In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.W.J. de Bont, had in 2017 een pgb toegekend gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit pgb was voor onbepaalde tijd toegekend en eiseres had haar schoondochter ingehuurd voor de uitvoering van de zorg, met medeweten van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland.
Verweerder heeft echter op 12 februari 2020 besloten het pgb per 1 augustus 2020 te beëindigen, omdat het beheer en de uitvoering van het pgb binnen hetzelfde gezin zou plaatsvinden, wat volgens verweerder niet in lijn was met de voorwaarden van de Wmo 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de administratie door de Sociale Verzekeringsbank werd gedaan en dat de Wmo 2015 het mogelijk maakt dat iemand uit het sociaal netwerk wordt ingehuurd.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat de beëindiging van het pgb op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet gelijk te stellen was aan de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres weer recht heeft op het pgb voor 3,5 uur hulp bij de huishouding per week. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht werd vergoed.