ECLI:NL:RBGEL:2021:5213

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3160
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van familiebeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.W.J. de Bont, had in 2017 een pgb toegekend gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit pgb was voor onbepaalde tijd toegekend en eiseres had haar schoondochter ingehuurd voor de uitvoering van de zorg, met medeweten van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland.

Verweerder heeft echter op 12 februari 2020 besloten het pgb per 1 augustus 2020 te beëindigen, omdat het beheer en de uitvoering van het pgb binnen hetzelfde gezin zou plaatsvinden, wat volgens verweerder niet in lijn was met de voorwaarden van de Wmo 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de administratie door de Sociale Verzekeringsbank werd gedaan en dat de Wmo 2015 het mogelijk maakt dat iemand uit het sociaal netwerk wordt ingehuurd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat de beëindiging van het pgb op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet gelijk te stellen was aan de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres weer recht heeft op het pgb voor 3,5 uur hulp bij de huishouding per week. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/3160

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.W.J. de Bont),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferlandte Didam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiseres verleende persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden per 1 augustus 2020 beëindigd.
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren de zoon en schoondochter van eiseres aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, H.J.C. Jonkman.
Na de zitting heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. De rechtbank heeft daarna schriftelijk een vraag aan verweerder voorgelegd. Verweerder heeft daarop gereageerd en ook eiseres heeft daarover een standpunt ingenomen. Vervolgens is het onderzoek gesloten nadat geen van de partijen had aangegeven een nadere zitting te willen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 15 september 2017 is aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een pgb toegekend voor 3,5 uur hulp bij de huishouding. Het pgb is voor onbepaalde tijd toegekend. Met dit pgb heeft eiseres vanaf het begin, met medeweten van verweerder, haar schoondochter ingehuurd. In het budgetplan van 3 september 2017 staat dat eiseres bij het beheer en de uitvoering van het pgb wordt vertegenwoordigd door haar zoon.
2. Verweerder heeft het pgb met ingang van 1 augustus 2020 beëindigd, omdat het beheer en de uitvoering van het pgb binnen hetzelfde gezin, de zoon van eiseres en zijn echtgenote, worden uitgevoerd. Naar het oordeel van verweerder kan de zoon van eiseres, gezien de emotionele betrokkenheid en het financiële belang, niet met voldoende afstand en kritisch de beheertaken van het pgb voor zijn rekening nemen, omdat zijn echtgenote met het pgb wordt betaald. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van CRvB van 27 november 2019. [1] Verweerder heeft naar aanleiding van een schriftelijke vraag van de rechtbank aangegeven dat zijn besluit is gebaseerd op artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 en de artikelen 12.3 en 13.2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2020 (de Verordening).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het beheer van het pgb niet door haar zoon wordt gedaan. De administratie wordt door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) gedaan en zij ziet zelf toe op de kwaliteit van de geleverde zorg. Ook als aangenomen moet worden dat het beheer van het pgb door de zoon van eiseres wordt gedaan, staat de Wmo 2015 er volgens eiseres niet aan in de weg dat haar schoondochter wordt ingehuurd met het pgb, omdat deze wet het mogelijk maakt dat het pgb wordt uitgevoerd door iemand uit het sociaal netwerk. Dit maakt het mogelijk dat het pgb beheerd wordt door een ander dan degene die het pgb uitvoert, ongeacht de onderlinge relatie. Volgens eiseres is haar situatie niet gelijk te stellen aan de door verweerder genoemde uitspraak van de CRvB.
4. In artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo 2015 is het volgende bepaald:
Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
In artikel 12.3 van de Verordening is het volgende bepaald:
Herziening of intrekking
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen dan wel de voorwaarden die voortvloeien uit deze verordening.
In artikel 13.2 van de Verordening is het volgende bepaald:
Controle
Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in hoofdstuk 6 van de verordening evenals de inzet van maatwerkvoorzieningen (in natura). Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo 2015 bevat een limitatieve opsomming van de gronden waarop verweerder de beslissing tot verlening van het pgb kan intrekken. Verweerder heeft niet gespecificeerd op welke van de genoemde gronden het bestreden besluit is gebaseerd. Nu verweerder in zijn besluit verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 27 november 2019 en zich op het standpunt stelt dat op grond van deze uitspraak eiseres niet meer in aanmerking komt voor een pgb omdat haar zoon niet (meer) de beheertaken van het pgb voor zijn rekening kan nemen, neemt de rechtbank aan dat verweerder heeft bedoeld zijn besluit te baseren op artikel 2.3.10, eerste lid, onder d, van de Wmo 2015, het niet voldoen aan de aan het pgb verbonden voorwaarden. Van mogelijke toepasselijkheid van een van de andere in het artikel opgenomen intrekkingsgronden is in ieder geval zeker niet gebleken.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van 27 november 2019 van de CRvB niet dat niet aan de voorwaarden van het pgb, voor zover die uit de wet volgen, wordt voldaan in de situatie die voorligt, namelijk dat de zoon van eiseres haar ondersteunt bij de uitvoering van het pgb en dat de echtgenote van de zoon wordt betaald uit het pgb. De rechtbank wijst erop dat in genoemde uitspraak de ondersteuning bij het beheer en de werkzaamheden die met het pgb werden betaald bij dezelfde persoon belegd waren. In dit geval gaat het om twee verschillende personen. Ook ging het in die uitspraak om een verlening van het pgb, niet om een intrekking. Dit laatste is van belang omdat noch uit de wet noch uit de Verordening volgt dat degene die betrokkene bij de uitvoering van het pgb ondersteunt geen nauwe (familie)relatie mag hebben met degene die betaald wordt uit het pgb. Dit klemt temeer nu verweerder vanaf het begin op de hoogte was dat het de bedoeling was dat haar zoon eiseres zou ondersteunen bij de uitvoering van het pgb en zijn echtgenote daaruit betaald zou worden.
4.3.
Voorts acht de rechtbank ook van belang dat verweerder verder in het geheel geen onderzoek heeft verricht naar de wijze waarop door eiseres en haar zoon invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de aan het pgb verbonden voorwaarden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zoon van eiseres per definitie niet in staat is de beheertaken naar behoren te vervullen. Zoals hierboven vermeld bieden de wet noch de verordening aanknopingspunten voor dit standpunt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het primaire besluit zal herroepen. Dit betekent dat eiseres vanaf 20 augustus 2020 weer recht heeft op een pgb voor hulp bij de huishouding voor 3,5 uur per week. De rechtbank overweegt hiertoe dat op geen enkele wijze is gebleken, dat de situatie van eiseres ten tijde van het bestreden besluit verschilde van die ten tijde van het besluit tot verlening van het pgb. Verweerder heeft dit ter zitting ook uitdrukkelijk erkend.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.404,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 12 februari 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 48,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.404,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
de griffier is niet in staat te ondertekenen
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.