ECLI:NL:RBGEL:2021:5876

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
C/05/393636 / KG ZA 21-338
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na sluiting door burgemeester wegens drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Portaal en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Portaal, vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde] na een sluiting van de woning door de burgemeester wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De huurovereenkomst was op goede grond buitengerechtelijk ontbonden door Portaal, omdat [gedaagde] in strijd had gehandeld met de huurvoorwaarden door drugs te verhandelen vanuit de woning. De burgemeester had op 2 juni 2021 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, na een doorzoeking door de politie op 4 maart 2021, waar grote hoeveelheden harddrugs waren aangetroffen. [gedaagde] had geen bezwaar gemaakt tegen het sluitingsbesluit, waardoor dit onherroepelijk was geworden. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. De rechter hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], maar oordeelde dat deze niet konden leiden tot een ander oordeel, gezien het zero tolerance beleid van Portaal ten aanzien van drugsoverlast. [gedaagde] werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen en tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
zaaknummer / rolnummer: C/05/393636 / KG ZA 21-338
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING PORTAAL,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.G. van Heertum te Best,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C.C.M. Brand te Westervoort.
Partijen zullen hierna Portaal en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 0 tot en met 8
  • de producties 1 tot en met 4 van [gedaagde]
  • de nagezonden producties 5 tot en met 7 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 15 oktober 2021
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Portaal verhuurt met ingang van 2 oktober 2012 een woning aan [gedaagde] gelegen aan de [woonplaats] . Het betreft een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De totale actuele huurprijs van de woning bedraagt € 634,95 per maand.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de “Algemene Huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte” van toepassing. Deze voorwaarden vermelden voor zover thans van belang als volgt:
‘(…)
Verplichtingen huurder
(…)
Artikel 8
Gebruik
(…)
3. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder overeenkomstig de overeengekomen bestemming gebruiken.
(…)
Overlast
5. Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren en/of door derden die zich in het gehuurde bevinden.
(…)
7. Het is huurder verboden om waar dan ook in gehuurde hennep te kweken.
8. Het is huurder ook verboden activiteiten in/of nabij het gehuurde te verrichten die op grond van de Opiumwet verboden zijn.
(…)’
2.3.
Op 4 maart 2021 heeft de politie de woning van [gedaagde] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn grote hoeveelheden harddrugs in de woning aangetroffen. De burgemeester van de gemeente [woonplaats] heeft naar aanleiding van het daartoe aan hem uitgebrachte verslag van de politie bij brief van 7 mei 2021 zijn voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan Portaal geuit. [gedaagde] heeft een kopie van dit voornemen ontvangen. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Van de Politie Eenheid Oost-Nederland ontving ik een bestuurlijke rapportage naar aanleiding van een lopend onderzoek en een doorzoeking van een woning aan de [woonplaats] op 4 maart 2021. Uit deze informatie is mij gebleken dat op dit adres door de politie is geconstateerd dat de Opiumwet is overtreden door het verkopen, afleveren, verstrekken en/of aanwezig hebben van middelen die verboden zijn op grond van de Opiumwet.
Bevindingen
In de woning werden op verschillende plekken de volgende voorlopige relevante goederen en verboden middelen aangetroffen:
Keuken:
 1x grote jerrycan met daarin GBL, ambtshalve bij de politie bekend als grondstof voor GHB.
 14x flesjes van 200ml gevuld met doorzichtige vloeistof (GHB volgens verklaring verdachte).
 1x kartonnen doos met 14 lege doorzichtige flesjes.
 1x doos met medicatie dozen en strips, zonder sticker en niet voorzien van een naam.
Badkamer:
 1x grote jerrycan met daarin GBL, ambtshalve bekend bij de politie als grondstof voor GHB.
 Diverse maatbekers en een trechter.
Dakterras:
 Meerdere lege verpakkingen Natriumhydroxide, ambtshalve bij de politie bekend als een middel ten behoeve van de omzetting van GBL naar GHB.
Vaststelling verdovende middelen
Er is door de politie een grote zak met in totaal 503 blauwe pillen in beslag genomen. Deze zijn middels een indicatieve test positief getest op MDMA (XTC). Ook is er door de politie in totaal 2.8 liter doorzichtige vloeistof (14x200ml) in beslag genomen. Deze zijn middels een indicatieve test positief getest op GHB.
Het gaat om een overtreding van de Opiumwet waarbij de openbare orde is verstoord en de veiligheid en/of gezondheid van de woonomgeving in gevaar is gebracht.
Voornemen tot tijdelijke sluiting
(…)
Op grond van de Opiumwet ben ik bevoegd om tegen deze overtreding op te treden. (…)
Uitgangspunt ten aanzien van woningen is dat ik bij constatering van een handelshoeveelheid drugs de woning bij een eerste overtreding niet sluit maar een waarschuwing geef. Als er sprake is van verzwarende omstandigheden wordt bij een eerste overtreding op grond van bovengenoemd beleid de woning wel gesloten voor een periode van drie manden.
De grote hoeveelheid aangetroffen middelen (…) maakt dat dit een handelshoeveelheid verdovende middelen betreft. Daarnaast zijn er meerdere signalen, zoals informatie van de politie en MMA meldingen, dat er als sinds 2018 in deze woning drugs zouden worden geproduceerd en verhandeld.
Op basis van de bovenstaande informatie van de politie is er sprake van verzwarende omstandigheden.
Voornemen last onder bestuursdwang
Gelet op het voorgaande ben ik van plan tegen deze overtreding van de Opiumwet handhavend op te treden door een last onder bestuursdwang op te leggen. Concreet ben ik voornemens de sluiting van de woning aan de [woonplaats] , te gelasten voor de duur van drie maanden.
(…)
Mogelijkheid tot het naar voren brengen van een zienswijze:
Aangezien dit voorgenomen besluit steunt op gegevens en feiten die u betreffen en die niet door u zelf zijn verstrekt, stel ik u ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid uw zienswijze naar voren te brengen.
(…)’
2.4.
Namens [gedaagde] is op 14 mei 2021 een zienswijze tegen het voorgenomen besluit bij de gemeente [woonplaats] ingediend. Deze zienswijze luidt voor zover thans van belang als volgt:
‘(…)
Cliënt is van oordeel dat de aangetroffen goederen/middelen niet een sluiting voor de duur van drie maanden rechtvaardigen. Naar het oordeel van de heer [gedaagde] kan worden volstaan met een waarschuwing.
De hoeveelheid aangetroffen goederen/middelen duiden op een handelshoeveelheid en ten aanzien daarvan geldt het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding een waarschuwing wordt opgelegd.
De signalen (informatie van politie en zogenaamde MMA meldingen) kunnen niet bijdragen aan de overwegingen. Cliënt kan zich daartegen niet weren.
De gevolgen van een sluiting zijn zeer ingrijpend; ook om die reden is cliënt van oordeel dat gelet op de geconstateerde handelshoeveelheid conform het beleid een waarschuwing dient te volgen en niet een onvoorwaardelijke sluiting.
Cliënt verzoekt dan ook eerbiedig niet tot sluiting over te gaan maar tot het opleggen van waarschuwing.
(…)’
2.5.
De burgemeester van de gemeente [woonplaats] heeft bij besluit van 2 juni 2021, verzonden aan Portaal op 4 juni 2021, een last onder bestuursdwangsom opgelegd ten aanzien van de door [gedaagde] gehuurde woning aan de [woonplaats] . De last luidt als volgt:
‘(…)
Sluiting van 16 juni 2021 tot 16 september 2021
Gelet op de ernst van de situatie en de overtreding van de Opiumwet besluit ik een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b Opiumwet. Concreet gelast ik de sluiting van de woning aan de [woonplaats] voor de duur van drie maanden, ingaande op
16 juni 2021 om 16.00 uur.De uiteindelijke sluiting heeft tot gevolg dat de woning aan de [woonplaats] door niemand betreden mag worden gedurende een periode van drie maanden (…).
(…)’
In het procesdossier bevinden zich geen stukken aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat het definitieve sluitingsbesluit van de burgemeester op enig moment (ook) aan [gedaagde] is verstuurd.
2.6.
Bij brief van 4 juni heeft Portaal onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
‘(…)
Sinds 2 oktober 2012 huurt u van Portaal de woning aan de [woonplaats] . Zoals u bekend heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] op grond van artikel 13b Opiumwet de [adres]
[naar de voorzieningenrechter begrijpt moet dit zijn de [woonplaats]voor de duur van drie maanden gesloten.
Door te handelen in strijd met de Opiumwet handelt u ook in strijd met de algemene huurvoorwaarden (onder meer) art. 8.8 waarin staat:
“Het is huurder ook verboden activiteiten in/of nabij het gehuurde te verrichten die op grond van de Opiumwet verboden zijn.”
Einde huurovereenkomst per 16 juni 2021
Op grond van artikel 7:231 lid 2 BW hebben wij bij sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet de mogelijkheid om de huurovereenkomst met een schriftelijke verklaring (buitengerechtelijk) te ontbinden.
Van die mogelijkheid maken wij met deze brief gebruik: wij ontbinden hierbij per de huurovereenkomst, die wij met u hebben voor de woning aan de [woonplaats] . Dat betekent dat er per die datum een einde komt aan de tussen u en Portaal gesloten huurovereenkomst.
U bent met het eindigen van de huurovereenkomst verplicht om de woning leeg, schoon en in goede staat aan ons op te leveren en voor het overige op te leveren conform hetgeen daarover in de huurovereenkomst is bepaald.
(…)
Voorkom een procedure
Om zeker te stellen dat de ontruiming van de woning een feit zal zijn zal Portaal een vordering in rechte tegen u instellen en kortgezegd ontruiming van de woning vorderen.
U kunt deze procedure en de kosten daarvan voorkomen door binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief te bevestigen dat u de buitengerechtelijke ontbinding aanvaard
welke aanvaarding dient te blijken uit uw opzegging uiterlijk tegen 4 juli 2021 en tijdige verlating van de woning en oplevering in de contractueel overeengekomen staat.
(…)’
2.7.
[gedaagde] heeft niet op deze brief gereageerd. Op last van de burgemeester van de gemeente [woonplaats] is de woning aan de [woonplaats] vervolgens op
16 juni 2021 om 16:00 uur voor de duur van drie maanden gesloten. [gedaagde] heeft gedurende die tijd niet in de woning verbleven.
2.8.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft Portaal [gedaagde] gevraagd uiterlijk op
18 augustus 2021 kenbaar te maken of hij berust in de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Een brief met gelijkluidende inhoud is op 11 augustus 2021 (ook) door een deurwaarder aan [gedaagde] betekend.
2.9.
De advocaat van [gedaagde] heeft bij e-mailbericht van 17 augustus 2021 aan Portaal bericht dat [gedaagde] niet berust in de buitengerechtelijke ontbinding, maar voortzetting van de huurovereenkomst wenst en zich verder als goed huurder zal gedragen. Portaal is niet tot voortzetting van de huurrelatie met [gedaagde] overgegaan.
2.10.
[gedaagde] kampt sinds een aantal maanden met hart- en longproblemen. Hij staat daarvoor onder controle bij ziekenhuis Rijnstate. Uit diverse overgelegde poliklinische update-brieven blijkt dat de behandelend artsen de problematiek van [gedaagde] linken aan overmatig drank- en drugsgebruik. [gedaagde] is druk doende van deze verslavingen af te komen. Hij leeft op dit moment van een bijstandsuitkering.

3.Het geschil

3.1.
Portaal vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning aan het adres [woonplaats] , te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al het zijne en al de personen die zijdens [gedaagde] in voormelde woning verblijven en deze woning ter vrije beschikking van Portaal te stellen;
II [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Portaal vordert in dit geding ontruiming van de woning aan de [woonplaats] . Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat de woning op last van de burgemeester is gesloten vanwege een door de politie aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs in de woning en de omstandigheid dat al eerder druggerelateerde meldingen bij de politie zijn gedaan. Portaal stelt primair dat zij op grond van het sluitingsbesluit van de burgemeester bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en dat zij bij brief van 4 juni 2021 ook van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Volgens Portaal verblijft [gedaagde] daardoor op dit moment zonder recht of titel in de woning en dient hij de woning daarom te ontruimen en ter vrije beschikking van Portaal te stellen. Subsidiair stelt Portaal dat [gedaagde] op basis van voornoemde feiten in strijd heeft gehandeld met de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden en daardoor wanprestatie heeft gepleegd, waardoor [gedaagde] vooruitlopend op een in rechte te vorderen ontbinding van de huurovereenkomst de woning binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis dient te ontruimen.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en voert aan dat het op zichzelf juist is dat Portaal een huurovereenkomst in bepaalde gevallen buitengerechtelijk mag ontbinden. [gedaagde] voert echter aan nimmer het definitieve sluitingsbesluit ten aanzien van de woning van de burgemeester te hebben ontvangen, waardoor hem de kans is ontnomen daartegen bezwaar of beroep in te stellen waardoor op dit moment nog geen sprake kan zijn van een onherroepelijk besluit. [gedaagde] is van mening dat het algemene beginsel van hoor en wederhoor op ernstige wijze is geschonden en dat van een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Portaal geen sprake kan zijn. Dat hij op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft kan volgens [gedaagde] dan ook niet worden gevolgd en dat moet leiden tot afwijzing van de gevorderde ontruiming.
In het kader van de subsidiair gestelde wanprestatie voert [gedaagde] aan dat deze niet zodanig is dat de bodemrechter op basis daarvan op enig moment de ontbinding van de huurovereenkomst zal uitspreken. De daarop vooruitlopend gevorderde ontruiming van de woning is daarom ook op die grond niet toewijsbaar, nog afgezien van het feit dat bij die afweging volgens [gedaagde] ook zijn persoonlijke omstandigheden en alle overige omstandigheden van dit specifieke geval dienen te worden betrokken, hetgeen tot nu toe nog niet, althans onvoldoende is gebeurd.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat op 4 maart 2021 door de politie een doorzoeking van de woning aan de [woonplaats] heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de politie tijdens die doorzoeking in totaal 503 XTC-pillen heeft aangetroffen. Daarnaast is een grote hoeveelheid vloeistof aangetroffen, welke vloeistof door de politie is getest als zijnde GHB. Het door [gedaagde] ter zitting ingenomen standpunt dat dit geen GHB maar een andere vloeistof betrof, is niet aannemelijk nu [gedaagde] de juistheid van de testuitslag nooit eerder heeft weersproken en hij tijdens de doorzoeking kennelijk ook zelf heeft verklaard dat het om GHB zou gaan. Daarvan zal in het kader van dit kort geding dan ook worden uitgegaan. Vaststaat dat de politie haar bevindingen in of omstreeks maart 2021 met de burgemeester van de gemeente [woonplaats] heeft gedeeld. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester aan zowel Portaal als [gedaagde] bij brief van 7 mei 2021 het voornemen geuit een last onder bestuursdwang op te leggen, inhoudende de sluiting van de woning aan de [woonplaats] voor de duur van drie maanden. De toenmalige advocaat van [gedaagde] heeft een zienswijze tegen dit voorgenomen besluit ingediend, in welke zienswijze niet de feiten zijn betwist maar enkel is aangegeven welke (verstrekkende) gevolgen sluiting van de woning voor [gedaagde] zou hebben en dat volgens [gedaagde] kon worden volstaan met enkel een waarschuwing. Vaststaat dat de burgemeester op 2 juni 2021, verzonden op 4 juni 2021, heeft besloten de woning aan de [woonplaats] (toch) voor de voorgenomen duur van drie maanden te sluiten, ingaande op 16 juni 2021 om 16:00 uur.
4.4.
Hoewel [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd dat hij het definitieve sluitingsbesluit nimmer heeft ontvangen, staat wel vast dat hij in ieder geval van de inhoud van dat besluit op de hoogte is geraakt op het moment dat daadwerkelijk tot sluiting van de woning is overgegaan. Op dat moment heeft [gedaagde] de woning immers moeten verlaten en heeft hij daarnaar voor de duur van drie maanden niet kunnen terugkeren. Indien ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] het definitieve sluitingsbesluit van de burgemeester daadwerkelijk nimmer heeft ontvangen, heeft op grond van de heersende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te gelden dat hij in ieder geval binnen twee weken nadat hij (alsnog) met de inhoud van het besluit bekend is geraakt daartegen bezwaar had moeten maken indien hij zich met de inhoud daarvan niet kon verenigen. Geconstateerd moet worden dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan. Dat stond hem op zichzelf vrij, maar dat heeft wel tot gevolg dat hij zich er vervolgens niet met succes op kan beroepen dat hij niet door de gemeente is gehoord en dat aldus sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Met het uitblijven van enig bezwaar tegen het sluitingsbesluit, moet ervan worden uitgegaan dat dat besluit in ieder geval twee weken na 16 juni 2021 om 16:00 ’s middags onherroepelijk is geworden. Met inachtneming daarvan heeft Portaal op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, vanwege de sluiting van de woning door de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet, op goede grond kunnen overgaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde] , zoals zij dat bij brief van 4 juni 2021 heeft gedaan.
4.5.
Dit alles leidt ertoe dat voorshands aannemelijk is dat [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in de woning aan de [woonplaats] verblijft. Dat is onrechtmatig jegens Portaal en daarom zal de vordering strekkende tot ontruiming van de woning op die grond worden toegewezen. Dat heeft tot gevolg dat [gedaagde] de woning zoals onweersproken gevorderd binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen dient te verlaten en ter vrij beschikking van Portaal moet stellen, onder afgifte van de sleutels van de woning aan Portaal.
4.6.
Nu de primaire grondslag reeds tot toewijzing van de vorderingen leidt, behoeft de subsidiaire grondslag thans geen bespreking meer. Hoewel de voorzieningenrechter de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] betreurt en op zichzelf bekend is met de brede maatschappelijke problematiek rondom de (sociale huur)woningmarkt, kunnen deze omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden. Hoezeer de voorzieningenrechter ook inziet dat [gedaagde] zijn leven probeert te beteren en in die zin een twee kans zou verdienen, zou met een afwijzing van de door Portaal ingestelde vorderingen compleet afbreuk worden gedaan aan het door Portaal en diverse (zo niet alle) overige woningcorporaties strikt gehanteerde zero tollerance beleid aangaande drugsoverlast om drugsproblematiek in sociale huurwijken tegen te kunnen gaan, met alle (negatieve) gevolgen van dien.
4.7.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Portaal tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 667,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.683,00
4.8.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al het zijne en al de personen die zijdens [gedaagde] in voormelde woning verblijven en deze woning ter vrije beschikking van Portaal te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Portaal tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.683,00, waarin begrepen € 1.016,00 aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 29 oktober 2021.