ECLI:NL:RBGEL:2021:5840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/05/365196 / HZ ZA 20-44
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aansprakelijkheid van bestuurder en vrijwaring in faillissementscontext

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. en [gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring]. De zaak betreft een vordering van Rabobank tot betaling van € 5.250.000,00, die voortvloeit uit een agio-uitkering door Gevi Gorssel aan Gevi International, waarvan [gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] bestuurder was. Rabobank stelt dat deze uitkering onrechtmatig was en haar verhaalsmogelijkheden heeft gefrustreerd, aangezien er een pandrecht op de vordering van ECH op Gevi Gorssel rustte. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank niet in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld, omdat de uitkering enkel boekhoudkundig was en Gevi International geen activa had. De rechtbank heeft de vordering van Rabobank afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank eveneens de vordering van [gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] afgewezen, omdat deze was verjaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] niet-ontvankelijk is in zijn vordering in vrijwaring, omdat hij niet tijdig actie heeft ondernomen na de vernietiging van de uitkering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 24 maart 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/365196 / HZ ZA 20-44 van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht,
tegen
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.H. Wiggers te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/364815 / HZ ZA 20-32 van
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.H. Wiggers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in vrijwaring],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.C. Theunis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rabobank, [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] en [gedaagde in vrijwaring] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020
  • de akte met aanvullende producties 9 tot en met 14 van de zijde van Rabobank
  • de akte met aanvullende producties 6 tot en met 10 van de zijde van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020
  • de akte met aanvullende producties 4 tot en met 7 van de zijde van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring]
  • de akte met aanvullende producties 11 en 12 van de zijde van [gedaagde in vrijwaring]
  • de akte met aanvullende productie 13 zijdens [gedaagde in vrijwaring] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in vrijwaring

3.1.
Gevi Gorssel B.V. (hierna: ‘Gevi Gorssel’) exploiteerde een paardenstal. Tot 1 december 2011 was Eurocommerce Holding B.V. (hierna: ‘ECH’) enig aandeelhouder en bestuurder van Gevi Gorssel.
3.2.
Op 1 december 2011 bedroeg de vordering in rekening courant van ECH op Gevi Gorssel € 38.250.000,00. Op 1 december 2011 zijn ECH en Gevi Gorssel een overeenkomst aangegaan op grond waarvan ECH zich jegens Gevi Gorssel heeft verplicht tot het doen van een agiostorting van € 38.250.000,00. De agiostorting is vervolgens op dezelfde dag verrekend met de vordering van ECH op Gevi Gorssel. Op 1 december 2011 heeft ECH haar aandelen in Gevi Gorssel overgedragen aan Gevi International B.V. (hierna: ‘Gevi International’) tegen een koopprijs van € 7.000.000,00. De koopsom is omgezet in een geldlening, af te lossen in zeven jaarlijkse termijnen van elk € 1.000.000,00. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] was enig aandeelhouder en bestuurder van Gevi International.
3.3.
Op 12 juli 2012 is ECH in staat van faillissement verklaard.
3.4.
Bij de vaststelling van de jaarrekening van Gevi Gorssel over het boekjaar 2012 is besloten tot het doen van een uitkering van € 5.250.000,00 aan Gevi International ten laste van de agioreserve. De uitkering is in de rekening-courantverhouding tussen Gevi Gorssel en Gevi International geboekt en op 8 november 2013 in de jaarrekening verwerkt.
3.5.
Bij vonnis van 5 maart 2014 heeft de rechtbank Gelderland voor recht verklaard dat onder andere de agiostorting van 1 december 2011 op grond van art. 3:45 BW en art. 42 Fw is vernietigd.
3.6.
Op 2 juni 2014 is Gevi International in staat van faillissement verklaard.
3.7.
Op 16 december 2016 is [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf. De rechtbank Overijssel acht bewezen dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
3.8.
Op 19 januari 2019 heeft Rabobank haar vermeende vordering op [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] gestuit. Bij brief van 25 februari 2019 heeft Rabobank [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] aansprakelijk gesteld en heeft zij [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] verzocht € 3.075.954,00 vermeerderd met wettelijke rente te voldoen. Op 30 juli 2019 heeft Rabobank een procesinleiding aan [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] laten betekenen.
3.9.
[gedaagde in vrijwaring] was als accountant verbonden aan de maatschap [accountant] . [accountant] was de samenstellend accountant van Gevi Gorssel en Gevi International. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft in incident verzocht om [gedaagde in vrijwaring] in vrijwaring op te mogen roepen. Op 13 december 2019 heeft de rechtbank dit verzoek van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] toegewezen.

4.De vordering

in de hoofdzaak

4.1.
Rabobank vordert samengevat - veroordeling van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] tot betaling van € 5.250.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2013 en (beslag)kosten.
4.2.
Rabobank legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag aan haar vorderingen. ECH heeft bij akte van 12 februari 2007 een eerste pandrecht op al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden verstrekt aan de Rabobank tot zekerheid van terugbetaling van door Rabobank aan ECH verstrekte financieringen. Op de vordering van ECH op Gevi Gorssel rustte zodoende een stil pandrecht ten behoeve van Rabobank. Rabobank heeft vervolgens haar pandrecht openbaar gemaakt. Rabobank heeft haar vordering op ECH niet volledig kunnen incasseren. Momenteel heeft zij nog € 23.075.047,00 te vorderen. Rabobank heeft op 15 juli 2014 de uitkering van € 5.250.00,00 door Gevi Gorssel aan Gevi International ten laste van de agioreserve vernietigd op grond van artikel 3:45 BW. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft volgens Rabobank onrechtmatig jegens haar gehandeld door als (middellijk) bestuurder van Gevi Gorssel toe te staan dat ten laste van Gevi Gorssel een agio-uitkering van € 5.250.000,00 aan Gevi International is gedaan als gevolg waarvan Gevi Gorssel haar schuld aan ECH niet kon voldoen. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft daarmee dus de verhaalsmogelijkheden van Rabobank gefrustreerd, terwijl hij wetenschap had van het openbare pandrecht van de Rabobank op de vordering van ECH op Gevi Gorssel. Rabobank heeft bovendien op grond van haar algemene voorwaarden alle rechten verkregen om de aan de incasso van de vordering verbonden rechten uit te oefenen. In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2833 (Megalim/ Veenbloem) kan Rabobank alle acties ondernemen om de aan haar verpande vordering betaald te krijgen, zo ook het aansprakelijk houden van de bestuurder van de debiteur die op onrechtmatige wijze het verhaal van de schuldeisers heeft gefrustreerd.
in de vrijwaringszaak
4.3.
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] vordert - samengevat - dat [gedaagde in vrijwaring] wordt veroordeeld om aan [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] te betalen al hetgeen waartoe [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
4.4.
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag. Op grond van art. 7:401 BW moet een accountant bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer betrachten. [gedaagde in vrijwaring] is verbonden aan [accountant] Accountants. [gedaagde in vrijwaring] heeft [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] als accountant geadviseerd over de uitkering ten laste van de agioreserve van Gevi Gorssel aan Gevi International. Mocht in de hoofdzaak komen vast te staan, dat deze uitkering niet had gemogen, dan is [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] door [gedaagde in vrijwaring] verkeerd geadviseerd. Daarmee heeft [gedaagde in vrijwaring] zijn zorgplicht geschonden en jegens hem onrechtmatig gehandeld.

5.Het verweer

in de hoofdzaak

5.1.
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Rabobank niet ontvankelijk zal verklaren, althans haar vordering af te wijzen met veroordeling van Rabobank in de kosten van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] .
5.2.
[ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende verweren aan. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] stelt zich allereerst op het standpunt dat de vordering van Rabobank is verjaard. Gevi Gorssel heeft haar jaarrekening over het boekjaar 2012 vastgesteld op 8 november 2013. Op dat zelfde moment is door Gevi Gorssel het besluit genomen tot het doen van een uitkering ten laste van de agioreserve aan Gevi International. Rabobank heeft op 27 augustus 2012 al een brief gestuurd aan Gevi Gorssel en ECH waarin zij de agiostorting door ECH aan Gevi Gorssel heeft vernietigd. Op 8 november 2013 had zij bekend moeten zijn met de jaarrekening, maar Rabobank heeft pas op 19 januari 2019 haar vermeende vordering op [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] gestuit. Dit is te laat. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] betwist daarnaast het bestaan van het pandrecht van Rabobank op de vordering van ECH op Gevi Gorssel. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] betwist voorts dat hij jegens Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] kan hem in zijn hoedanigheid van bestuurder van Gevi International geen ernstig verwijt worden gemaakt. Hij was zich niet bewust van een terugbetalingsverplichting van Gevi Gorssel aan ECH uit hoofde van de rekening courant verhouding. Bovendien heeft de uitkering van Gevi Gorssel aan Gevi International plaatsgevonden door middel van een verrekening in de rekening-courant in overleg met de accountant. Hierdoor heeft Rabobank geen schade geleden, aldus [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] . Gevi International is ondanks deze uitkering korte tijd later in staat van faillissement verklaart.
in de vrijwaringszaak
5.3.
[gedaagde in vrijwaring] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn vordering af te wijzen, met veroordeling van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] , te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
5.4.
[gedaagde in vrijwaring] voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende verweren aan. [gedaagde in vrijwaring] stelt zich allereerst op het standpunt dat de vordering van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] op grond van art. 3:310 BW is verjaard. Daarnaast betwist [gedaagde in vrijwaring] dat hij [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft geadviseerd en dat hij jegens [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] onrechtmatig heeft gehandeld en in persoon jegens [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] aansprakelijk is. 6. De beoordeling
in de hoofdzaak
Verjaring
6.1.
Het meest verstrekkende verweer van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] is zijn op beroep verjaring van de vordering van Rabobank. De vordering van Rabobank is gebaseerd op vergoeding van schade wegens aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad. Dit brengt met zich dat de vordering ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De jaarrekening van Gevi Gorssel over het boekjaar 2012 is pas in maart 2014 gepubliceerd, zodat Rabobank niet al op 8 november 2013 bekend had kunnen zijn met het agiobesluit. Rabobank is pas bekend kunnen worden met het onrechtmatig handelen van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] na kennisname van de jaarrekening en het daarin opgenomen agiobesluit. Rabobank heeft bij brief van 19 januari 2019 [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] aansprakelijk gesteld en tevens de verjaring gestuit, zodat het door [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] gedane beroep op verjaring niet slaagt.
Rechtsgeldig pandrecht
6.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of Rabobank een rechtsgeldig pandrecht heeft verkregen op de vordering van ECH op Gevi Gorssel, nu [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] betwist dat de stampandakte van 12 februari 2007 is ondertekend. Op grond van art. 3:239 lid 1 komt een stil pandrecht op een vordering tot stand door middel van een bij de Belastingdienst registreerde onderhandse akte. Rabobank heeft tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2021 de originele geregistreerde stampandakte aan de rechtbank getoond. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat de stampandakte van een handtekening van de toenmalig bestuurder van ECH als pandgever namens de in de akte vermelde besloten vennootschappen, vertegenwoordigd door ECH is voorzien. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft verder aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat Rabobank nieuwe zekerheden heeft verkregen op 12 februari 2007, omdat de Eurocommerce groep er toentertijd financieel heel goed voor stond. Zonder nadere toelichting van de zijde van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] valt niet in te zien waarom een goede financiële situatie zonder meer tot de conclusie leidt dat het vestigen van aanvullende of nieuwe zekerheden onwaarschijnlijk is. Het had op de weg van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] gelegen dit betoog meer handen en voeten te geven. Nu hij dat niet gedaan heeft, zal de rechtbank aan dat betoog voorbij gaan. De rechtbank zal in het hiernavolgende dan ook uitgaan van een rechtsgeldig door ECH gevestigd pandrecht ten gunste van Rabobank op basis van de stampandakte van 12 februari 2007.
Megalim/ Veenbloem
6.3.
Rabobank stelt zich met betrekking tot haar vordering allereerst op het standpunt dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers van Gevi Gorssel op het vermogen van Gevi Gorssel te frustreren. Rabobank heeft op grond van haar algemene voorwaarden de bevoegdheid verkregen om de aan de incasso van de vordering verbonden rechten te kunnen uitoefenen. Zij stelt dat zij zodoende – in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2833 (Megalim/ Veenbloem) – ook bevoegd is om de (indirect) bestuurder van Gevi Gorssel aansprakelijk te stellen indien deze op onrechtmatige wijze het verhaal van Rabobank als de facto schuldeiser heeft gefrustreerd.
6.4.
Uit het arrest Megalim/ Veenbloem volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de inningsbevoegdheid van de pandhouder zoals bedoeld in artikel 3:246 lid 1 BW ook omvat de bevoegdheid tot verhaal van de vordering op het vermogen van de schuldenaar. Daartoe staan de pandhouder de middelen ten dienste die vóór de mededeling van het pandrecht aan de pandgever als schuldeiser toekwamen, zoals die tot uitwinning van de aan de vordering verbonden zekerheidsrechten. Deze bevoegdheden en middelen zien echter op de mogelijkheid van de pandhouder om verhaal te nemen op het vermogen van de schuldenaar, dat is in dit geval Gevi Gorssel. Dat is dus een andere bevoegdheid dan die welke Rabobank door middel van deze procedure tracht uit te oefenen. Door aansprakelijkstelling van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] op grond van de onrechtmatige daad tracht Rabobank immers verhaal te nemen op het vermogen van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] en niet van de oorspronkelijk schuldenaar, Gevi Gorssel. Dat deze bevoegdheid eveneens aan de pandhouder toekomt, dat is door Rabobank niet gesteld en dat is bovendien ook niet van gebleken. Deze door Rabobank aangevoerde grondslag kan dan ook niet tot toewijzing van de vordering van Rabobank leiden.
Frustratie verhaalsmogelijkheden
6.5.
Rabobank stelt zich voorts op het standpunt dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] ook jegens haar in haar hoedanigheid van pandhouder onrechtmatig heeft gehandeld door haar verhaalsmogelijkheden op het vermogen van Gevi Gorssel te frustreren. Ondanks dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] bekend was met het pandrecht van Rabobank heeft hij als bestuurder het er toe geleid dat – door middel van de uitkering aan Gevi International – Gevi Gorssel immers geen verhaal meer bood.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zouden het samenstel van gedragingen en handelingen van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] met betrekking tot de uitkering aan Gevi International in beginsel tot aansprakelijkheid van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in zijn hoedanigheid van bestuurder kunnen leiden. Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid zal echter aan alle vereisten van art. 6:162 BW moeten worden voldaan. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie niet het geval, nu niet is komen vast te staan dat Rabobank de voor het aannemen van aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad vereiste schade heeft geleden. Bij het bepalen van de omvang van geleden schade geldt als uitgangspunt dat de schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin zij zouden verkeren indien het onrechtmatig handelen niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat voor het bepalen van de hoogte van de schade van Rabobank als gevolg van het handelen van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] , de huidige situatie moet worden vergeleken met de hypothetische situatie dat de uitkering van Gevi Gorssel aan Gevi International niet had plaatsgevonden. In dat kader is van belang dat niet is komen vast te staan dat Gevi Gorssel feitelijk betalingen heeft verricht met betrekking tot de agio-uitkering van € 5.250.000,00 aan Gevi International. De uitkering aan Gevi International is enkel boekhoudkundig verrekend met de bestaande rekening-courantschuld van Gevi International aan Gevi Gorssel. Van het volledig leeghalen van Gevi Gorssel door het doen van de agio-uitkering was, anders dan Rabobank stelt, geen sprake. Daar komt bij dat tussen partijen niet ter discussie staat dat Gevi International de persoonlijke holding van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] betreft die geen zelfstandige activiteiten verricht en zodoende ook niet over enige activa en vermogen beschikte. Gevi International bood daardoor geen verhaal voor de vordering van Gevi Gorssel op haar. Dat betekent dat Rabobank door deze uitkering niet in haar verhaalsmogelijkheden benadeeld is, omdat ook in de hypothetische situatie dat de uitkering niet had plaatsgevonden, de vordering van Gevi Gorssel op Gevi International feitelijk oninbaar zou zijn. De verhaalsmogelijkheden van Rabobank op Gevi Gorssel zijn door het agio-besluit en de agio-uitkering door verrekening dan ook niet beknot. Tot slot is door Rabobank niet gesteld en ook is niet gebleken dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] na de agio-uitkering onttrekkingen aan het vermogen van Gevi International ten koste van de inbaarheid van de vordering van Gevi Gorssel op Gevi International heeft gedaan, zodat ook deze door Rabobank aangevoerde grondslag niet kan leiden tot aansprakelijkheid van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] uit hoofde van onrechtmatige daad.
Proceskosten
6.7.
De rechtbank zal de vordering van Rabobank afwijzen. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] worden begroot op:
- griffierecht € 1.599,00
- salaris advocaat
€ 7.998,00(2, 0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 9.597,00
in de vrijwaringszaak
6.8.
De afwijzing van de vordering in de hoofdzaak leidt tot afwijzing van de vordering in de vrijwaringszaak. Er is immers niets waartoe [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Ten overvloede wenst de rechtbank ten aanzien van de vordering van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de vrijwaringszaak het navolgende op te merken.
6.9.
De vordering van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] is gebaseerd op vergoeding van schade wegens aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad. Dit brengt met zich dat de vordering ingevolge art. 3:310 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Vaststaat dat de uitkering van Gevi Gorssel aan Gevi International ten laste van de agioreserve op 8 november 2013 in de (concept)jaarrekening van Gevi Gorssel is verwerkt. Op 2 juni 2014 is Gevi International failliet verklaard. Vervolgens hebben de curator van ECH, de Rabobank en Gevi Gorssel bij brieven van 15 juli 2014 en 22 augustus 2014 de uitkering ten laste van de agioreserve vernietigd.
6.10.
Vanaf het moment van buitengerechtelijk vernietigen van de uitkering ten laste van de agioreserve door de curator, de Rabobank en Gevi Gorssel mag [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] – als enig aandeelhouder en bestuurder van Gevi International – bekend worden verondersteld met het feit dat deze uitkering niet had mogen plaatsvinden en zodoende ook met een vermeend foutief advies door [gedaagde in vrijwaring] . Dat wordt door [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] ook niet betwist. Vanaf dat moment was [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] dus in staat om een rechtsvordering jegens [gedaagde in vrijwaring] in te stellen, zodat de verjaringstermijn van vijf jaren op grond van art. 3:310 BW naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment is gaan lopen. [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] heeft [gedaagde in vrijwaring] pas op 20 december 2019 in vrijwaring opgeroepen. Door [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] is niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij de verjaring tussentijds heeft gestuit, zodat op het moment van het oproepen in vrijwaring van [gedaagde in vrijwaring] de gestelde vordering van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] al was verjaard. De rechtbank zal [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in vrijwaring.
6.11.
Nu de vordering van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] zal worden afgewezen, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat €
7.998,00(2 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 9.637,00
6.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt Rabobank in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] tot op heden begroot op € 9.597,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
7.4.
wijst de vordering af,
7.5.
veroordeelt [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] tot op heden begroot op € 9.637,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.6.
veroordeelt [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [ gedaagde in hoofdzaak eiser in vrijwaring] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.7.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks, mr. G.J. Meijer en mr. M.G.E. ter Hart en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.