ECLI:NL:RBGEL:2021:5293

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
9420832
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van concurrentie- en relatiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en een gedaagde partij, waarbij de eisende partij verzocht om schorsing van een concurrentie- en relatiebeding. De eisende partij, die in dienst was bij de gedaagde partij, had zijn dienstverband opgezegd en was inmiddels in dienst getreden bij een andere onderneming. De gedaagde partij had de eisende partij gesommeerd om zijn dienstverband bij de nieuwe werkgever te beëindigen op grond van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst. De eisende partij stelde dat het beding onbillijk was en dat hij hierdoor in zijn belangen werd geschaad. De gedaagde partij voerde aan dat het concurrentiebeding noodzakelijk was ter bescherming van haar bedrijfsbelangen, gezien de specifieke kennis die de eisende partij had van haar klanten en de markt. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van de gedaagde partij zwaarder wogen dan die van de eisende partij en dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de bodemrechter het beding zou vernietigen. De vorderingen van de eisende partij werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9420832 \ VV EXPL 21-107 \ 498 \ 636
uitspraak van 30 september 2021
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde V.E. Breedveld
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] .
statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudend te [plaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Langius
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 september 2021 met producties
- de mondelinge behandeling van 20 september 2021 mede inhoudende de door de gemachtigde van [eisende partij] overgelegde aanvullende producties en de spreekaantekeningen en aanvullende productie van de gemachtigde van [gedaagde partij] .

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is op 12 september 2018 in dienst getreden van [gedaagde partij] in de functie van chauffeur beroepsgoederen, in eerste instantie voor bepaalde tijd en met ingang van 12 juni 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst staat onder meer het volgende:
Artikel 12 Non concurrentie en relaties
1. Het is werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever
verboden, gedurende deze arbeidsovereenkomst en binnen een periode van twaalf (12)
maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst, direct noch indirect, in enige vorm
werkzaam of betrokken te zijn, al dan niet in dienstbetrekking, bij een onderneming of
instelling die (mede) vergelijkbare activiteiten verricht als werkgever of een daaraan
gelieerde vennootschap of onderneming ten tijde van de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst. Dit verbod geldt voor een gebied met een straal van 30 kilometer
met als middelpunt het bedrijf van werkgever.
2. Het is werknemer, ongeacht op wiens initiatief dit geschiedt, verboden om zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en gedurende een periode van twaalf (12) maanden na einde van de arbeidsovereenkomst direct of indirect werkzaamheden te (doen) verrichten ten behoeve van degenen die op tijdstip van beëindiging van de arbeidsovereenkomst of gedurende de twaalf (12) maanden daaraan voorafgaand, cliënt en/of relatie zijn of zijn geweest van werkgever of een daaraan gelieerde vennootschap of onderneming, dan wel direct of indirect bij het verrichten van dergelijke werkzaamheden betrokken te zijn of belang te hebben, dan wel dergelijke cliënten of relaties op enige wijze voor zichzelf of derden te (doen) benaderen, dan wel hiermee zakelijke contacten te onderhouden.
3. Het relatiebeding is van overeenkomstige toepassing op het leggen of onderhouden van
contacten via social media, waaronder uitdrukkelijk doch niet uitsluitend begrepen Facebook, Twitter en LinkedIn, ook indien deze contacten vanuit een particulier account van werknemer zijn gelegd.
4. Bij overtreding of niet nakoming van het bepaalde in lid 1 en/of lid 2 is werknemer een direct opeisbare boete ten gunste van werkgever verschuldigd van € 5.000,- per overtreding,
vermeerderd met € 1.000,- per overtreding voor iedere dag (een gedeelte van de dag
hieronder begrepen) waarop zodanige overtreding voortduurt. Werkgever behoeft hiervoor
geen schade of verlies aan te tonen. Voorts behoudt werkgever haar rechten om nakoming
van het bepaalde in deze arbeidsovereenkomst te vorderen. Voorgaande onverminderd het
recht van werkgever om schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het
bedrag van de boeten overtreft.”
2.3.
[eisende partij] heeft zijn dienstverband opgezegd tegen 15 maart 2021. Zijn laatste werkdag bij [gedaagde partij] was op 12 maart 2021.
2.4.
Op 19 april 2021 is [eisende partij] in dienst getreden bij [betrokken bedrijf 1] .
2.5.
Bij brief van 17 juni 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde partij] aan [eisende partij] geschreven dat het [eisende partij] , op grond van het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding, tot 1 maart 2022 niet is toegestaan om in dienst te treden / zijn bij [betrokken bedrijf 1] . [eisende partij] is gesommeerd om zijn dienstverband bij [betrokken bedrijf 1] uiterlijk binnen zeven dagen te beëindigen, bij gebreke waarvan [eisende partij] de contractuele boete(s) zou verbeuren.
2.6.
Bij brief van 22 juni 2021 heeft [eisende partij] ontslag genomen per 24 juni 2021 bij [betrokken bedrijf 1] . Hij is nu in dienst bij [betrokken bedrijf 3] te [plaats] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar
bij voorraad:
Primair
a. het concurrentiebeding/relatiebeding geheel, althans gedeeltelijk zal schorsen, met dien
verstande dat het hem wordt toegestaan in dienst te treden bij [betrokken bedrijf 1]
in de functie van chauffeur;
Subsidiair
b. indien en voor zover het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk in stand blijft aan hem
een voorschot op de (schade)vergoeding toe te kennen van € 5.000,--;
Primair en subsidiair
c. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisende partij] stelt dat hij door het hanteren van dit concurrentie- / relatiebeding in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde partij] onbillijk wordt benadeeld als bedoeld in artikel 7:653 lid 3 sub b BW. Bovendien heeft [gedaagde partij] hem tot 17 juni 2021 in de waan gelaten dat zijn indiensttreding bij [betrokken bedrijf 1] niet tot problemen zou leiden. Afweging van alle belangen moet met zich meebrengen dat het concurrentie- / relatiebeding geheel of gedeeltelijk teniet wordt gedaan, althans dat [eisende partij] in staat moet worden gesteld om te gaan werken bij [betrokken bedrijf 1] . Voor het geval het concurrentiebeding en/of relatiebeding niet wordt gematigd verzoekt [eisende partij] een vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW.
3.3.
[gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat [eisende partij] door het beding onbillijk wordt benadeeld en concludeert tot afwijzing van de vorderingen
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eisende partij] . De arbeidsovereenkomst is met ingang van 15 maart 2021 geëindigd en het concurrentie- en relatiebeding is op grond van de arbeidsovereenkomst nog tot (15) maart 2022 van toepassing.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij] in geval van indiensttreding bij A.E. Hoogendoorn het concurrentiebeding en/of relatiebeding schendt. Daarom moet beoordeeld worden of de wederzijdse belangenafweging tot (gehele of gedeeltelijke) schorsing moet leiden en zo ja, of aan [eisende partij] een door [gedaagde partij] te betalen vergoeding toekomt.
4.3.
Voor schorsing van een concurrentie-/relatiebeding in kort geding is van belang dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentie-/relatiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat [eisende partij] , in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde partij] , door het concurrentie- en/of relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 onder b BW. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.4.
[gedaagde partij] heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat haar belang bij handhaving van het concurrentie-/relatiebeding zwaarder dient te wegen dan het belang van [eisende partij] bij schorsing daarvan. Daarbij spelen volgens [gedaagde partij] de volgende omstandigheden een rol. [betrokken bedrijf 1] is een bestaande zakelijke relatie (een charter) van [gedaagde partij] . De oud-eigenaar van [gedaagde partij] , [betrokkene1] , heeft bedrijf heeft overgedragen aan de huidige eigenaren van [gedaagde partij] . De dochter van [gedaagde partij] , [betrokkene2] , is voor zichzelf begonnen met een transportbedrijf onder de naam [betrokken bedrijf 1] . In het verleden heeft [gedaagde partij] met [betrokken bedrijf 1] afspraken (in de zin van een concurrentie-/relatiebeding) gemaakt over een werknemer die eerst alleen voor [gedaagde partij] werkte maar later voor beide ondernemingen wilde werken. Nu hoort zij van klanten (fabrikanten/vervoerders van prefab beton) dat [betrokken bedrijf 1] hen achter haar rug om heeft benaderd om voor hen te gaan rijden. [eisende partij] heeft kennis van al haar klanten, heeft specifieke kennis van het werken met een automaatkraan en kan deze kennis ten behoeve van [betrokken bedrijf 1] gaan gebruiken, aldus [gedaagde partij] . Verder geldt dat er krapte is op de arbeidsmarkt voor vrachtwagenchauffeurs en dat [eisende partij] gemakkelijk voor een andere werkgever kan gaan rijden. Het beding is met de duur van een jaar, waarvan al bijna een half jaar voorbij is, en met een straal van 30 kilometer niet onredelijk bezwarend voor [eisende partij] , aldus [gedaagde partij] . [gedaagde partij] voert ten slotte aan dat zij eerst heeft geprobeerd om met [betrokken bedrijf 1] afspraken te maken over de voorwaarden van indiensttreding van [eisende partij] bij [betrokken bedrijf 1] . Pas toen dat niet lukte, heeft zij [eisende partij] rechtstreeks aangeschreven, waardoor dat tot 17 juni 2021 heeft geduurd.
4.5.
De belangen van [eisende partij] en [gedaagde partij] tegen elkaar afwegende wordt voorshands niet aannemelijk geacht dat de bodemrechter de bedingen op grond van artikel 7:653 lid 3 onder b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen. Daartoe wordt het volgende overwogen. [eisende partij] heeft niet weersproken dat de eigenaar van [betrokken bedrijf 1] de dochter is van de oud-eigenaar van [gedaagde partij] . [eisende partij] erkent ook dat er in het verleden ‘iets’ speelde tussen [gedaagde partij] en [betrokken bedrijf 1] , waarover afspraken zijn gemaakt. [eisende partij] heeft ook niet weersproken dat hij de klanten van [gedaagde partij] goed kent. Dat hij voor zijn huidige werkgever dan wel [betrokken bedrijf 1] stenen vervoert en geen prefab betonplaten, hoeft niet zonder meer te betekenen, zoals [eisende partij] stelt, dat [betrokken bedrijf 1] geen (concurrentie)voordeel kan hebben door de kennis van [eisende partij] van in het bijzonder het klantenbestand en de kunde van [eisende partij] bij transport, laden en lossen van de voor die klanten benodigde materialen. Tegenover het voldoende aannemelijk gemaakte belang van [gedaagde partij] en alle omstandigheden in aanmerking nemend heeft [eisende partij] , voorlopig geoordeeld, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn belangen zwaarder moeten wegen. Dat hij het leuker vindt om voor [betrokken bedrijf 1] te werken is daarvoor onvoldoende. Een concrete financiële vooruitgang heeft hij weliswaar gesteld maar niet onderbouwd. Ten slotte heeft [eisende partij] ook niet gesteld, laat staan onderbouwd dat hij ernstig wordt benadeeld omdat hij geen andere passende baan kan vinden. Daarom wordt geen aanleiding gezien om het concurrentie-/relatiebeding te schorsen, ook niet gedeeltelijk.
4.6.
[eisende partij] heeft, voor het geval het beding niet wordt geschorst, om toekenning van een vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 4 BW verzocht. Kennelijk is bedoeld de vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW. Het enkele feit dat het postcontractuele concurrentie-/relatiebeding [eisende partij] belemmert in het vinden van ander werk is onvoldoende voor toekenning van een vergoeding. Het gaat bij deze vergoeding niet om een schadevergoeding, maar om een vergoeding naar billijkheid. Daarvoor is nodig dat het beding [eisende partij] in belangrijke mate belemmert. Dat de bodemrechter tot die conclusie zal komen wordt niet aannemelijk geacht. [eisende partij] heeft immers al ander werk gevonden en heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, ook niet onderbouwd gesteld dat het vinden van ander werk moeilijk voor hem is. Voorshands geoordeeld is dus geen grond aanwezig voor toekenning van (een voorschot op) een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.8.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 720,00 wegens het salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2021.