ECLI:NL:RBGEL:2021:617

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
20-6669 en 20-6654
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom en voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor twee woningen op één perceel

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die hen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo is opgelegd. De last houdt in dat eisers de overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten beëindigen, omdat er twee woningen op het perceel staan, terwijl de omgevingsvergunning voor de nieuwe woning geen expliciete sloopverplichting voor de oude woning bevatte. De voorzieningenrechter heeft op 10 februari 2021 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat eisers geen voorschrift van de omgevingsvergunning hebben overtreden, omdat er geen expliciete sloopverplichting was opgenomen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte handhavend heeft opgetreden, aangezien voor zowel de oude als de nieuwe woning een vergunning was verleend. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/6669 (verzoek) en 20/6654 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. Jonker- van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 21 december 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op een online zitting op 29 januari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. L.C. Faber en mr. A.F. Walstra en zijn gemachtigde .

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. Eisers zijn eigenaar van het perceel aan [locatie] in [woonplaats]. Op 26 april 2018 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning omdat zij op het perceel een nieuwe woning wilden bouwen. Op het perceel stond op dat moment al een woning met huisnummer [locatie]. Die wordt hierna aangeduid als de oude woning. In de oude woning wonen twee huurders. In het achterste gedeelte van de oude woning woont een mevrouw van 94 jaar oud. Zij woont al 70 jaar op dit perceel.
1.1.
Verweerder heeft op 21 juni 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van wat hierna wordt aangeduid als de nieuwe woning. In de omgevingsvergunning is bepaald dat het huisnummer [locatie], zodra de sloop voltooid is, wordt ingetrokken en vervolgens opnieuw wordt toegekend aan de nieuwe woning. Daarnaast staat in de omgevingsvergunning dat voor het slopen een melding moet worden ingediend.
1.2.
Verweerder heeft geconstateerd dat de nieuwe woning is afgebouwd en in gebruik is en dat de oude woning niet is afgebroken. Er staan dus twee woningen op het perceel. Volgens verweerder overtreden eisers hiermee:
- artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat een voorschrift uit de omgevingsvergunning wordt overtreden;
- artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, omdat het bewonen en laten bewonen van twee woningen op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Agrarische Enclave en Speuld’.
1.3.
Daarom heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat eisers de overtreding van deze artikelleden van de Wabo moeten beëindigen en beëindigd moet houden. Wanneer eisers aan deze last niet voldoen, verbeuren zij een dwangsom van € 5.000 per maand of deel van de maand met een maximum van € 60.000.
1.4.
Niet ter discussie staat dat eisers van plan zijn om de oude woning uiteindelijk te slopen. Eisers willen daar alleen mee wachten totdat de 94-jarige huurster de woning heeft verlaten.
Ook uitspraak op het beroep
2. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
Begaan eisers een overtreding?
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er sprake is van een overtreding.
3.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet in strijd met artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo een voorschrift van de omgevingsvergunning voor de nieuwe woning wordt overtreden. Dat zou hoogstens anders zijn als die omgevingsvergunning – die in rechte vast staat – een voorschrift zou bevatten dat ertoe strekt dat de oude woning moet worden gesloopt voordat de nieuwe woning mag worden gerealiseerd en dat is niet het geval.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat, hoewel het beter was geweest als de sloopverplichting voor de oude woning er duidelijker had gestaan, uit het samenstel van feiten duidelijk was dat de oude woning gesloopt moest worden voor de nieuwe woning kon worden gerealiseerd. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is verweerder uitgegaan van de situatie op de tekening bij de aanvraag, waar de oude woning met bijgebouw niet op getekend stond. Als van de situatie zou zijn uitgegaan waarin de oude woning zou blijven staan, dan was de omgevingsvergunning niet verleend.
De voorzieningenrechter volgt dit niet. Hij kan er niet aan voorbijgaan dat de omgevingsvergunning is verleend, zonder dat een expliciete sloopverplichting voor de oude woning is opgenomen; verweerder had dat wel kunnen doen. [1] Enkel is voorgeschreven dat de sloop gemeld moet worden. De rechtszekerheid verzet zich ertegen dat hierin een sloopverplichting voor de oude woning wordt ingelezen.
3.2
Vervolgens is de vraag of eisers artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo overtreden. [2] Op zichzelf is het juist dat het in strijd is met het bestemmingsplan dat er twee woningen op het perceel worden bewoond. De voorzieningenrechter moet echter ook vaststellen dat voor zowel de oude als de nieuwe woning een vergunning is verleend. Voor de nieuwe woning geldt daarbij dat in de omgevingsvergunning expliciet staat vermeld dat getoetst is aan het bestemmingsplan en dat het daarmee in overeenstemming is. Daarin past dat verweerder in die omgevingsvergunning enkel toestemming heeft gegeven om te bouwen. Dat verweerder hier bedoeld heeft dat enkel dan geen strijd is met het bestemmingsplan als de oude woning wordt gesloopt, doet aan deze eenduidige overweging in de omgevingsvergunning niet af.
Daarom heeft verweerder op dit punt ten onrechte handhavend opgetreden.
Wat betekent dit voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening?
4. Omdat verweerder ten onrechte handhavend heeft opgetreden, is het beroep gegrond. De overige gronden die eisers hebben opgevoerd, hoeven geen bespreking meer.
De voorzieningenrechter zal het geschil finaal beslechten. Omdat verweerder ten onrechte handhavend heeft opgetreden, moet ook het primaire besluit worden herroepen.
5. Omdat het beroep gegrond is, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen.
Nader overleg tussen partijen
6. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede het volgende op. Op de zitting is met partijen besproken dat zij met elkaar in gesprek zullen gaan. Eisers hebben laten weten dat zij de oude woning willen slopen, zodra de huidige 94-jarige huurster van het achterste deel van de oude woning geen gebruik meer maakt. Verweerder heeft laten weten te willen meewerken aan het verlengen van de begunstigingstermijn voor zolang de huurster die nu in de oude woning woont daarvan gebruik maakt, met een maximumtermijn van vijf jaar. Daarover gaan partijen nader in overleg. Hierover hoeft de voorzieningenrechter geen oordeel te geven.
Vergoeding proceskosten; griffierecht
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden als volgt berekend. Eisers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft vijf proceshandelingen verricht: het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen op de hoorzitting, het indienen van het beroepschrift, het indienen van het verzoekschrift en het verschijnen op de zitting. Deze proceshandelingen leveren ieder één punt op met een waarde van € 534. Dat betekent dat de totale proceskosten € 2.670 bedragen.
8. Ook moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van in totaal € 356 vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in proceskosten tot een bedrag van € 2.670;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 356 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 13 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF0301, en van 11 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4675.
2.Artikel 2.10 van de Wabo.