ECLI:NL:RBGEL:2021:624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
ARN 19/7388, 19/7390 tot en met 19/7392
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting aan een stichting die een onderneming drijft en de zorgvrijstelling van artikel 5 Wet Vpb

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting die zijn opgelegd aan een stichting, die fungeert als leefgemeenschap. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2015 terecht zijn opgelegd. De stichting, opgericht in 1983, drijft een onderneming en is niet vrijgesteld van vennootschapsbelasting op basis van de zorgvrijstelling van artikel 5 van de Wet Vpb. De rechtbank concludeert dat de stichting niet nagenoeg uitsluitend kwalificerende zorgwerkzaamheden verricht, wat een voorwaarde is voor de toepassing van de zorgvrijstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting in de jaren 2012 tot en met 2015 winst heeft gemaakt, wat ook bijdraagt aan de conclusie dat er sprake is van een onderneming. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door de overheid die de stichting in de veronderstelling hebben gebracht dat zij niet onder de vennootschapsbelasting viel. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/7388, AWB 19/7390 tot en met AWB 19/7392

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de volgende aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd:
- over het jaar 2012 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 237.532. Tevens is bij beschikking € 18.805 aan belastingrente in rekening gebracht;
- over het jaar 2013 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 226.756. Tevens is bij beschikking € 18.142 aan belastingrente in rekening gebracht;
- over het jaar 2014 een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 167.102. Tevens is bij beschikking € 8.805 aan belastingrente in rekening gebracht; en
- over het jaar 2015 een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 56.054. Tevens is bij beschikking € 2.586 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 28 november 2019 de belastingaanslagen en de beschikkingen belastingrente verminderd naar aanslagen, berekend naar de volgende belastbare winsten:
  • Jaar 2012: € 213.117;
  • Jaar 2013: € 217.828;
  • Jaar 2014: € 159.379;
  • Jaar 2015: € 44.196.
De beschikkingen belastingrente zijn dienovereenkomstig verminderd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar op 23 december 2019, ontvangen door de rechtbank op 24 december 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020.
Namens eiseres is verschenen [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon B1] , mr. [persoon B2] en mr. [persoon B3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is opgericht op [datum ] 1983.
2. In de statuten van eiseres (laatstelijk gewijzigd op [datum 2] 2015) is onder meer het volgende bepaald:

“Stichter en grondleggerArtikel 2[persoon A] is stichter en inspirator van [gemeenschap] [naam] . Hij is grondlegger van de relationele levensbeschouwing en relationele theologie. De kern daarin is, dat een mens tot zichzelf komt door in relatie te leven met de medemens. Deze kern is door hem in vele geschriften en publicaties uitgewerkt.

(…)

BewonersArtikel 4De [gemeenschap] kent drie soorten bewoners:a. De dragende leden; dat zijn zij die de doelstelling van [eiseres] actief en zonder voorbehoud ondersteunen.b. Bewoners voor wie de [gemeenschap] een gewenste omgeving is om hun eigen leven op de rails te zetten.c. Inwonende gezinsleden.”

3. Eiseres is gevestigd in een wooncomplex in een wijk in [plaats] . Het wooncomplex bestaat uit 14 appartementen, 8 gezinswoningen, een gemeenschappelijk huis ( [naam huis ] ) en een gemeenschappelijke tuin (het complex).
4. Eiseres heeft met ingang van [datum 3] 1991 de ANBI-status (algemeen nut beogende instelling). Met ingang van het jaar 2010 is eiseres actief als zorginstelling en als zodanig geregistreerd bij het Centrum voor Indicatie en Zorg (CIZ). Diverse vrijwilligers – veelal woonachtig op het terrein van eiseres – verlenen zorg aan diverse (mede)bewoners en ex-bewoners.
5. De [gemeenschap] bestaat gedurende de in geschil zijn de jaren uit vaste bewoners (ongeveer 14 zogenaamde dragende leden) en tijdelijke bewoners (ongeveer 12 leden). Daarnaast zijn er enkele inwonende gezinsleden.
6. De appartementen worden op basis van tijdelijke huurovereenkomsten bewoond door de tijdelijke bewoners die uitgenodigd worden om aan de [gemeenschap] deel te nemen. De huurovereenkomsten worden jaarlijks verlengd. De huurinkomsten worden door eiseres ontvangen. Daarnaast betalen de tijdelijke bewoners vaste bedragen voor gas, water, licht, voeding en gebruik van de wasmachine/droger.
7. De gezinswoningen worden bewoond door de vaste bewoners.
8. De juridische eigendom van het wooncomplex is in het bezit van de [woonvereniging] ( [woonvereniging] ). [woonvereniging] is sterk verweven met eiseres. De economische eigendom van de appartementen en de [naam huis ] behoort toe aan eiseres. De dragende leden hebben de economische eigendom van de gezinswoningen. Eiseres en de economische eigenaren van de gezinswoningen zijn lid van [woonvereniging] .
9. Voor een aantal (ongeveer 6) van de door eiseres opgevangen personen ontvangt eiseres persoonsgebonden budgetten (PGB). Voor de verleende zorg zijn door of namens eiseres zorgovereenkomsten met de opdrachtgever (budgethouder) opgemaakt en de door de budgethouders ontvangen PGB’s worden – al dan niet rechtstreeks door het CIZ – naar eiseres overgemaakt.
10. Alle gemeenschappelijke activiteiten van de [gemeenschap] , waaronder de deelname aan gezamenlijke maaltijden, vinden in het gemeenschappelijke huis plaats.
11. In mei 2017 is door verweerder een boekenonderzoek gestart bij eiseres. Aan de hand daarvan is een controlerapport opgesteld, gedagtekend op 8 maart 2018.
Geschil
12. In geschil is of verweerder de (navorderings)aanslagen Vpb terecht en naar de juiste bedragen heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of verweerder de (navorderings)aanslagen tijdig heeft opgelegd;
- of met betrekking tot de navorderingsaanslagen sprake is van een nieuw feit;
- of eiseres een onderneming drijft in de zin van artikel 2, eerste lid, letter e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en, zo ja, of eiseres subjectief is vrijgesteld in de zin van artikel 5, letter c, van de Wet Vpb (de zorgvrijstelling), dan wel of zij in aanmerking komt voor (fictieve) kostenaftrek vanwege de bij/voor eiseres werkzame vrijwilligers (artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet Vpb).
Verder is in geschil of verweerder met controles in het verleden het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat eiseres geen onderneming dreef en dus niet als belastingplichtige is aan te merken voor de Vpb. Subsidiair zijn de in aanmerking te nemen kosten in geschil.
12. Eiseres heeft tijdens de zitting de beroepsgrond dat de verhuuractiviteiten niet tot de onderneming van eiseres behoren ingetrokken.

Beoordeling van het geschil

(Navorderings)aanslagen tijdig opgelegd?
14. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013 buiten de wettelijk vereiste 5 jaarstermijn van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zijn opgelegd en daarmee dus niet tijdig. Voor de jaren 2014 en 2015 geldt volgens eiseres dat de aanslagen buiten de drie jaarstermijn van artikel 11 van de AWR zijn opgelegd en daarmee eveneens niet tijdig zijn.
14. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen alle tijdig zijn opgelegd. De termijnen genoemd in de artikelen 11 en 16 van de AWR dienen te worden verlengd met het verleende uitstel. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiseres voor de jaren 2012 tot en met 2015 onder de zogenaamde Beconregeling viel en dat op verzoek uitstel is verleend. Rekening houdende met het verzochte en verleende uitstel zijn de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en de aanslagen 2014 en 2015 tijdig opgelegd.
Nieuw feit
16. Eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat verweerder over de jaren 2012 en 2013 niet kan navorderen, omdat de aangiften 2012 en 2013 de nodige vragen oproepen en verweerder dus een nader onderzoek had moeten instellen. Er wordt voor beide jaren een verlies aangegeven en er worden vragen met “ja” beantwoord, zoals de vraag of een expliciete uitspraak van de Belastingdienst wordt gevraagd. Daarnaast worden de activa en passiva niet vermeld en zijn de aangiften dus erg summier. Er is geen sprake van een nieuw feit, maar van een ambtelijk verzuim, omdat verweerder heeft nagelaten een nader onderzoek in te stellen.
16. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit. In dat kader moet beoordeeld worden of de navorderingsaanslag voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslag al bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Verweerder mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die eiseres in haar aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden, tenzij hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen [1] . Verweerder hoeft in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen posten, als daarvoor ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is [2] .
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangiften 2012 en 2013 zodat het boekenonderzoek nieuwe feiten in de zin van artikel 16 van de AWR aan het licht heeft gebracht, op basis waarvan verweerder mocht navorderen. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat eiseres haar aangiften niet alleen voor de jaren 2012 en 2013, maar ook voor de jaren daarvoor op dezelfde summiere wijze heeft ingevuld. Verweerder was niet gehouden om een nader onderzoek te verrichten naar de aangiften 2012 en 2013 aangezien deze aangiften in de lijn waren van de aangiften van de jaren daarvoor. Daar komt bij dat eiseres geregistreerd was als ANBI en dat eiseres niet heeft weersproken dat belastingplichtigen met deze status gewoonlijk summiere aangiften indienden. De stelling van eiseres dat er bepaalde vragen met “ja” zijn beantwoord leidt niet tot een ander oordeel, omdat zij berust op een onjuiste lezing door eiseres van de ingediende aangiften. Er zijn geen kruisjes geplaatst bij het onderdeel “algemene vragen over aangifte” en daarmee zijn de vragen niet met “ja” beantwoord.
Belastingplichtig?
19. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wet Vpb is een stichting belastingplichtig indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Van het drijven van een onderneming is sprake indien met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het oogmerk om daarmee winst te behalen.
19. Eiseres stelt dat geen sprake is van een onderneming. Er is geen sprake van arbeid, omdat de stichting drijft op vrijwilligerswerk. Verder neemt zij met haar activiteiten niet (op commerciële wijze) deel aan het economische verkeer, omdat haar activiteiten plaatsvinden in een besloten kring. De hulpbehoevenden melden zichzelf aan en vertrekken na enkele jaren opvang weer. Zij voelen zich ook geen cliënt van eiseres. Bovendien heeft eiseres geen winststreven. Zij voert aan dat in haar geval niet moet worden gekeken naar de afgelopen vijf jaar maar naar een veel langere periode. Eiseres heeft vanaf 1987 25 jaar structureel verlies geleden. Pas vanaf 2012 is er een batig saldo, terwijl het jaar 2016 al weer negatief is afgesloten. Daarnaast is het geld in de toekomst nodig om de [gemeenschap] in stand te houden. De dragende leden zullen moeten worden uitgekocht. Verder is er geld nodig voor onderhoud en voor het kunnen blijven voldoen van de hulpvraag van psychische patiënten.
19. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een onderneming drijft. In de eerste plaats wordt voldaan aan het criterium dat arbeid wordt verricht aangezien diverse werkzaamheden worden verricht zoals de zorgverlening aan de tijdelijke bewoners, het beheer en het onderhoud van het wooncomplex, de administratie en het verzorgen van maaltijden voor alle leden. Dat de werkzaamheden ook door vrijwilligers worden verricht doet hier niet aan af, omdat niet relevant is of een beloning wordt ontvangen voor verrichte arbeid. Verder neemt eiseres deel aan het economische verkeer. Eiseres gaat bij de uitvoering van de werkzaamheden overeenkomsten aan met tijdelijke bewoners maar ook met derden. Van werkzaamheden die uitsluitend in besloten kring worden verricht, is geen sprake. Daarvoor is het bewonersbestand van hulpbehoevenden teveel aan wijziging onderhevig. Dat is ook de bedoeling van eiseres. Na enkele jaren opvang vertrekt een hulpbehoevende, zodat een ander deel kan uitmaken van de [gemeenschap] om op deze manier zijn of haar leven weer op de rails te krijgen (artikel 4 van de statuten). Dat eiseres van mening is dat haar activiteiten niet als commercieel zijn te duiden maakt dit niet anders aangezien ook met een niet commerciële instelling kan worden deelgenomen aan het economische verkeer.
19. Ten slotte is eiseres gericht op het genereren van winst. In de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 29 september 1999 [3] werd een winststreven in aanmerking genomen bij drie winstjaren gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaren. Vaststaat dat eiseres de jaren 2012 tot en met 2015 met een winst heeft afgesloten. Hiermee is voldaan aan het in het genoemde arrest van de Hoge Raad aangelegde criterium, zodat sprake is van een winststreven. Hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daar komt bij dat de stellingen van eiseres nuancering behoeven. Zo stelt zij dat zij tot het jaar 2012 structureel verlies heeft geleden. Blijkens de vergelijkende cijfers heeft eiseres ook het jaar 2011 echter met een winst (van € 254.577) afgesloten. Het jaar 2016 kent inderdaad een verlies, maar dit verlies wordt veroorzaakt doordat eiseres aan haar oprichter de heer [persoon A] in dat jaar een vergoeding, dan wel schenking heeft gegeven van
€ 220.000 voor zijn werkzaamheden vanaf de oprichting. Deze verstrekking ziet dus op vele jaren en kan om die reden voor de Vpb niet alleen aan het jaar 2016 worden toegerekend. Genormaliseerd zou het jaar 2016 dan ook met een winst zijn afgesloten. Ook de stelling dat het batig saldo nodig is om – kort gezegd – de [gemeenschap] in stand te houden maakt het voorgaande niet anders. Dit is immers inherent aan het drijven van een onderneming. Bovendien is eiseres op dit punt in haar verklaringen niet consequent. Zij stelt dat het batig saldo nodig is om in de toekomst de woningen van de dragende leden die de [gemeenschap] willen verlaten te kunnen kopen. Ter zitting heeft zij desgevraagd evenwel verklaard dat nog onderzocht wordt op welke wijze de aankoop van deze dragende leden gaat plaatsvinden. Zo wordt overwogen dat de [woonvereniging] en niet eiseres het erfpacht van de onroerende zaken zal verwerven. In dat geval valt niet in te zien waarom eiseres gelden dient te reserveren voor de aankoop van de woningen van de uittredende leden.
23. Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond niet slaagt.
Vertrouwensbeginsel
23. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij is frequent gecontroleerd vanwege haar ANBI-status. Zij is van mening dat op grond van deze controles bij haar de zekerheid bestond dat zij een goed doel had, geen onderneming dreef en niet onder de vennootschapsbelasting viel. Zij voert aan dat het opgewekt vertrouwen beoordeeld moet worden vanuit burgerperspectief.
23. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Uit een controle die betrekking heeft op de ANBI-status van eiseres kan geen vertrouwen worden ontleend voor de vennootschapsbelasting. De stelling dat dit moet worden beoordeeld vanuit burgerperspectief, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel omdat eiseres ook vanuit dat perspectief niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar een rechtens te honoreren toezegging is gedaan.
Subjectieve vrijstelling
23. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat de vrijstelling van artikel 5, eerste lid, letter c, van de Wet Vpb van toepassing is, omdat zij 6 hulpvragers met chronische psychische problematiek opvangt.
23. Artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, sub 1, van de Wet Vpb luidt als volgt:
“1. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur onder daarbij te stellen voorwaarden van de belasting vrij te stellen:
(…)
c. lichamen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verrichten welke bestaan uit:
1° het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking;
(…)”
28. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat voor haar de bedoelde vrijstelling geldt.
28. De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat voor de beoordeling of aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, letter c, van de Wet Vpb is voldaan uit dient te worden gegaan van alle werkzaamheden van het gehele lichaam. Voor de stelling van eiseres dat alleen uit dient te worden gegaan van de werkzaamheden die verricht worden voor de hulpvragers die in aanmerking komen voor een PGB-budget, ziet de rechtbank dan ook geen steun in de wet.
28. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling moet eiseres dus, al haar werkzaamheden in aanmerking genomen, voor tenminste 90% kwalificerende zorgwerkzaamheden verrichten. Eiseres ondersteunt gemiddeld 12 hulpvragers, waarvan er maximaal 6 PGB-houder zijn. Deze hulpvragers hebben (intensieve) psychische en medische hulp nodig. Ten aanzien van de (gemiddeld) andere 6 hulpvragers heeft eiseres in haar nadere reactie van 26 oktober 2020 verklaard dat het bijvoorbeeld gaat om vluchtelingen of hulpvragers met andersoortige nijpende problematiek al dan niet van medische of privé aard, die opvang en hulp behoeven. Gelet hierop heeft eiseres alleen al op grond van deze omstandigheid niet aannemelijk gemaakt dat zij uitsluitend, dan wel nagenoeg uitsluitend kwalificerende zorgwerkzaamheden verricht als bedoeld in de vrijstelling. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat ten aanzien van de hulpvragers die geen PGB-houders zijn geen sprake is van werkzaamheden, omdat deze mensen als gast deel uit maken van de [gemeenschap] . De dragende leden zijn in staat om gemiddeld 12 hulpbehoevenden te ondersteunen. Gelet op het intensieve karakter van de zorg kan dit voor maximaal 6 PGB-houders. De overige hulpbehoevenden hebben een lichtere (niet medische) problematiek. Zij behoeven dus minder aandacht, maar nog wel degelijk (niet-medische) zorg. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
28. Tot slot doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij beroept zich daarbij op het beleid met betrekking tot de thuiszorgvrijstelling opgenomen in het besluit van de Staatssecretaris van 20 december 2018 [4] . Volgens eiseres dient het in dit besluit gebezigde begrip “zorg” ruim te worden opgevat, waardoor de werkzaamheden ten aanzien van al haar hulpbehoevenden onder de vrijstelling vallen.
32. De rechtbank constateert dat het beleid waar eiseres naar verwijst niet is opgenomen in het besluit van 20 december 2018, maar in het besluit van 8 december 2009 [5] . Dit besluit is vervolgens bij besluit van 14 december 2017 [6] ingetrokken. Wat daarvan zij, naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Daarvoor heeft eiseres haar stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Blijkens het besluit zijn er kwalificerende en niet-kwalificerende werkzaamheden. Met betrekking tot de in geschil zijn de jaren heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt welke tijd zij waaraan heeft besteed, zodat niet inzichtelijk is geworden dat eiseres met inachtneming van het besluit voor tenminste 90% kwalificerende zorgwerkzaamheden verricht.
Fictieve kostenaftrek
33. Omdat eiseres niet meer als ANBI (zie procedure van deze rechtbank met nummer AWB 19/7430) wordt aangemerkt over de in geding zijnde periode komt zij niet in aanmerking voor fictieve kostenaftrek en behoeft deze stelling van eiseres geen verdere behandeling.
Rekenkundige fouten
34. Eiseres heeft in haar beroepschrift (subsidiair) gesteld dat verweerder de omvang van de winst en daarmee het belastbaar bedrag onjuist heeft berekend. Zij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat verweerder bij de doorgevoerde correcties ten onrechte geen rekening heeft gehouden met diverse kosten. In het verweerschrift heeft verweerder betoogd dat hij de correcties (indirect) heeft gebaseerd op de jaarrekening en dat in de jaarrekening de kosten waarop eiseres doelt zijn opgenomen. Deze toelichting is voor eiseres aanleiding geweest om in haar reactie op het verweerschrift haar stelling op dit punt in te trekken met uitzondering van een bedrag van € 35.000 aan kosten die zien op [naam huis ] . Deze kosten zijn volgens haar niet opgenomen in de jaarrekening.
34. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder had het op de weg van eiseres gelegen haar stelling nader te onderbouwen met bescheiden. Dit heeft zij nagelaten. Aan het in het beroepschrift gedane bewijsaanbod komt in dit verband geen betekenis toe, omdat het te algemeen is. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt met welke bescheiden zij haar stelling wenst te onderbouwen. Bovendien ziet het aanbod op de stelling die eiseres in haar reactie op het verweerschrift ten dele heeft ingetrokken. Zij heeft het bewijsaanbod vervolgens niet herhaald. Daar komt bij dat zij voldoende tijd heeft gehad om de nodige bewijsstukken te overleggen. Ook deze beroepsgrond faalt.
34. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082
2.Vergelijk Hoge Raad 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165 en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184
3.ECLI:NL:HR:1999:AA2904 (https://www.navigator.nl/document/inodf1b192847ad040b7068d2da598b617b1?h1=((V-N%201999%252F46.1))&idp=LegalIntelligence&anchor=id-308d04311d6e8e11e405140b6a4c9246)
4.Het besluit van 20 december 2018, nr. 2018 - 24470
5.CPP2009/1368M
6.Het besluit van 14 december 2017, nr. 2017 - 224004