ECLI:NL:RBAMS:2021:5296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
AMS 21/4224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor tijdelijke noodconstructie ter versterking van de kademuur in de Waalseilandsgracht

Op 17 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de gemeente Amsterdam een vergunning heeft verkregen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht voor het aanbrengen van een tijdelijke noodconstructie ter versterking van de kademuur aan de Waalseilandsgracht. De zaak is aangespannen door een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, aangeduid als [verzoekster], die bezwaar heeft gemaakt tegen de verleende watervergunning. De voorzieningenrechter heeft op 9 september 2021 de zitting gehouden, waar de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. De gemeente heeft de vergunning aangevraagd in het kader van een actieplan voor de vernieuwing van bruggen en kademuren, en de noodconstructie is bedoeld om de staat van de kademuur te verbeteren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de ontvankelijkheid van [verzoekster] beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoet aan de eisen van belanghebbendheid. Vervolgens heeft de rechter de spoedeisendheid van het verzoek om voorlopige voorziening vastgesteld, gezien de aanstaande werkzaamheden. In de inhoudelijke beoordeling heeft de voorzieningenrechter de argumenten van [verzoekster] tegen de noodzaak van de constructie en de keuze voor damwanden besproken. De rechter heeft vastgesteld dat de gemeente en het waterschap zich aan de wettelijke eisen hebben gehouden en dat er geen juridische gronden zijn om de vergunning te weigeren.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de vergunningverlening rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4224

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden: ir. J.M. Klinkhamer en dr. ir. N. Scholten),
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV),verweerder
(gemachtigden: mr. M. van Aken en R. de Man).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Amsterdam,vergunninghouder
(gemachtigden: A. Kooistra en M. de Kat)
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoekster] ’, ‘het Waterschap’ en ‘de gemeente’.

Procesverloop

De gemeente heeft bij het Waterschap een aanvraag in gediend tot verlening van een vergunning voor het aanbrengen van een veiligheidsconstructie in een watersysteem of beschermingszone.
Bij besluit van 16 juni 2021 heeft het Waterschap de aangevraagde watervergunning verleend.
[verzoekster] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Namens [verzoekster] is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigden. Het Waterschap en de gemeente hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De [verzoekster] is een zogeheten vereniging met beperkte
rechtsbevoegdheid. Ter zitting is stil gestaan bij de vraag of zij wel voldoet aan de eisen van belanghebbendheid die gelden voor een dergelijke vereniging (zie bijvoorbeeld de ter zitting ook voorgehouden uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 maart 2008, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, met annotatie). Alle partijen hebben aangegeven er in ieder geval de voorkeur aan te geven om [verzoekster] aan te merken als ontvankelijke procespartij. [verzoekster] meent ook te voldoen aan de gestelde extra eisen.
1.2
Na terugkeer van de zitting heeft de voorzieningenrechter kennis genomen van de e-mail die [verzoekster] de avond vóór de zitting van de rechtbank aan de griffier had toegezonden, waarin nader wordt ingegaan op de feitelijke gang van zaken binnen [verzoekster] .
1.3
Gelet op die mail, het karakter van deze procedure en de opstelling van de andere
partijen ter zitting op het punt van de ontvankelijkheid van [verzoekster] , de doelstelling van [verzoekster] en haar organisatie en praktische werkzaamheden neemt de voorzieningenrechter aan dat [verzoekster] voldoet aan alle eisen die gelden voor een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid om belanghebbende te zijn. Of individuele buurtbewoners ook als belanghebbende moeten worden aangemerkt, kan dan in het midden blijven.
Het verzoek om voorlopige voorziening
2.1
Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
2.2
Gelet op de datum van aanvang van de in geding zijnde werkzaamheden neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan. Partijen verschillen daarover ook niet van mening.
2.3
Bij de belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de
verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het daarbij te geven rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Kern van de zaak
3.1
De gemeente Amsterdam kampt met in slechte staat verkerende bruggen en kademuren. Daarom onderzoekt en bewaakt de gemeente de staat van die bruggen en kademuren en vernieuwt die waar nodig. Voor de versnelde en grootschalige vernieuwing van bruggen en kademuren is in juli 2019 het Actieplan Bruggen en Kademuren vastgesteld. Op 14 april 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam het Programmaplan Bruggen en Kademuren aangenomen.
3.2
Ter uitvoering van die plannen hebben inspecties plaatsgevonden van de kademuur aan de Waalseilandsgracht. Het gaat daarbij met name om visuele inspecties, zowel boven als onder de waterlijn. De gemeente is nu van plan om een tijdelijke noodconstructie ter versterking van die kademuur aan te brengen ter hoogte van de [adres 1] en [adres 2] , voor een periode van tien jaar.
Deze noodconstructie bestaat uit damwanden die op 2 meter afstand parallel aan de huidige kademuur worden geplaatst met dwarsbalken tussen de kade en die damwanden. De tussenliggende ruimte wordt met zand gevuld tot enkele decimeters onder waterspiegel. Omdat daarvoor ruimte te bieden moeten zeventien woonboten, die daar aan de kade liggen, worden verplaatst.
3.3
Voor de realisatie van die veiligheidsconstructie zijn diverse vergunningen vereist en verleend. Zo heeft het college van burgemeester en wethouders aan de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het snoeien van bomen op die locatie en aan het Ingenieursbureau Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk (de noodconstructie). Verder heeft het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht aan de gemeente Amsterdam, een ‘waterschap’ in de zin van de Waterwet, een watervergunning verleend voor het aanbrengen van een veiligheidsconstructie in een watersysteem of beschermingszone.
3.4
Het nu voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening bleek ook na navraag van de griffier niet te zijn verbonden met het bezwaar tegen de omgevingsvergunningen, maar uitsluitend met het bezwaar tegen de watervergunning. Dat is ter zitting nog eens bevestigd.
3.5
Dat betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopig rechtmatigheidsoordeel dient uit te spreken over de door het Waterschap verleende watervergunning.
Inhoudelijke beoordeling
4.1
Door [verzoekster] is een groot aantal argumenten aangevoerd die erop neerkomen dat er geen noodzaak is voor de gemeente om een noodconstructie aan te leggen, althans in ieder geval niet een noodconstructie in de vorm van een damwand. Er zijn concrete betere alternatieven, zoals het plan met buispalen, waarvan ook een animatie is geplaatst op youtube.
De gemeente maakt fouten in de berekeningen en metingen, zoals ook blijkt uit de conclusies van de architect Klinkhamer en de bouwkundige Scholten. De door de gemeente gekozen constructie is ook nog eens duurder dan het buispalenplan. Dat dat plan deugdelijk is, blijkt ook uit het feit dat de gemeente bij een deel van de kade, in de hoek bij de woonboten, wel werkt met buispalen. Het handelen van de gemeente met de damwanden lijkt op het bij een polsbreuk immobiliseren van de gehele patiënt in plaats van alleen de pols.
4.2
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat zij alleen de aanvraag zoals die is voorgelegd mag beoordelen op inwilligbaarheid. Onderzoek naar alternatieven zoals gewenst door [verzoekster] hoort daar niet bij. De gemeente heeft zich daarbij aangesloten.
4.3
Naar vaste rechtspraak dient te worden beslist op een aanvraag zoals die is ingediend. Het bestaan van alternatieven kan op zijn hoogst dan tot weigering van de vergunning leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren (zie nog de recente uitspraak van de Afdeling State van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1994 en de eerdere uitspraak van 29 februari 2012,
4.4
Daarvan is niet gebleken. De voorzieningenrechter stelt daarbij dat de vraag niet is of een ander plan pleitbaar is. Evenmin is de vraag of de belangen van anderen door het alternatief minder worden geschaad. Zelfs al zou het Waterschap aannemen dat dat laatste het geval is, is dat dus geen reden om te komen tot weigering van de gevraagde vergunning.
4.5
[verzoekster] meent met stelligheid dat met de buispalentechniek een gelijkwaardig en zelfs beter resultaat kan worden bereikt dan met het plan van de gemeente. Probleem voor de gemeente is echter dat de constructie met buispalen in de praktijk onvoldoende is beproefd. Op dat laatste punt is [verzoekster] ook niet met een gemotiveerde betwisting of nadere onderbouwing gekomen. Er kan dan ook bepaald niet worden gezegd dat op voorhand duidelijk dat met de buispalentechniek een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt aan het plan van de gemeente.
4.6
[verzoekster] meent dat de gemeente bij de inschatting van de risico’s te behoudend is. Die mening mag [verzoekster] natuurlijk hebben, maar de feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt vrijwel geheel. Dat de gemeente ervoor kiest om de risico’s zo klein mogelijk maken is op zich overigens niet onbegrijpelijk, gelet op de gemeente rustende wettelijke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden; in welk opzicht de positie van de gemeente ook wezenlijk verschilt van die van [verzoekster] .
4.7
Dat het Waterschap in strijd met de wet heeft gehandeld door de vergunning te verlenen is verder niet gebleken. [verzoekster] meent weliswaar dat het belang van het boezemwaterbeheer zich verzet tegen verlening van de vergunning vanwege de verkleining van de oppervlakte van het boezemwater, maar het Waterschap heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de belang van het boezemwater zich niet verzet tegen de aanleg van de damwanden op de voorziene plaats. Dat ligt bij toekomstige kadeprojecten mogelijk anders, maar niet bij dit plan.
4.8
[verzoekster] meent dat het Waterschap ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid om toch afwijzend te beslissen op haar aanvraag. Het Waterschap meent dat die ruimte er niet is: indien aan de wettelijke eisen in de Waterwet is voldaan, is hij verplicht de vergunning te verlenen. Daarbij heeft het Waterschap verwezen naar artikel 6:21 van de Waterwet.
4.9
[verzoekster] meent dat dat standpunt onjuist is, en heeft daarbij verwezen naar de Keur Amstel, Gooi en Vecht 2019 en naar artikel 4:84 van de Algemene bestuursrecht, die juist ruimte geven voor maatwerk.
4.1
Ook dit juridische punt is in de rechtspraak vaker aan de orde geweest.
De voorzieningenrechter haalt hier een recente uitspraak aan van de hoger beroepsrechter in zaken als deze (uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2020:2809). Deze rechtspraak draait om de artikelen 2.1 en 6.21 van de Waterwet.
4.11.
De artikelen luiden (voor zover hier van belang) als volgt:
Artikel 2.1, eerste lid:
De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Artikel 6.21 Waterwet bepaalt:
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 (…).
4.12
De Raad van State overweegt dan:
9.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:887, kent artikel 6.21 van de Waterwet een limitatieve opsomming van weigeringsgronden en is een eventuele weigering van de aangevraagde watervergunning slechts aan de orde voor zover de aanvraag niet verenigbaar is met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. Met de Beleidsregels Graven en dempen en de Beleidsregel Veendijken is invulling gegeven aan de in artikel 2.1 van de Waterwet neergelegde doelstellingen. De Afdeling zal hierna de beroepsgronden behandelen die [appellanten] hierover hebben aangevoerd.
Gegeven de limitatieve opsomming van weigeringsgronden stelt de Afdeling vast dat de door [appellanten] aangevoerde beroepsgronden over de noodzaak van de werkzaamheden, waaronder het ontbreken van een verbetering van de doorstroomcapaciteit, alternatieven en de gestelde strijdigheid met het bestemmingsplan "Rodenrijseweg 54" en de gestelde strijdigheid met het tracébesluit geen betrekking hebben op een van die weigeringsgronden en daarom niet kunnen leiden tot vernietiging van de gevraagde watervergunning. Daarom laat de Afdeling die beroepsgronden buiten inhoudelijke bespreking. Hetzelfde geldt voor de beroepsgronden die betrekking hebben op de omgevingsvergunning van 22 juli 2019 en de ‘Bilaterale overeenkomst A16 Rotterdam Hoogheemraadschap van Delfland - Rijkswaterstaat’ van 31 mei 2018. In deze procedure liggen die vergunning en die overeenkomst immers niet ter beoordeling voor. De Afdeling kan en mag zich in dit geding slechts uitspreken over de aangevraagde watervergunning.”
4.13
Uitgaande van deze vaste rechtspraak oordeelt de voorzieningenrechter dat weigering van een aangevraagde watervergunning slechts aan de orde is voor zover de aanvraag niet verenigbaar is met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet.
4.14
Hiervóór, onder 3.7 is al geoordeeld dat van strijd met de Waterwet geen sprake is.
4.15
Al hetgeen [verzoekster] verder heeft gesteld, kan dan niet leiden tot weigering van de gevraagde vergunning, ook niet de gestelde (maar door de gemeente betwiste) berekeningsfouten. De voorzieningenrechter kan en zal de argumenten van [verzoekster] op dat punt dan ook verder buiten bespreking laten.
Conclusie
5. De gevraagde voorziening zal worden afgewezen. Voor een vergoeding van griffierecht of een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid J.P. Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.