor [verkoper] immers, gelet op het voorgaande, ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst, helemaal niet toe. Dat [verkoper] op grond van hem nadien gebleken feiten en omstandigheden het schilderij achteraf liever niet aan deze koper, [de kunsthandel] , had willen verkopen, betekent niet dat hij over de identiteit van deze koper heeft gedwaald in de zin van artikel 6:228 BW.
redelijkheid en billijkheid - onrechtmatige daad - geen belang
7.44.
[verkoper c.s.] heeft nog gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden - dezelfde omstandigheden als ten grondslag gelegd aan de gestelde wilsgebreken - onaanvaardbaar zou zijn als [de kunsthandel] [verkoper] aan de koopovereenkomst zou houden.
7.45.
De rechtbank overweegt dat [de kunsthandel] de uit de (onaangetaste) koopovereenkomst voor [verkoper] voortvloeiende kernprestatie - levering van het schilderij - mag afdwingen. Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW wordt verworpen.
7.46.
[verkoper c.s.] heeft ook nog gesteld dat [de kunsthandel] ernstig tekort is geschoten in haar taxatieovereenkomst met [betrokkene 1] en dat [de kunsthandel] daarmee ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verkoper] . Die onrechtmatige daad kan dan ook niet tot toewijzing van de vorderingen van [de kunsthandel] leiden, aldus [verkoper c.s.]
7.47.
De rechtbank overweegt dat van een onrechtmatige daad van [de kunsthandel] jegens [verkoper] geen sprake is. Aan het betoog dat dat wél het geval is, heeft [verkoper c.s.] immers dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan de hiervoor niet gehonoreerde verweren. Daarbij is een groot deel van de door [verkoper c.s.] gestelde feiten niet komen vast te staan.
Zelfs als wél geoordeeld zou worden dat [de kunsthandel] jegens [verkoper] onrechtmatig heeft gehandeld, leidt dat nog niet tot aantasting (ontbinding of vernietiging) van de koopovereenkomst, maar enkel - mogelijkerwijs - tot een schadevergoedingsverplichting voor [de kunsthandel] . Het beroep op onrechtmatige daad wordt dan ook van de hand gewezen.
7.48.
Het beroep op het ontbreken van voldoende belang voor [de kunsthandel] bij haar primaire vordering tot afgifte van het schilderij, deelt hetzelfde lot. Het zou volgens [verkoper c.s.] geen te rechtvaardigen belang zijn om levering te vorderen met als doel zich over het hoofd van [verkoper c.s.] onrechtmatig (bedoeld zal zijn: ongerechtvaardigd, rb) te verrijken, dit met het oog op de door [de kunsthandel] in het geding gebrachte taxatiewaardes (2.36 en 2.37). De rechtbank verwerpt die redenering; uiteraard heeft [de kunsthandel] als koper van het schilderij wel belang bij haar rechtsvorderingen. En van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake, nu er een rechtsgeldige overeenkomst aan ten grondslag ligt.
tussenconclusie en gevolg voor de primair ingestelde vordering jegens [verkoper]
7.49.
Het beroep van [verkoper c.s.] op vernietiging van de koopovereenkomst zal gelet op het voorgaande (7.27, 7.32 en 7.38) worden afgewezen. Dat betekent ook dat zijn voorwaardelijke vordering in reconventie zal worden afgewezen.
7.50.
De primair jegens [verkoper] ingestelde vordering tot afgifte van het schilderij kan echter niet worden toegewezen, gelet op het volgende.
[de kunsthandel] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verkoper] het schilderij (opnieuw) verkocht en geleverd heeft aan een ander. In eerste instantie aan [ged.conv./eis.reconv. 2] , aldus [de kunsthandel] . Later in de procedure heeft [de kunsthandel] haar stellingen op dit punt aangepast en zich op het standpunt gesteld dat het schilderij door [verkoper] is verkocht en geleverd aan [betrokkene 1] . Ook [verkoper c.s.] heeft bepleit dat het schilderij door [verkoper] (opnieuw) verkocht en geleverd is. Aan [ged.conv./eis.reconv. 2] , zo stelt [verkoper c.s.]
7.51.
Bij die stand van zaken moet ook de rechtbank aannemen dat [verkoper] niet langer het schilderij in bezit heeft. Iemand kan niet worden veroordeeld tot afgifte van een zaak die hij niet bezit.
de vorderingen jegens [ged.conv./eis.reconv. 2]
7.52.
[de kunsthandel] heeft haar vorderingen jegens [ged.conv./eis.reconv. 2] gebaseerd op onrechtmatige daad. [ged.conv./eis.reconv. 2] zou hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [verkoper] en zodoende onrechtmatig hebben gehandeld jegens [de kunsthandel] . De als gevolg daarvan door [de kunsthandel] geleden schade wenst zij primair op [ged.conv./eis.reconv. 2] te verhalen door schadevergoeding in natura (artikel 6:103 BW) in de vorm van afgifte van het schilderij. Subsidiair dient [ged.conv./eis.reconv. 2] aan [de kunsthandel] schadevergoeding te betalen, aldus [de kunsthandel] .
7.53.
Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [de kunsthandel] haar stellingen aangepast, in die zin, dat zij niet langer het standpunt inneemt dat [ged.conv./eis.reconv. 2] op 9 november 2020 het schilderij van [verkoper] (voor zichzelf) heeft gekocht, maar dat [ged.conv./eis.reconv. 2] het schilderij voor [betrokkene 1] heeft gekocht. [ged.conv./eis.reconv. 2] zou er door [betrokkene 1] zijn “tussengeschoven”.
7.54.
Op welke wijze [ged.conv./eis.reconv. 2] dan geprofiteerd zou hebben van de wanprestatie van [verkoper] , heeft [de kunsthandel] echter niet uitgewerkt. Dat zou dan leiden tot afwijzing van de jegens [ged.conv./eis.reconv. 2] ingestelde vorderingen.
7.55.
Voor zover [de kunsthandel] haar stelling dat [ged.conv./eis.reconv. 2] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, heeft willen handhaven, omdat [ged.conv./eis.reconv. 2] - naar [de kunsthandel] stelt - onder regie van [betrokkene 1] opzettelijk en te kwader trouw heeft meegewerkt aan het weghouden van het schilderij bij [de kunsthandel] , overweegt de rechtbank als volgt.
7.56.
Volgens [de kunsthandel] is [ged.conv./eis.reconv. 2] door [betrokkene 1] , voorafgaand aan de in 2.21 bedoelde verkoop, volledig geïnformeerd over het conflict tussen [verkoper] en [de kunsthandel] over het schilderij. [ged.conv./eis.reconv. 2] heeft willens en weten meegewerkt aan de door [betrokkene 1] en [verkoper] opgezette constructie om [de kunsthandel] het schilderij te onthouden. [ged.conv./eis.reconv. 2] heeft, tot slot, het schilderij - nadat hij er op enig moment kennelijk de beschikking over heeft gehad - weer aan [betrokkene 1] overhandigd, getuige het in 2.38 genoemde bewijs. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [de kunsthandel] verwezen naar de in 2.25 opgenomen e-mail van [ged.conv./eis.reconv. 2] aan [betrokkene 2] . Uit die e-mail volgt volgens [de kunsthandel] klip en klaar dat [ged.conv./eis.reconv. 2] wist van de spreekwoordelijke hoed en de rand.
7.57.
[verkoper c.s.] heeft betwist dat [ged.conv./eis.reconv. 2] op 9 november 2020, toen het schilderij (opnieuw) werd verkocht en geleverd, weet had van de eerdere verkoop aan [de kunsthandel] . Het enige dat [ged.conv./eis.reconv. 2] wist, aldus [verkoper c.s.] , is dat hij een uniek schilderij kon verkrijgen als hij meer bood dan de laatste bieding van 27.000 euro, een uniek schilderij dat gestaan had op een kunstveilingwebsite. [ged.conv./eis.reconv. 2] is weliswaar eigenaar, maar weet niet waar het schilderij zich thans bevindt, aldus nog steeds [verkoper c.s.] ter zitting.
7.58.
De rechtbank overweegt als volgt. Met de e-mail van [ged.conv./eis.reconv. 2] aan [betrokkene 2] (2.25) heeft [de kunsthandel] niet onderbouwd dat [ged.conv./eis.reconv. 2] reeds ten tijde van de verkoop van het schilderij op 9 november 2020 - of dat nu een verkoop aan [ged.conv./eis.reconv. 2] of aan [betrokkene 1] was - wist, althans behoorde te weten dat [verkoper] zich al had verplicht het schilderij aan [de kunsthandel] te leveren. Dat het schilderij op die 9e november 2020 nog steeds zichtbaar was op [veilingwebsite] , zodat [ged.conv./eis.reconv. 2] ook op grond daarvan beter had moeten weten, is betwist door [verkoper c.s.] , door [de kunsthandel] verder niet onderbouwd en dus ook niet komen vast te staan. [de kunsthandel] heeft naar het oordeel van de rechtbank verder niet onderbouwd waaruit volgt dat [ged.conv./eis.reconv. 2]
voorafgaandaan de kennelijke totstandkoming van een tweede koopovereenkomst, weet zou hebben gehad van de verplichtingen van de verkoper, [verkoper] , om het schilderij aan een ander, [de kunsthandel] , te leveren. [de kunsthandel] heeft ter zitting ook verklaard dat het moeilijk is aan te geven waaruit nu volgt dat [ged.conv./eis.reconv. 2] reeds op 9 november 2020 op de hoogte was van, onder meer, [verkoper] verbintenis tot levering. “Daar is niemand bij geweest”, aldus [de kunsthandel] ter zitting.
7.59.
De aan [ged.conv./eis.reconv. 2] door [de kunsthandel] verweten onrechtmatige daad is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet komen vast te staan. Al hetgeen na 9 november 2020 is voorgevallen, en [de kunsthandel] mogelijk aan [ged.conv./eis.reconv. 2] verwijt, staat niet in causaal verband met de door [de kunsthandel] in deze zaak gepresenteerde schade.
7.60.
Dat betekent dat de jegens [ged.conv./eis.reconv. 2] ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
subsidiaire vordering tot schadevergoeding jegens [verkoper]
7.61.
Gelet op de conclusie hiervoor, resteert ter beoordeling nog de door [de kunsthandel] subsidiair jegens [verkoper] ingestelde vordering tot vergoeding van schade.
7.62.
Geoordeeld wordt dat [verkoper] jegens [de kunsthandel] is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis tot levering van het aan haar verkochte schilderij. Deze tekortkoming is aan [verkoper] toerekenbaar en aannemelijk is dat [de kunsthandel] daardoor schade heeft geleden.
7.63.
[de kunsthandel] heeft gesteld dat haar schade bestaat uit gederfde winst, door haar becijferd op een bedrag van € 56.700,00. Dat is het verschil tussen de huidige waarde van het schilderij - € 90.000,00 volgens [de kunsthandel] , gestaafd met de in 2.36 en 2.37 genoemde taxaties van derden - en het bedrag van € 31.050,00 dat [de kunsthandel] destijds, naar eigen zeggen, aan [[veilingwebsite] B.V.] zou hebben betaald, maar later zou hebben terug ontvangen. Voorts dient een bedrag van € 2.250,00 in aftrek te worden genomen vanwege restauratiekosten en diverse werkzaamheden, aldus nog steeds [de kunsthandel] .
7.64.
[verkoper c.s.] heeft zich tegen het subsidiair gevorderde schadebedrag verweerd door te stellen dat [de kunsthandel] haar gederfde winst niet zou hebben onderbouwd. Voorts heeft [verkoper c.s.] erop gewezen dat voor de berekening van de gederfde winst van [de kunsthandel] een bruto-netto berekening gemaakt zou moeten worden, die er praktisch gezien op neerkomt dat er 70% van de door [de kunsthandel] gestelde gederfde winst moet worden afgehaald, aldus [verkoper c.s.]
7.65.
Met de door [de kunsthandel] in het geding gebracht taxaties, waartegen [verkoper c.s.] geen specifiek verweer heeft gevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de waarde van het schilderij thans veel hoger is dan begin november 2020 toen tussen [de kunsthandel] en [verkoper] de koopovereenkomst met betrekking tot het schilderij werd gesloten. Dat waardeverschil is gederfde winst en kan [verkoper] als gevolg van zijn wanprestatie worden toegerekend. Dat [de kunsthandel] gehouden is vennootschapsbelasting te betalen, doet er niet aan af dat het verschil tussen het oorspronkelijke aankoopbedrag en de huidige, getaxeerde waarde van het schilderij wel degelijk schade vormt voor [de kunsthandel] . Of zij daar nu vennootschapsbelasting over moet betalen of niet.
7.66.
Dat de huidige waarde van het schilderij € 90.000,00 is, zoals [de kunsthandel] heeft gesteld, stemt echter niet overeen met één van beide taxaties en evenmin met het gemiddelde daarvan.
De rechtbank zal de schade van [de kunsthandel] begroten door aansluiting te zoeken bij de door [taxateur 1] verrichte taxatie (2.36), aangezien daarbij sprake is van een vervangingswaarde van het schilderij. De in de taxatie van [taxateur 2] (2.37) tot uitgangspunt genomen verzekeringswaarde is naar het oordeel van de rechtbank een minder voor de hand liggende maatstaf bij de begroting van de huidige waarde van het schilderij.
7.67.
Dat leidt ertoe dat de schade wordt begroot op een bedrag van € 80.000,00 minus de door [de kunsthandel] gestelde en door [verkoper c.s.] evenmin betwiste bedragen van € 31.050,00 en € 2.250,00, aldus op een bedrag van € 46.700,00.
7.68.
[verkoper] is hierover eveneens de wettelijke rente verschuldigd vanaf, zoals gevorderd, de datum van de dagvaarding.
beslag-, proces- en nakosten en rente
7.69.
[de kunsthandel] vordert [verkoper] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, ook ten aanzien van de onder [betrokkene 1] en [ged.conv./eis.reconv. 2] gelegde beslagen tot afgifte van het schilderij. De beslagkosten worden begroot op € 658,17 voor verschotten, € 3.342,00 voor salaris advocaat (3 rekesten x € 1.114,00) en € 667,00 aan griffierecht.
7.70.
[verkoper] zal als de in het ongelijk gestelde partij in zowel conventie als in voorwaardelijke reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Het griffierecht met betrekking tot deze bodemprocedure wordt gedeeltelijk geheven, nu door de voorzieningenrechter bij deze rechtbank in een eerder stadium het hiervoor genoemde griffierecht van € 667,00 is geheven met betrekking tot het verzoek om beslag te mogen leggen.
De kosten in conventie aan de zijde van [de kunsthandel] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 87,61
- griffierecht 742,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.057,61.
De kosten in voorwaardelijke reconventie aan de zijde van [de kunsthandel] worden vastgesteld op (2 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
7.71.
De in conventie en in voorwaardelijke reconventie gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
7.72.
De wettelijke rente over de beslag-, proces- en nakosten zal als niet betwist eveneens worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
veroordeelt [verkoper] om aan [de kunsthandel] te betalen een bedrag van € 46.700,00 (zesenveertig duizendzevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 19 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt [verkoper] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.667,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt [verkoper] in de proceskosten, aan de zijde van [de kunsthandel] tot op heden vastgesteld op € 3.057,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
8.6.
wijst de vordering af,
8.7.
veroordeelt [verkoper] in de proceskosten, aan de zijde van [de kunsthandel] tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
8.9.
veroordeelt [verkoper] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verkoper] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
8.10.
verklaart dit vonnis in conventie en in voorwaardelijke reconventie wat betreft de nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
mk/db