Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 september 2021, met 8 producties;
- de akte weergave feiten van 4 oktober 2021, met 36 producties, van de zijde van Rabobank;
- de akte houdende wijziging c.q. vermeerdering eis ex artikel 130 Rv, van 4 oktober 2021, met 1 productie;
- de spreekaantekeningen van 4 oktober 2021 van mr. Kramer;
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2021, waarbij de voorzieningenrechter op verzoek van partijen heeft bepaald dat de zaak tot 13 oktober 2021 wordt aangehouden, om [eiser] in het kader van een eventuele minnelijke regeling in de gelegenheid te stellen financiële gegevens te verstrekken aan Rabobank;
- het e-mailbericht van 13 oktober 2021, waarin mr. Kramer verzoekt om vonnis te wijzen;
- het e-mailbericht van 13 oktober 2021 van mr. Lamsallak-Paans;
- het e-mailbericht van 14 oktober 2021 van mr. Kramer.
2.De feiten
3.Het geschil
ofeen bedrag van € 550.000,00 werd gevorderd en niet beide bedragen. Dit blijkt ook uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank van de mondelinge behandeling van 19 maart 2021. De vordering van Rabobank op de holding bedroeg (slechts) € 269.523,96, terwijl executoriaal beslag is gelegd voor een bedrag van maar liefst € 1.159.485,33 (beide vorderingen plus kosten). Uitwinning van één vordering is voldoende. Er is beslag gelegd voor een buitensporig hoog bedrag. Het privévermogen van [eiser] (zijn spaargeld/oudedagsvoorziening) wordt door de uitwinning van het gehele toegewezen bedrag onrechtmatig en ernstig aangetast, waardoor hij teruggezet wordt in zijn levensstandaard. Niet ondenkbaar is dat er bij [eiser] een noodtoestand zal ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard. [eiser] is een man op leeftijd en de gang van zaken is fysiek belastend voor hem. Volgens [eiser] heeft Rabobank, mede gelet op de belangen van [eiser] die door executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan en zij maakt zich door executie schuldig aan misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Het verhalen van het enorme bedrag op een gepensioneerde privépersoon met een klein pensioen is ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid, waaraan ook Rabobank zich moet conformeren. Volgens [eiser] heeft hij bij zijn vorderingen een spoedeisend belang, aangezien een uitspraak in hoger beroep - met een grote kans op vernietiging van het onjuiste vonnis - niet afgewacht kan worden. Aan de zijde van Rabobank is geen sprake van een een spoedeisend of zwaarwegend belang waardoor zij de uitspraak in hoger beroep niet zou kunnen afwachten. Weliswaar is Rabobank bereid om herfinanciering te verstrekken en/of betalingsafspraken te maken, maar dat heeft - gelet op de omstandigheid dat Rabobank het gehele toegewezen bedrag wil innen en de in acht te nemen beslagvrije voet - geen toegevoegde waarde. Daarnaast wil [eiser] geen nieuwe financiering van Rabobank, gelet op de verslechtering in zowel de verhouding van partijen als in zijn vertrouwen in Rabobank.
4.De beoordeling
óf€ 550.000,00 plus rente en kosten). Deze stelling is evenwel gebaseerd op een onjuiste lezing van de dagvaarding en de zittingsaantekeningen. In deze procedure is niet in geschil: