ECLI:NL:RBGEL:2021:6094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
05/780029-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een politieambtenaar voor schending van ambtsgeheim en computervredebreuk

Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Culemborg, die werd beschuldigd van het schenden van het ambtsgeheim en computervredebreuk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De zaak was gebaseerd op het onderzoek dat had plaatsgevonden tijdens de zitting op 1 november 2021.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim door vertrouwelijke informatie uit politiesystemen te raadplegen en deze mogelijk te delen met onbevoegde derden. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het delen van informatie met derden ontbrak, vooral omdat de verklaring van de aangever niet kon worden gebruikt voor bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had aangetoond dat hij de informatie had gedeeld, wat essentieel was voor de bewezenverklaring van het schenden van het ambtsgeheim.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van computervredebreuk. Hoewel hij in privétijd informatie had opgezocht in politiesystemen, was de rechtbank van mening dat dit niet noodzakelijkerwijs als onbevoegd gebruik kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn onervarenheid en de omstandigheden waaronder hij handelde, niet kon worden verweten dat hij de interne regels had overschreden. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de informatie had gebruikt voor onbevoegde doeleinden, waardoor hij ook van dit feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/780029-20
Datum uitspraak : 15 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2017 tot en met 23 juni 2017 te Culemborg en/of elders in Nederland, althans in Nederland, een geheim waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt en/of beroep, dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten uit hoofde van zijn ambt van politieambtenaar en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, althans enige wettelijk voorschrift, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie en/of BVI-IB en/of BVH en/of Blueview en/of Bluespot en/of RDW, informatie, te weten informatie met betrekking tot kenteken [kenteken] en/of informatie uit incident [nummer 1] (betreffende politie-informatie over de persoon [aangever] , geboren 1 augustus 1996) bevraagd en/of opgezocht en/of vervolgens (delen van) die informatie (mondeling) verstrekt aan die [aangever] , althans aan (een) niet daar toe gerechtigde perso(o)n(en);
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2017 tot en met 16 maart 2019 te Culemborg en/of Tiel en/of (elders) in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de Nationale Politie en/of andere (delen van) servers, te weten : Basis Voorziening Informatie- Integrale Bevragingen (BVI-IB) en/of Bluespot en/of Bluespot Monitor (BSM) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of VERONA en/of Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) en/of Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) en/of Strafrechtsketendatabank (SKDB), is binnengedrongen met behulp van één of meer valse sleutel(s) en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigh(i)ed(en), namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord voor de applicatie BVI-IB en/of Meer Effectief op Straat (MEOS) en/of voor een of meer andere applicatie(s) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de Nationale Politie en/of andere (delen van) servers, te weten BVI-IB en/of Bluespot en/of BSM en/of BVH en/of VERONA en/of GBA en/of RDW en/of SKDB, waarop (politie)informatie was geplaatst met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan en/of (vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij, verdachte, zich wederrechtelijk bevond, te weten
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot incident [nummer 2] en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot kenteken [kenteken] en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens uit incident [nummer 1] (betreffende politie-informatie over de persoon [aangever] , geboren [geboortedag 2] 1996) en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot verdachte zelf en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot een of meer familieleden van verdachte en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot een of meer vrienden en/of kennissen van verdachte en/of
  • (vertrouwelijke) gegevens met betrekking tot een of meer andere perso(o)n(en), althans (vertrouwelijke)(politie)informatie/ gegevens,
voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen en/of afgetapt en/of opgenomen.

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van informatie die tot zijn beschikking was gesteld. Hij heeft in de ten laste gelegde periode in privétijd veelvuldig de politiesystemen geraadpleegd zonder hiervan mutaties in het politiesysteem te maken. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze bevragingen werk gerelateerd waren. Verdachte heeft immers niet expliciet toestemming van Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) verkregen om de politiesystemen ten aanzien van bepaalde incidenten te raadplegen. De officier van justitie komt dan ook tot een bewezenverklaring voor het opzettelijk en wederrechtelijk raadplegen van de politiesystemen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan computervredebreuk door binnen te dringen in de politiesystemen met behulp van een valse sleutel, te weten door overschrijding van de grenzen zijn autorisatie. De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte de informatie ook heeft gedeeld met anderen, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor beide feiten vrijspraak gepleit. Ten aanzien van feit 2 is er volgens de verdediging geen sprake van een wederrechtelijke raadpleging van de politiesystemen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1
Uit het onderzoek naar de door verdachte verrichte raadplegingen in de politiesystemen volgt dat verdachte op 11 juni 2017 buiten diensttijd bevragingen heeft gedaan van persoonsgegevens door het invoeren van het kenteken [kenteken] van de auto die op naam staat van de vader van [aangever] . Op 15 juni 2017 bevroeg verdachte dit kenteken voor de tweede keer. Verdachte heeft ter zitting de bevragingen erkend. Hij ontkent de informatie te hebben gedeeld met onbevoegde derden.
Voor beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim is van belang om vast te stellen of verdachte informatie heeft gedeeld met [aangever] of een ander daartoe onbevoegd persoon. Als dat het geval is, wordt daarmee invulling gegeven aan het ten laste gelegde bestanddeel van - kortgezegd - schending van het ambtsgeheim. Het ‘louter’ opvragen van informatie voor ‘privégebruik’ is, gezien de wetsgeschiedenis, onvoldoende om tot invulling van dit bestanddeel te komen (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523).
Het belastende deel van het bewijs, het delen van het ambtsgeheim, is in beslissende mate gebaseerd op de verklaring van [aangever] . Aangever is op verzoek van de verdediging als getuige gehoord bij de rechter-commissaris en wilde daar niet verklaren. Nu [aangever] bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk heeft laten weten niet te willen verklaren, heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat [aangever] op een later moment wel een verklaring zal willen afleggen. De rechtbank ziet derhalve geen reden om [aangever] (ambtshalve) op te roepen om als getuige te worden gehoord.
Dit heeft tot gevolg dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om concrete vragen aan de aangever te stellen en zijn verklaring op essentiële details te toetsen. Daardoor is geen sprake geweest van het uitoefenen van een effectief ondervragingsrecht. De rechtbank is verder van oordeel dat er onvoldoende compenserende factoren aanwezig zijn die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Daarmee heeft de verdediging in onvoldoende mate de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever] kunnen toetsen. Nu de verklaring van [aangever] ook geen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen en verdachte het aan hem tenlastegelegde feit betwist, is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaring met gebruikmaking van de verklaring van [aangever] ertoe leidt dat de procedure in haar geheel niet voldoet aan het door artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit betekent dat de verklaring van aangever niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daardoor is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de politie-informatie als genoemd onder feit 1 heeft gedeeld met onbevoegde derden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Onder meer verwijzend naar het overwogene onder feit 1 is de rechtbank met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte politie-informatie heeft gedeeld met onbevoegde derden en dat hij van dat onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde daarom dient te worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het overige onder feit 2 tenlastegelegde. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is op 25 april 2016 begonnen aan de opleiding recherchekundige en had vanwege zijn functie toegang tot politiesystemen met privacygevoelige informatie. Er zijn 290 bevragingen in die politiesystemen gedaan die verband houden met de Eenheid Oost-Nederland, terwijl verdachte niet in die regio werkzaam was. Deze bevragingen vonden blijkens het onderzoek voor een groot deel buiten diensttijd plaats.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij door het Team Criminele Inlichtingen van de politie (hierna: TCI) is benaderd met de vraag of hij informatie kon verstrekken over de criminele activiteiten in Culemborg. Verdachte werd gevraagd om alert te zijn en de politie in te lichten als hij opmerkelijkheden aantrof. Om die reden heeft verdachte vaker het systeem geraadpleegd om verbanden te kunnen leggen tussen personen en incidenten. Dat de TCI, dan wel een andere afdeling van de Politie Eenheid Oost-Nederland, hem dit heeft gevraagd blijkt ook uit e-mailberichten die verdachte voorafgaand aan de zitting heeft ingebracht en die door de rechtbank aan het dossier zijn toegevoegd.
In haar conclusie van 31 augustus 2021 heeft Advocaat-Generaal van de Hoge Raad mr. T.N.B.M. Spronken (hierna: de AG) overwogen dat wanneer een werknemer uit nieuwsgierigheid grasduint in de voor hem met wachtwoorden toegankelijke systemen, hij dat (op basis van de interne regels) al snel onbevoegd kan doen, omdat dit niet altijd (strikt) noodzakelijk is voor de functie-uitoefening. Ook indien de gegevens alleen worden bekeken en niet worden overgenomen, zal reeds sprake zijn van overtreden van het bepaalde in artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (het binnendringen). Complicerende factor daarbij is dat niet voor alle gevallen reeds op voorhand en zonder nadere bewijsmiddelen ondubbelzinnig blijkt wanneer volgens de rechthebbende precies wel en niet sprake is van onbevoegd gebruik van de gegeven accreditatie. Het spreekt volgens de AG voor zich dat sprake is van onbevoegd gebruik wanneer het gebruik tot doel heeft vertrouwelijke gegevens te openbaren aan onbevoegde derden. De AG werpt, zonder deze te beantwoorden, de vraag op of artikel 138ab Sr ook van toepassing dient te zijn indien de gegevens slechts ‘spontaan’, maar zonder noodzaak voor de functie worden ingezien (ECLI:NL:PHR:2021:777).
De beantwoording van de vraag die de AG in haar conclusie opwerpt is aan de orde in de onderhavige zaak tegen verdachte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. TCI heeft een beroep gedaan op verdachte om de criminaliteit in Culemborg te helpen oplossen. Hierbij heeft TCI geen duidelijke grenzen aangegeven. Dit had naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachte zich nog in zijn opleidingsfase bevond, wel van TCI mogen worden verwacht. TCI had duidelijke instructies moeten geven aan verdachte over wat zij precies van hem verwachtte en welke werkzaamheden hij wel en niet mocht uitvoeren. Daar komt bij dat TCI de trajectbegeleider van verdachte niet heeft ingelicht over de informele samenwerking, zodat de trajectbegeleider verdachte daarin ook niet kon begeleiden. Verdachte was onervaren, zeer gedreven om te laten zien wat hij waard was en was betrokken bij zijn woonplaats Culemborg. Hij had onvoldoende ervaring om te beoordelen wat ‘normaal’ was en wat niet. Daarbij komt dat de trajectbegeleider van verdachte hem had meegegeven dat hij meer initiatief moest tonen en naar voren moest stappen. Verdachte heeft het verzoek van TCI wellicht ruimer opgevat dan de bedoeling was, maar dat kan hem gelet op het hiervoor overwogene niet in de zin van artikel 138ab, eerste lid, Sr worden verweten.
Voorgaande neemt niet weg dat verdachte in privétijd ook informatie in de politiesystemen heeft opgezocht, waarvan het niet aannemelijk is dat die informatie bedoeld was om te voldoen aan het verzoek van TCI. Verdachte heeft in de politiesystemen informatie opgezocht over zichzelf, zijn familieleden en personen waarvan hij heeft verklaard dat het zijn vrienden/kennissen waren. Verdachte heeft geen politiemutaties gemaakt, die uitleg hadden kunnen geven op de relevantie van de bevragingen. Noch bij de politie, noch ter zitting kon verdachte vertellen wat de specifieke reden was van de bevragingen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze bevragingen niet (strikt) noodzakelijk zijn geweest voor de politietaak, dat verdachte mogelijk uit nieuwsgierigheid heeft gehandeld en daarmee de interne regels die gelden voor de toegang tot de politiesystemen heeft overschreden. Echter, uit het dossier kan worden afgeleid dat de bevragingen door verdachte van zichzelf, zijn familieleden en zijn vrienden/kennissen beperkt is geweest. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een overschrijding van het bepaalde in artikel 138ab, eerste lid, Sr.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde vanwege het ontbreken van de wederrechtelijkheid.

4.De beslissing

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en
mr. M. Backer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2021.
mr. M. Backer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.