ECLI:NL:RBGEL:2021:5612

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
05/004356-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanhouding in strafzaak met betrekking tot EncroChat-gegevens en rechtmatigheid van bewijsverkrijging

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de officier van justitie tegen een verdachte stond. De rechtbank heeft een verzoek tot aanhouding afgewezen dat was ingediend door de verdediging op basis van vijf verschillende punten. De verdediging vroeg om inzage in Franse stukken, stelde dat data onrechtmatig verkregen was, vroeg om een aanvullend proces-verbaal met uitleg over de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpg), vroeg om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en om het masterbestand Herwijnen te verstrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen. Ten aanzien van het eerste punt, inzage in Franse stukken, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen begin van aannemelijkheid is dat de hack van de EncroChat-data door Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte het interstatelijk beginsel van vertrouwen in de rechtmatige wijze waarop bewijs door verdragsstaten wordt verkregen. De rechtbank heeft ook de rechtmatigheid van de verkregen data beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er onrechtmatig is gehandeld. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat de verdediging niet heeft aangetoond dat er sprake is van onrechtmatigheden die de rechtsgang zouden beïnvloeden. De rechtbank heeft ook het verzoek om prejudiciële vragen afgewezen, omdat dit prematuur was. De conclusie was dat het verzoek om aanhouding tot het houden van een regiezitting werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/004356-21
Verkort proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer van 20 oktober 2021
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1956 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocaat in Arnhem.
Alle in dit proces-verbaal weergegeven verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
Tegenwoordig:
mr. H.P.M. Kester, voorzitter, mr. J.J.H. van Laethem en mr. C.A.H. Pouwels, rechters, en mr. J.M.P. van der Meulen, griffier.
Als officier van justitie is aanwezig mr. A. van Veen.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 19 oktober 2021. Aldaar is een aanhoudingsverzoek gedaan.
De verdediging heeft op grond van 5 verschillende punten verzocht om aanhouding van de zaak. Dit zijn:
1. Inzage in de Franse stukken, JIT-overeenkomst en getuigen uit Frankrijk en Engeland
2. De data die voortvloeien uit het onderzoek 26Lemont is onrechtmatig verkregen en verwerkt.
3. Er dient te worden gewacht op een (aanvullend) proces-verbaal met uitleg over de Wpg en/of Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of er mogelijk in strijd met de Wpg en daarmee met het Unierecht is gehandeld.
4. Er dienen prejudiciële vragen gesteld worden.
5. Het masterbestand Herwijnen moet verstrekt worden.
De rechtbank heeft zich na onderbreking van de zitting op 19 oktober 2021 beraden. De voorzitter deelt namens de rechtbank de volgende beslissingen mee.
1.
Inzage in de Franse stukken, JIT-overeenkomst en getuigen uit Frankrijk en Engeland
Het standpunt van de rechtbank ten aanzien van het eerste punt, de inzage in de Franse stukken, de JIT overeenkomst en het horen van de getuige is ten opzichte van het proces-verbaal van 28 april 2021 niet gewijzigd.
Noch uit de eerder door de verdediging overgelegde stukken, noch uit hetgeen op 19 oktober ter terechtzitting is aangevoerd, volgt dat er een begin van aannemelijkheid is dat de hack van de EncroChat-data (mede) door en/of onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de rechtbank er vooralsnog vanuit gaat dat de hack heeft plaatsgevonden door en onder verantwoordelijkheid van de Franse opsporingsautoriteiten.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van in het buitenland vergaard bewijs is het interstatelijk beginsel van vertrouwen in de rechtmatige wijze waarop verdragsstaten in hun eigen strafzaak bewijs vergaren. Handelen van buitenlandse autoriteiten op hun grondgebied wordt niet in Nederland getoetst, tenzij de meest elementaire rechtstatelijke beginselen zijn geschonden. [1]
Ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, in dit geval Frankrijk, is de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM. [2] Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in Frankrijk geldende rechtsregels. [3]

2.Stukken Lemont. Data rechtmatig verkregen en data rechtmatig verwerkt.

Ten aanzien van het tweede punt, dat de data onrechtmatig verkregen en verwerkt zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
Inmiddels, zijn sinds het proces-verbaal van 28 april 2021 van deze rechtbank de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
  • de ‘gelakte’ machtiging van de RC van 27 maart 2020;
  • de brief van het LP van 7 juli 2020;
  • de vordering 149b van de zaaksofficieren van onderzoek Lemont van 23 sept 2021 en de onderliggende stukken bij de vordering;
  • de beschikking op de vordering 149b van de rechtbank Rotterdam d.d. 11 okt 2021.
De verdediging heeft een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, met betrekking tot de doorwerking van vormverzuimen. In dat arrest is beslist dat de begrenzing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” niet uitsluit dat een rechtsgevolg wordt verbonden aan een onrechtmatige handeling die buiten het bereik ligt van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dus (onderzoeks)handelingen die buiten het kader van het voorbereidend onderzoek plaatsvinden. Echter, ook dan geldt onverkort dat het daarbij moet gaan om onrechtmatig handelen “jegens de verdachte”. Er is niet gesteld en op dit moment is er ook overigens nog geen begin van aannemelijkheid dat er eventuele vormverzuimen of onrechtmatigheden in het onderzoek 26Lemont hebben plaatsgevonden die zouden hebben geleid tot eventuele vormverzuimen of onrechtmatigheden in het onderzoek [naam 2] . De rechtbank ziet, gezien hetgeen zij reeds op 28 april 2021 heeft besloten en gezien de stukken die sindsdien aan het dossier zijn toegevoegd, dan ook geen noodzaak voor nader onderzoek, noch de noodzaak om het verhoor van de officier van justitie van het Landelijk Parket in de zaak 26Lemont van 4/5 november 2021 af te wachten.

3.Unierecht

De rechtbank herhaalt hier wat eerder is overwogen in de beslissing van 28 april 2021.
De rechtbank merkt als eerste op dat niet gesteld is en ook niet overigens aannemelijk is geworden dat ten aanzien van de EncroChat-gegevens gehandeld is in strijd met de Wpg. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zelfs als dat wel het geval zou zijn, de Wpg geen belangrijk strafvorderlijk voorschrift is. Toetsing of gehandeld is conform de voorschriften van de Wpg is dus geen vraag die de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv dient te beantwoorden, noch een vraag die beantwoord moet worden bij de toetsing of sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Ook een eventuele schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer levert immers niet zonder meer een inbreuk op op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. 7 juli 2009, LJN BH8889, NJ 2009/399). De rechtbank wijst af het verzoek tot aanhouding om een (aanvullend) proces-verbaal met uitleg over de Wpg en/of Autoriteit Persoonsgegevens toe te voegen..

4.Prejudiciële vragen

Het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU wijst de rechtbank op dit moment af. Op grond van artikel 267 VWEU kunnen er vragen worden gesteld als dat noodzakelijk is voor een inhoudelijke beslissing. Dat betekent dat de zittingsrechter pas na het inhoudelijk debat aan de hand van de feiten kan beslissen of het stellen van vragen noodzakelijk is. Op dit moment is het stellen van vragen dan ook prematuur.

5.Masterbestand Herwijnen

In een eerder stadium is door de verdediging verzocht om alle stukken die betrekking hebben op het onderzoek [naam 1] , in het strafdossier [naam 2] te voegen. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. De officier van justitie heeft in een eerder stadium aangeboden om op basis van het relaasproces-verbaal [naam 1] dat wel is gevoegd en het procesdossier [naam 2] , eventuele stukken uit het onderzoek [naam 1] , waar de verdediging eventueel om zou vragen, in het dossier te voegen.
Nu het masterbestand Herwijnen genoemd wordt in een proces-verbaal uit het onderzoek [naam 1] dat wel deel uitmaakt van het onderzoek [naam 2] , had de verdediging in een eerder stadium om voeging van deze stukken kunnen vragen. De rechtbank gaat in dit stadium van het onderzoek de zaak niet aanhouden om deze stukken alsnog te voegen. Dat de verdediging in het onderzoek [naam 1] wel de beschikking heeft gekregen over deze stukken, doet daar niet aan af.
Conclusie:
Verzoek om aanhouding tot het houden van een regie zitting wordt door de rechtbank afgewezen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.EHRM 27 juni 2000, 43286/98, NJ 2002/102, m.nt. Schalken (Echeverri Rodriguez/Nederland).
2.HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629, NJ 2011/169, m.nt. Schalken.
3.HR 18 mei 1999, NJ 2000/107.