Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 oktober 2021 met producties 1 tot en met 9
- de brief van 21 oktober 2021 van [eisende partij] met producties 10 tot en met 12
- de brief van 21 oktober 2021 van [gedaagde partij] met producties 1 tot en met 5
- de brief van 25 oktober 2021 van [gedaagde partij] met aanvullende producties 6 tot en met 8
- de pleitnota van [eisende partij]
- de pleitnota van [gedaagde partij]
- de mondelinge behandeling, gehouden op 26 oktober 2021.
2.De feiten
mevrouw [gedaagde partij]bedraagt zevenenzeventigduizend éénhonderd zevenentwintig euro en drie eurocent (€ 77.172,03) te vermeerderen met de wettelijke rente tot en met de betaling.
€ 23.899,70 is betaald, zodat per saldo nog te voldoen valt een bedrag van € 46.147,97
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 90.511,42 betreft. De akte van boedelbeschrijving in samenhang met het verstekvonnis laten geen andere conclusie en uitleg toe dan dat [eisende partij] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 90.511,42, te verminderen met een bedrag van € 40.000 dat [gedaagde partij] op grond van de vaststellingsovereenkomst van ING te vorderen heeft.
1.016,00 (1x tarief € 1.016,00)
5.De beslissing
€ 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,