ECLI:NL:RBGEL:2021:6169

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21_4499
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening watervergunning voor vervanging damwanden langs de Eem met betrekking tot belangen van watersporters

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 22 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een watervergunning die is verleend voor het vervangen van damwanden langs de Eem. De vergunninghouder heeft op 13 augustus 2021 een vergunning verkregen voor het vervangen van damwanden op zes locaties, maar verzoekers, die betrokken zijn bij watersportactiviteiten, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Zij vrezen dat de nieuwe damwanden te hoog zullen zijn, wat gevaarlijk kan zijn voor roeiers en andere watersporters. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 november 2021 behandeld en geconcludeerd dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, omdat de werkzaamheden al zijn begonnen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor het beheer van de Eem en dat de damwanden aan het einde van hun levensduur zijn. Verzoekers hebben alternatieven aangedragen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze alternatieven niet aanmerkelijk minder bezwaren hebben. De rechter heeft ook opgemerkt dat de vergunninghouder de belangen van verzoekers niet voldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Ondanks het motiveringsgebrek in het besluit, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat het belang van de vergunninghouder om door te gaan met de werkzaamheden zwaarder weegt dan het belang van verzoekers om te overleggen over alternatieven. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat er in de bezwaarprocedure nog steeds ruimte is voor overleg over aanpassingen aan het plan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4499

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] ,

[verzoekster], beiden te [woonplaats]
en
[verzoekster], te [woonplaats] ,
Verzoekers
(gemachtigde: M.J. van der Eijk)
en
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe, verweerder
(gemachtigden: mr. M. van Wijk, W.W.M.M. de Vor en S.A. Kaspers).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. H.A. Bijkerk)

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een watervergunning verleend voor het vervangen van damwanden op zes locaties langs de Eem.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 november 2021 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn [verzoekster] en de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder zijn [derde-partij] en [derde-partij] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De Eem is een gekanaliseerde rivier in de provincie Utrecht die door het waterschap Vallei en Veluwe loopt. De Eem wordt gebruikt door beroepsvaartschepen, recreatieve vaartuigen en roeiers. Vergunninghouder is verantwoordelijk voor het beheer van de Eem als vaarweg. Langs de Eem zijn verzoekers op verschillende locaties gevestigd. Zij organiseren watersportactiviteiten, zoals roeien, in de Eem.
3. Verweerder heeft aan vergunninghouder een watervergunning verleend voor het vervangen van damwanden op zes locaties langs de Eem. De huidige damwanden zijn aan het einde van hun levensduur. Vergunninghouder gaat deze damwanden vervangen voor nieuwe stalen damwanden. De werkzaamheden zijn op dit moment in uitvoering.
Verweerder heeft het besluit genomen op grond van Waterwet, de Keur van Waterschap Vallei en Veluwe 2013 en de Beleidsregels Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013.
Waarom zijn verzoekers het niet eens met het besluit?
4. Verzoekers zijn het niet eens met de watervergunning omdat zij vinden dat de damwanden te hoog worden. Omdat de damwanden boven de waterlijn uitsteken worden korte scheepsgolven gereflecteerd. De scheepsgolven en de reflecterende golven werken op elkaar in en dit zorgt ervoor dat de Eem een ‘klotsbak’ wordt. De vaartuigen van de roeiers kunnen hierdoor omslaan. Daarnaast zijn de hoge damwanden een barrière om op de oever te kunnen klimmen als dat nodig is. Ze zijn daardoor gevaarlijk voor de watersporters, zoals roeiers. Daar heeft verweerder volgens verzoekers onvoldoende rekening mee gehouden.
Verzoekers wijzen daarbij op het rapport van 17 juni 2021 dat in opdracht van vergunninghouder is uitgevoerd door Deltares. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de veiligheid voor roeiers en andere gebruikers van kleinere vaartuigen op de Eem kan worden verbeterd als de scheepsgolven van de motorboten over de damwanden heen kunnen slaan om in de al aanwezige plasberm te kunnen uitdempen. Volgens verzoekers heeft vergunninghouder laten weten de bevindingen van Deltares mee te nemen bij het opstellen van de nieuwe beheervisie, maar verzoekers zien dit voornemen niet terug in de aanvraag voor deze watervergunning.
Ook passen de vergunde damwanden niet bij de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Richtlijnen Vaarwegen 2020 van Rijkswaterstaat, aldus verzoekers.
4.1.
Verzoekers willen met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de damwanden niet hoger worden dan het water bij het laagste winterpeil. Op de zitting hebben zij toegelicht dat voor hen alleen de locaties 2, 3 en 5 van belang zijn, omdat zij niet komen bij de locaties die in de vergunning de nummers 1a, 1b en 4 hebben. Zij hebben verder toegelicht dat zij eventueel een compromis willen sluiten door in te stemmen met verlaging van de hoogte van de damwanden tot 10 centimeter boven het winterpeil.
Ook willen zij bereiken dat verweerder samen met vergunninghouder eerst de aangedragen alternatieven onderzoekt, voordat de stalen damwanden worden geplaatst die vervolgens naar verwachting tientallen jaren ter plaatse aanwezig zullen zijn.
Hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoek?
5. Verweerder en vergunninghouder hebben aangevoerd dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, omdat er ieder jaar damwanden worden vervangen en niet valt in te zien waarom dat op dit moment moet worden stopgezet.
5.1.
De werkzaamheden zijn inmiddels begonnen, daarmee wordt de vergunning uitgevoerd en dat is wat verzoekers willen voorkomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat alleen al daarom verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij de beoordeling van hun verzoek.
Wat is het beoordelingskader bij het verlenen van een watervergunning?
6. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat uit artikel 6.21 van de Waterwet volgt dat vergunningen als hier aan de orde uitsluitend kunnen worden geweigerd voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. [1]
Daarin staat:
De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
6.1.
Het gebruik van de Eem voor recreatie raakt aan de vervulling van een maatschappelijke functie door een watersysteem als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Waterwet. [2] Het belang van verzoekers om watersportactiviteiten uit te oefenen op de Eem is daarom een belang dat valt onder de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen en moet dus door verweerder worden betrokken bij het verlenen van de vergunning.
De rechtsvraag die moet worden beantwoord is of verweerder de watervergunning had moeten weigeren omdat deze niet verenigbaar is met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Waterwet.
Is de vergunning in strijd met de doelstelling uit artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Waterwet?
7. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verweerder de effecten van het plaatsen van de damwanden op de vervulling van de maatschappelijke functies mee had moeten wegen bij het besluit. In dat kader moest verweerder ook de belangen van verzoekers betrekken bij zijn besluitvorming. Verweerder heeft toegelicht dat hij dat wel heeft gedaan en tot de conclusie is gekomen dat er geen aanleiding bestaat om de vergunning te weigeren. Verweerder heeft ook erkend dat in het besluit zoals dat nu voorligt een motivering van die afweging niet is terug te vinden en dat dat wel had gemoeten.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit leidt tot een motiveringsgebrek in het besluit. Omdat de motivering van het besluit in bezwaar kan worden aangevuld, zou dit gebrek in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Verweerder moet in de beslissing op bezwaar zijn afweging van de betrokken belangen beter motiveren.
Moet verweerder de door verzoekers aangedragen alternatieven meenemen in de beslissing op bezwaar?
8. Verzoekers hebben in overlegsessies voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om de watervergunning meerdere alternatieven aangedragen bij vergunninghouder. Vergunninghouder heeft Deltares gevraagd deze alternatieven te onderzoeken. Deltares heeft een rapport opgesteld. Uiteindelijk heeft vergunninghouder zijn oorspronkelijke plan aangevraagd en niet een van de alternatieven. Verzoekers betogen dat verweerder deze alternatieven in bij de beoordeling van de vergunning moet meenemen.
8.1.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan op een aanvraag moet beslissen zoals die is ingediend. Het bestaan van alternatieven kan op zijn hoogst tot weigering van de vergunning leiden als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. [3] Dit volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021, waar verweerder naar verwijst. [4]
Het is aan verzoekers om aannemelijk te maken dat zulke alternatieven bestaan.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers daar niet in zijn geslaagd, omdat de aangedragen alternatieven niet aanmerkelijk minder bezwaren hebben. Van belang is dat volgens het rapport van Deltares het verlagen van de damwanden als meest serieuze optie moet worden gezien. Uit het rapport en de toelichting van verweerder en vergunninghouder op de zitting blijkt echter dat door het verlagen van de damwand een gevaarlijke situatie wordt gecreëerd doordat er een scherpe rand onder het water komt te staan. Maatregelen om dat vervolgens te herstellen met bijvoorbeeld deksloof zijn technisch lastig uit te voeren en kostbaar. Daarbij komt ook dat de oevers van de Een op een aantal locaties anders moeten worden ingericht als de damwanden lager worden geplaatst. De huidige uitvoering van deze oevers heeft op sommige plaatsen een ecologische functie en op andere plaatsen vooral een waterkerende functie. Wanneer de golven over de damwanden kunnen slaan, zullen ze harder op wal terecht komen. Dat heeft een negatieve uitwerking op de ecologische functie van de oevers. Daarnaast vereist het ingrijpende en kostbare aanpassingen aan de oevers om de functie als dijk te kunnen blijven waarborgen.
De stelling van verzoekers dat het verlagen van de damwanden op andere locaties mogelijk wel positieve effecten heeft op de ecologische waarden doet hier niet aan af. Mogelijk is de discussie over de effecten voor ecologische waarden bij verschillende damwanden nog niet uitgekristalliseerd, maar dat maakt niet dat het alternatief van verzoekers daarmee voldoet aan de genoemde strenge rechtspraak over alternatieven bij een vergunningaanvraag.
Het betoog van verzoekers slaagt niet.
Overige gronden
9. De Kaderrichtlijn Water is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving, waaronder in de Waterwet. Verzoekers hebben niet gesteld dat deze richtlijn niet correct zou zijn geïmplementeerd. Wat betreft het beroep op de Richtlijnen Vaarwegen 2020 hebben verzoekers niet onderbouwd waarom deze beleidsregel van Rijkswaterstaat van toepassing zou zijn bij de beoordeling van de aanvraag om een watervergunning door verweerder. De voorzieningenrechter ziet alleen al daarom in die gronden geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en zal op deze gronden niet verder ingaan.
Wat betekent dit voor het verzoek om voorlopige voorziening?
10. Op dit moment bevat de verleende watervergunning een motiveringsgebrek, omdat verweerder niet heeft gemotiveerd hoe hij het gebruik van de Eem door de leden van verzoekers heeft betrokken in zijn belangenafweging.
Verweerder kan dit gebrek mogelijk herstellen in de beslissing op bezwaar.
De vraag of er aanleiding bestaat om, in afwachting van die beslissing op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen beoordeelt de voorzieningenrechter door de belangen van verzoekers en vergunninghouder af te wegen.
10.1.
Het belang van verzoekers is erin gelegen dat zij willen voorkomen dat nu voor tientallen jaren stalen damwanden worden geplaatst. Dit zou de discussie over de vraag hoe de Eem op een veilige manier kan worden ingericht voor watersporters zinledig maken.
Voor vergunninghouder is het van belang om door te kunnen gaan met de werkzaamheden omdat op bepaalde punten het risico bestaat dat de huidige damwanden bezwijken met alle gevolgen van dien. De periode dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd loopt tot 1 april 2022, omdat na die tijd het water voorlopig weer te hoog staat om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Daarbij heeft vergunninghouder op de zitting laten weten dat de nieuwe damwanden kunnen worden aangepast of vervangen als later zou blijken dat deze toch op een andere manier zou moeten worden geplaatst.
10.2.
Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter weegt het algemene belang van vergunninghouder om te kunnen zorgen voor een goede staat van damwanden langs de Eem zwaarder dan het belang van verzoekers om te kunnen blijven praten over alternatieven zonder dat de werkzaamheden beginnen. Daarbij weegt hij ook mee dat er wat betreft de hoogte van de damwand nu eigenlijk niets verandert ten opzichte van de bestaande situatie. Dat de damwanden mogen worden geplaatst betekent overigens ook niet dat helemaal geen overleg meer mogelijk is. In de bezwaarprocedure kunnen partijen verder met elkaar spreken, bijvoorbeeld ook over aanpassingen aan het plan ten aanzien van het aantal reddingstrappen dat zal worden geplaatst en over de gebruiksvriendelijkheid van die trappen.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
12. Vergunninghouder heeft verzocht om verzoekers te veroordelen in zijn proceskosten. Dit verzoek is niet onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoekers te veroordelen in de proceskosten van vergunninghouder. Ook voor een andere proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.I. Tuk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2809 en de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:887.
2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3511, en 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:924.
4.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5296.