ECLI:NL:RBGEL:2021:6168

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
05.011650.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Poolse man tot tbs met dwangverpleging na poging tot doodslag

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige Poolse man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 11 januari 2021 in Velp, gemeente Rheden, een medebewoner met een mes in de hals gestoken. Het slachtoffer liep daarbij een oppervlakkige verwonding op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging geëist, en de rechtbank volgde dit advies, gezien de ernst van het feit en het recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen het opleggen van de tbs-maatregel eiste. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 750,- aan smartengeld aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar, en legde de tbs-maatregel op om de verdachte te laten behandelen voor zijn stoornissen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.011650.21
Datum uitspraak : 18 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle Zuid 1.
Raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2021 te Velp, gemeente Rheden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2021 te Velp, gemeente Rheden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden;
hij op of omstreeks 11 januari 2021 te Velp, gemeente Rheden [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals te steken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte heeft bekend het slachtoffer in de nek/hals te hebben gestoken. Daarbij was sprake van een oppervlakkige wond die niet behoefde te worden gehecht. De raadsvrouw meent dat poging tot zware mishandeling kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 28-29;
- de forensisch geneeskundige letselbeschrijving, p. 62-63;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juli 2021, p. 2 van dat proces-verbaal.
Gelet op de voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken. Het betreft een ongerichte steekbeweging op een plek waar zich vitale structuren, zoals halsslagaders, bevinden. Verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij een halsslagader van [slachtoffer] zou raken en doorklieven, wat levensbedreigend bloedverlies tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 januari 2021 te Velp, gemeente Rheden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de
nek/hals heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Zij heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Over verdachte is op 1 juni 2021 een multidisciplinaire rapportage opgemaakt door V.J. Le Maire, psychiater, en N. van der Weegen, GZ-psycholoog.
Le Maire komt in haar rapport tot de bevinding dat sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis en mogelijk alcoholverslavingsproblematiek. De psychische stoornis was aanwezig ten tijde van plegen van het ten laste gelegde feit.
Van der Weegen meent dat verdachte veel symptomen vertoont die wijzen op een ernstige psychische of psychiatrische aandoening. Hij begrijpt zijn omgeving niet, heeft geen besef van tijd en plaats, stemt niet af op zijn omgeving, heeft waanachtige ideeën, heeft preoccupaties en
achterdocht en heeft een aantal maal impulsief agressief gedrag vertoond. Er lijkt bij verdachte sprake van een stoornis die zijn denken, voelen en handelen beïnvloedt en hem belemmert zijn wil in vrijheid te bepalen. Het is niet bekend of dit een psychotische stoornis en/of een verstandelijke beperking en/of een autismespectrumstoornis betreft.
Beide deskundigen hebben in hun rapportage van 1 juni 2021 geadviseerd het ten laste gelegde feit in elk geval in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Le Maire meent dat het zeer aannemelijk is dat verdachte de controle over zijn denken en handelen zeker gedeeltelijk kwijt was en dat hij handelde onder invloed van zijn paranoïde psychotische belevingen. Van der Weegen meent dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een stoornis had die hem belemmerde zijn wil in vrijheid te bepalen.
Op 29 oktober 2021 hebben beide deskundigen aanvullend over verdachte gerapporteerd.
Beide deskundigen hebben de vraag over de toerekenbaarheid niet kunnen beantwoorden. Le Maire meent dat vermoedelijk sprake is geweest van een psychotische ontregeling, waarbij niet met zekerheid kan worden vastgesteld of en welke stoornis er ten grondslag lag aan de psychotische ontregeling. Ter terechtzitting van 4 november 2021 heeft zij verklaard dat uit het aanvullend onderzoek minder duidelijk is geworden of ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een psychose.
Van der Weegen vermoedt dat sprake is van een verstandelijke beperking, wellicht (ook) van een autismespectrumstoornis en wellicht (ook) van een psychotische stoornis. Geen van deze stoornissen kon echter vastgesteld of uitgesloten worden. Ter terechtzitting van 4 november 2021 heeft zij verklaard dat er veel aanwijzingen zijn dat het gedrag van verdachte voortkomt uit stoornissen, maar dat niet duidelijk is om welke stoornis(sen) het gaat.
De rechtbank leidt uit de rapportages van Le Maire en van der Weegen, en hun op die rapportages ter terechtzitting van 4 november 2021 gegeven toelichting, af dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict in ieder geval sprake was van een of meer stoornissen en mogelijk een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat deze stoornissen en eventuele gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in ieder geval van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte. Ter terechtzitting van 1 juli 2021 heeft Le Maire op een vraag van de raadsvrouw verklaard dat zij niet kan uitsluiten dat het handelen van verdachte hem volledig niet is toe te rekenen. Om die vraag te kunnen beantwoorden beschikte zij, naar de rechtbank begrijpt, over onvoldoende informatie over verdachte. De rechtbank overweegt dat zij uit de rapportages en de toelichtingen daarop onvoldoende aanwijzingen heeft gekregen dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar zou moeten worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft ook niet onderbouwd op grond waarvan verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was.
Gelet op het voorgaande is verdachte strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna tbs-maatregel). Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om aanhouding van de zaak opdat verdachte kan worden geobserveerd in het Pieter Baan Centrum.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij verdachte geen stoornissen zijn vastgesteld en om die reden geen tbs-maatregel kan worden opgelegd. Zij heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Subsidiair heeft zij gepersisteerd bij haar standpunt dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, al dan niet in combinatie met een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Toen het slachtoffer hem iets op diens telefoon wilde laten zien, heeft verdachte hem onverhoeds en zonder enige aanleiding met een mes in de hals gestoken. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het letsel beperkt is gebleven tot een ondiepe wond. Het had immers veel erger kunnen zijn. Als verdachte dieper dan wel op een andere plek in de hals had gestoken en een slagader had geraakt, had het letsel een dodelijke afloop kunnen hebben gehad. Verdachte heeft met zijn handelen gezorgd voor een traumatische ervaring bij het slachtoffer. Het slachtoffer is kort na het incident terug naar Polen gegaan, omdat hij zich niet veilig meer voelde.
Zoals onder het kopje ‘De strafbaarheid van verdachte’ is overwogen, zijn over verdachte rapportages opgemaakt.
De deskundigen hebben in hun rapportage van 1 juni 2021 geadviseerd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
In de rapportage van 29 oktober 2021 hebben de deskundigen geadviseerd verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum te doen opnemen om meer helderheid te verkrijgen over het functioneren van verdachte en een diagnose te kunnen stellen. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding nu uit het verhandelde ter terechtzitting van
4 november 2021 is gebleken dat verdachte in ieder geval lijdt aan een of meer stoornissen. Het vaststellen van de precieze stoornissen waaraan verdachte lijdt, is voor het opleggen van een tbs-maatregel geen wettelijk vereiste.
Uit het reclasseringsrapport van 21 oktober 2021 komt verder naar voren dat het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Verdachte toont geen ziekte-inzicht, bagatelliseert de ernst van het feit en wil niet meewerken aan behandeling.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van het feit in aanmerking genomen. Verdachte heeft zonder enige aanleiding een persoon met een mes in de hals gestoken.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Gelet op de ernst van het feit zou de rechtbank normaal gesproken ook een gevangenisstraf op zijn plaats hebben gevonden. De rechtbank acht dit in de situatie van verdachte echter, evenals de officier van justitie, niet opportuun. Het is van groter belang dat verdachte zo snel mogelijk in een tbs-kliniek wordt opgenomen, zodat op korte termijn een begin kan worden gemaakt met het stellen van een diagnose, het opstellen van een behandelplan en behandeling van de stoornis(sen) van verdachte.
Opname in een kliniek met een zorgmachtiging zoals de raadsvrouw subsidiair heeft bepleit acht de rechtbank in de situatie van verdachte niet geschikt. Uit de rapportage van de deskundigen komt naar voren dat de reguliere GGZ niet is toegerust op het behandelen van de problematiek van verdachte.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Blijkens het dossier heeft de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit immers (licht) lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een steekwondje in zijn hals. Daarnaast geldt dat in voorkomende gevallen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon (op andere wijze) kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Hiervan is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank sprake. Het ligt zo voor de hand dat een persoon die in zijn hals is gestoken daarvan nadelige psychische gevolgen ondervindt, dat de rechtbank een aantasting in de persoon van de benadeelde partij aanneemt.
De schade is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 750,- acht de rechtbank billijk en is ook niet betwist.
Verdachte is vanaf 11 januari 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregelen is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
  • veroordeelt verdachte in verband met het primaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 750,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2021.
Mrs. Doon en Van Hoof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, zaaknummer 2021016759, gesloten op 1 april 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.