ECLI:NL:RBGEL:2021:4983

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
05/064107-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met politieagent op fietspad met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 30 augustus 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 november 2020 te Babberich. De verdachte, als bestuurder van een onopvallende politiemotor, reed tegen de rijrichting in op een fietspad om een landbouwvoertuig staande te houden. Tijdens deze actie kwam hij in aanrijding met twee fietsers, die beiden zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig had gehandeld door met een te hoge snelheid en onvoldoende aandacht voor het tegemoetkomende verkeer op het fietspad te rijden. De verdachte had de vrijstelling van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 ingeroepen, maar de rechtbank vond dat hij niet voldoende had gedaan om de veiligheid van andere weggebruikers te waarborgen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op, met een proeftijd van twee jaar, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieambtenaren in verkeerssituaties en de noodzaak om altijd de veiligheid van andere verkeersdeelnemers in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/064107-21
Datum uitspraak : 30 augustus 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat in Oosterbeek.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
16 augustus 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2020 te Babberich in de gemeente Zevenaar, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets(dienstvoertuig), komende uit de richting Babberich en/of gaande in de richting Lobith, daarmede rijdende over de weg, Aerdtseweg/N811
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
toen hij, verdachte als opsporingsambtenaar, een groot landbouwvoertuig, dat (naar zijn, verdachtes oordeel) aan de voorzijde verblindende verlichting voerde en aan de achterzijde verblindende werklampen voerde en/of een brede ploegschaar, die achter dat landbouwvoertuig uitstak, voortbewoog, had waargenomen en/of
ten einde de bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden, in strijd met het gestelde onder “punt 7 gedragscode bestuurder van voertuigen” van de Brancherichtlijn Politie 2018 (verzie 06 d.d. 20-2-2019), zonder dat daartoe voldoende noodzaak bestond en/of
terwijl hij, verdachte in onvoldoende mate een afweging had gemaakt tussen het door hem, verdachte te nemen risico en het beoogde doel, namelijk het doel om die bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden en/of het (direct) doen ophouden van de volgens verdachte weergegeven gevaar veroorzakende situatie, die door dat landbouwvoertuig werd veroorzaakt,
heeft besloten om, - in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en/of verkeerstekens 1990-, op het gezien zijn, verdachte rijrichting links van die weg (de Aerdtseweg/N811) gelegen fiets/bromfietspad, tegen het verkeer in te rijden, ten einde een significante tijdswinst te behalen en/of
terwijl hij, verdachte wist althans kon weten dat op dat tijdstip zich veel fietsverkeer van naar school gaande jongeren op die weg (dat fiets/bromfietspad) kon bevinden,
rijdende op die weg (dat fiets/bromfietspad), niet met een snelheid heeft gereden, waarbij gestopt kon worden binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (dat fiets/bromfietspad) kon overzien en waarover de rijbaan van dat fiets/bromfietspad vrij was en/of
niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het zich op voormeld fiets/bromfietspad zich bevindende en hem, verdachte tegemoetkomende verkeer en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een aantal hem, verdachte over die weg (dat fiets/bromfietspad) rijdende en/of tegemoetkomende fietsen en/of de bestuurders van die fietsen, ten gevolge waarvan die bestuurders van die fietsen ten val zijn gekomen,
en aldus en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2020 te Babberich in de gemeente Zevenaar, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets(dienstvoertuig), komende uit de richting Babberich en/of gaande in de richting Lobith, daarmede heeft gereden over de weg, Aerdtseweg/N811 en
toen hij, verdachte als opsporingsambtenaar, een groot landbouwvoertuig, dat (naar zijn, verdachtes oordeel) aan de voorzijde verblindende verlichting voerde en aan de achterzijde verblindende werklampen voerde en/of een brede ploegschaar, die achter dat landbouwvoertuig uitstak, voortbewoog, had waargenomen en/of
ten einde de bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden, in strijd met het gestelde onder “punt 7 gedragscode bestuurder van voertuigen” van de Brancherichtlijn Politie 2018 (verzie 06 d.d. 20-2-2019), zonder dat daartoe voldoende noodzaak bestond en/of
terwijl hij, verdachte in onvoldoende mate een afweging had gemaakt tussen het door hem, verdachte te nemen risico en het beoogde doel, namelijk het doel om die bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden en/of het (direct) doen ophouden van de volgens verdachte weergegeven gevaar veroorzakende situatie, die door dat landbouwvoertuig werd veroorzaakt,
heeft besloten om, - in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en/of verkeerstekens 1990-, op het gezien zijn, verdachte rijrichting links van die weg (de Aerdtseweg/N811) gelegen fiets/bromfietspad, tegen het verkeer in te rijden, ten einde een significante tijdswinst te behalen en/of
rijdende op die weg (dat fiets/bromfietspad), niet met een snelheid heeft gereden, waarbij gestopt kon worden binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (dat fiets/ bromfietspad) kon overzien en waarover de rijbaan van dat fiets/bromfietspad vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een aantal hem, verdachte over die weg (dat fiets/bromfietspad) rijdende en/of tegemoetkomende fietsen en/of de bestuurders van die fietsen, ten gevolge waarvan die bestuurders van die fietsen ten val zijn gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. De verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door, terwijl daar onvoldoende noodzaak toe was, met zijn motor in tegengestelde rijrichting op een fietspad te rijden met een snelheid waarmee hij niet kon stoppen binnen een afstand waarover hij de weg kon overzien. Hierdoor heeft een ongeval plaatsgevonden waardoor beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde geldt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte zeer, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de raadsman van mening dat het handelen van de verdachte geen gevaar of hinder in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft veroorzaakt.
De bewijsmiddelen
Op 20 november 2020 omstreeks 7:37 uur heeft op de Aerdtseweg – N811 in Babberich, gemeente Zevenaar, een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een motorfiets tegen een fietser is gebotst, vervolgens is doorgegleden en tegen een tweede fietser is aangekomen. [2] Voornoemde weg bestaat uit een rijbaan met daarnaast aan beide zijden een vrij liggend (brom)fietspad. [3] Het (brom)fietspad waarop het ongeval plaatsvond, is het (brom)fietspad wat uitsluitend bestemd is voor verkeer in de richting van Babberich.
Het ongeval vond plaats in een flauwe bocht, nagenoeg boven op het kruisende dijklichaam. Aan beide zijden van dit dijklichaam is sprake van een lichte helling. [4] De verdachte, komende uit de richting van Babberich en gaande in de richting van Lobith, reed met zijn motor, een onopvallend politievoertuig, tegen het verkeer in over het (brom)fietspad. [5] Gezien vanuit de rijrichting van de motorfiets werd het zicht beperkt door het dijklichaam, een naast het (brom)fietspad gelegen afrastering en de direct daarna gelegen bocht. [6]
De snelheid van de motorfiets kort voor en tijdens het ongeval is niet exact vast te stellen. [7] Uit de navigatie van de motorfiets bleek dat deze, kort voor het ongeval, een afstand van 117 meter had afgelegd met een gemiddelde snelheid van 47 km/h. [8] Uit een indicatieve snelheidsberekening, gebaseerd op de totale lengte van de aangetroffen krassporen, bleek dat de motor aan het begin van het krasspoor, op het moment van vallen, een indicatieve snelheid had van minimaal 24 en maximaal 34 kilometer per uur. [9] Het eerst aangetroffen krasspoor, dat nagenoeg zeker is afgetekend door de rechtervalbeugel van de motorfiets, bevond zich op een afstand van ongeveer 1,3 meter van de rechterzijde van het fietspad. Gezien de breedte van het fietspad meter bevond dit spoor zich iets links van het midden. [10]
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat ze die dag naar school fietste. [11] Ze reed op het doorgaande fietspad tussen Herwen en Babberich en was bijna op de heuvel toen ze een lichtje op zich af zag komen. Tien meter vóór ze bij het hoogste punt op de weg aan kwam, hoorde ze een zwaar, brommend geluid. Ze voelde een harde klap aan de voorkant en zag een motor over het fietspad schuiven. Ze zag dat de motor verder schoof en tegen de fiets aan botste van een jongen die achter haar reed, waardoor hij ook op de grond viel. [12]
[slachtoffer 1] heeft meerdere fracturen opgelopen, te weten een onderbeenfractuur onder de linkerknie en een polsfractuur. Hiervoor heeft ze twee operaties moeten ondergaan. [13] Haar fysiotherapeut heeft op 19 februari 2021 laten weten dat ze haar onderarm weer volledig kan gebruiken, maar dat revalidatie van haar knie complex is. Toekomstige revalidatie zal zijn gericht op het weer vrij kunnen voortbewegen, fietsen en paardrijden. Er is echter nog een lange weg te gaan, omdat er zich nog schroefosteosynthesemateriaal in de knie bevindt. [14]
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat hij die dag op de Aerdtseweg tussen Babberich en Herwen fietste en onderweg was naar school. Hij hoorde een klap en zag een motorfiets over de grond naar hem toe komen glijden. Links daarvan zag hij een man die met de motor mee gleed. [15] De motor kwam tegen zijn fiets aan. Hierdoor kwam hij ten val. Daarna zag hij de motor, de motorrijder en de fiets van een meisje dat hem had ingehaald op de grond liggen. Het meisje zelf zat verderop in de berm. [16]
Na het ongeval had [slachtoffer 2] spierpijn in zijn rechterbovenbeen en kneuzingen van de rugspieren. [17] Op 11 mei 2021 heeft zijn vader verklaard dat het ongeveer drie maanden duurde voor de fractuur aan zijn lange rugspier was hersteld. Inmiddels is [slachtoffer 2] lichamelijk volledig hersteld. [18] Zijn schoolprestaties hebben echter dusdanig onder het ongeval geleden dat hij een jaar zal moeten doubleren. [19]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 20 november 2020 op het fietspad aan de rechterzijde van de Aerdtseweg in de richting van Babberich fietste. Ze zag vanuit tegenovergestelde richting de koplamp van een motorfiets haar richting op komen, gezien zijn rijrichting uiterst rechts maar wel tegen het verkeer in. Ze zag aan zijn beweging dat hij anticipeerde op haar en het voor haar fietsende meisje. [20] Nadat de motorrijder haar stapvoets was gepasseerd, hoorde ze dat hij een beetje gas bijgaf. [21]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 20 november 2020 een landbouwtrekker voor hem reed op de N811. Hij zag meerdere fietsers rijden op het fietspad in de richting van Babberich. [22] De landbouwtrekker bestond uit een tractor waarachter een ploeg was gemonteerd. De werkverlichting aan de achterzijde van de tractor stond aan. [23]
Uit de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter zitting blijkt dat de verdachte, een politieambtenaar, bezig was met een verkeerscontrole. Hij reed op een onopvallende politiemotor. [24] Hij zag een groot landbouwvoertuig rijden met verblindende verlichting aan de voorzijde, verblindende werklampen aan de achterzijde en een brede ploegschaar die achter het landbouwvoertuig uitstak, komende uit de richting van Babberich. Op dat moment stond verdachte in de berm naast het (brom)fietspad in de richting van Babberich. Er reed veel verkeer achter het landbouwvoertuig. De verdachte vond deze situatie gevaarlijk, omdat de voertuigen die achter het landbouwvoertuig reden mogelijk zouden willen inhalen en de ploegschaar niet of niet tijdig zouden kunnen waarnemen, mede door de verblindende verlichting. Hierdoor bestond volgens de verdachte een groot risico op een ongeval. Daarom besloot hij het landbouwvoertuig staande te houden om zo de onveilige situatie te beëindigen.
De verdachte kon de weg niet oversteken of inhalen via de rijbaan vanwege de drukte. Naar zijn mening was de meest veilige oplossing om op het bromfietspad te gaan rijden. Het gevaar dat het landbouwvoertuig veroorzaakte, was dusdanig dat de verdachte meende dat hij gebruik kon en mocht maken van de vrijstelling van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). [25] Het leverde tijdswinst op om op het fietspad tegen de rijrichting in te rijden, omdat hij anders aan had moeten sluiten bij het langzaam rijdende verkeer dat achter het landbouwvoertuig reed. [26]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij, toen hij op het fietspad reed, niet alleen op het fietspad lette, maar ook op het landbouwvoertuig en op mogelijkheden om vóór dit voertuig op de provinciale weg te komen. [27] De verdachte heeft verklaard dat hij goed bekend is op de plaats van het ongeval. Het was schemerdonker. [28] Het oprijden van de helling gaf een korte zichtbeperking. [29]
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of en in welke mate de verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014,
ECLI:NL:HR:2014:470). Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De gevaarzetting door het landbouwvoertuig
De verdachte heeft verklaard dat er een landbouwvoertuig op de N811 reed met verblindende verlichting en een uitstekende ploeg. Deze verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige 2] . De verdachte, die veel ervaring heeft als verkeersagent en ter plaatse bekend is, vond dat dit voertuig gevaar veroorzaakte voor de overige weggebruikers en dat dit mogelijk zelfs tot een ongeval zou kunnen leiden.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door verdachte gemaakte inschatting dat het landbouwvoertuig zorgde voor een gevaarlijke situatie en dat deze situatie zo snel mogelijk moest worden beëindigd.
Het handelen van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met artikel 3, eerste lid, van het RVV 1990 door met zijn motor in tegengestelde richting over een fietspad te rijden, dat bestemd is voor eenrichtingverkeer. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de vrijstelling van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990).
In de Brancherichtlijn Politie 2018 (versie 06 d.d. 20 februari 2019 (hierna: Brancherichtlijn) staat onder punt 7. Gedragscode bestuurder van voertuigen over het gebruik van de vrijstelling het volgende vermeld:
“Het afwijken van algemeen geldende verkeersregels en gedragsnormen gebeurt restrictief en alleen indien daartoe voldoende noodzaak bestaat. Hierbij maakt de bestuurder een afweging tussen te nemen risico en het beoogde doel.”
Naar het oordeel van de rechtbank bestond, gelet op de gevaarzettende situatie die werd veroorzaakt door het landbouwvoertuig, voldoende noodzaak voor het gebruik van de vrijstelling van het RVV 1990. Daarbij heeft verdachte verschillende opties overwogen, maar die waren, gelet op de drukte op de provinciale weg, naar zijn oordeel niet veilig. Dat heeft uiteindelijk geleid tot zijn beslissing om met zijn motor tegen de rijrichting in op het fietspad richting Babberich te gaan rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in voldoende mate een afweging gemaakt tussen het door hem beoogde doel, te weten een einde maken aan een gevaarzettende situatie, en de risico’s die voortvloeien uit het afwijken van artikel 3, eerste lid, van het RVV 1990. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte op basis van de toen beschikbare informatie in een paar seconden moest beslissen wat de beste manier was om een einde te maken aan een gevaarzettende situatie. Dat deze beslissing uiteindelijk tot een ongeval heeft geleid, betekent op zichzelf nog niet dat verdachte deze afweging niet heeft kunnen maken.
Echter, deze vrijstelling ontslaat verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid om de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers daarbij zo veel mogelijk in acht te nemen.
Vast staat dat het ongeluk rond 7:37 uur plaatsvond, ten tijde van de ochtendspits, en het schemerdonker was. Verdachte reed op een onopvallende politiemotor tegen de rijrichting in, op een fietspad dat was bestemd voor éénrichtingverkeer. De hem tegemoetkomende fietsers hoefden geen tegenliggers te verwachten en al helemaal geen motorvoertuig.
Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet alleen op het fietspad en het hem tegemoetkomende fietsverkeer lette, maar ook op het landbouwvoertuig en op mogelijkheden om de weg over te steken. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat verdachte bij het passeren van haar en een andere fietser op het rechte stuk geanticipeerd heeft op het hem tegemoetkomende verkeer en daarbij ook voorzichtigheid in acht heeft genomen. Vervolgens kwam verdachte aan bij het hellende deel van het fietspad, waardoor zijn zicht werd beperkt. Verdachte was bekend met deze gevaarlijke wegsituatie en wist dus dat hij hier meer dan de gebruikelijke voorzichtigheid had dienen te betrachten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de minder overzichtelijke wegsituatie, het tegemoetkomende verkeer dat niet bedacht hoefde te zijn op tegenliggers, het schemerdonker en het gegeven dat verdachte mede zijn aandacht had bij het landbouwvoertuig en de mogelijkheden de weg over te steken, maken dat van verdachte verwacht had mogen worden dat hij in de berm dan wel uiterst rechts van het fietspad zou zijn gaan rijden. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt echter dat uit de krassporen op het wegdek kan worden afgeleid dat verdachte op het moment van de botsing niet uiterst rechts op het fietspad heeft gereden. Voorts had verdachte, gelet op het feit dat hij zich op het minder overzichtelijke deel van het fietspad bevond, alle aandacht moeten richten op mogelijk hem tegemoetkomend verkeer. Immers, hoewel de snelheid op het moment van de botsing niet exact kan worden vastgesteld en verdachte niet meer weet hoe het ongeluk heeft kunnen gebeuren, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse van deze gevaarlijke wegsituatie niet met een snelheid heeft gereden waarbij hij kon stoppen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien.
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat verdachte niet al datgene heeft gedaan wat gelet op de omstandigheden van hem had mogen worden verwacht.
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte kan worden beschouwd als aanmerkelijk onvoorzichtig en dat het ongeval aan zijn schuld is te wijten.
De ernst van het letsel van de slachtoffers
[slachtoffer 1] heeft door het ongeval twee botbreuken opgelopen. Hiervoor is ze twee keer geopereerd. Vier maanden na het ongeval was haar knie nog altijd niet voldoende hersteld om haar normale bezigheden te hervatten.
[slachtoffer 2] heeft na het ongeval last van spierpijn en van kneuzingen in de rugspieren, dan wel een fractuur aan zijn lange rugspier. Deze was na drie maanden hersteld. Door het ongeval is hij blijven zitten op school.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel respectievelijk zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hieronder bewezen is verklaard.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 november 2020 te Babberich in de gemeente Zevenaar, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets(dienstvoertuig), komende uit de richting Babberich en
/ofgaande in de richting Lobith, daarmede rijdende over de weg, Aerdtseweg/N811
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig,
onoplettend en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
toen hij, verdachte als opsporingsambtenaar, een groot landbouwvoertuig, dat (naar zijn, verdachtes oordeel) aan de voorzijde verblindende verlichting voerde en aan de achterzijde verblindende werklampen voerde en
/ofeen brede ploegschaar, die achter dat landbouwvoertuig uitstak, voortbewoog, had waargenomen en
/of
ten einde de bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden,
in strijd met het gestelde onder “punt 7 gedragscode bestuurder van voertuigen” van de Brancherichtlijn Politie 2018 (verzie 06 d.d. 20-2-2019), zonder dat daartoe voldoende noodzaak bestond en/of
terwijl hij, verdachte in onvoldoende mate een afweging had gemaakt tussen het door hem, verdachte te nemen risico en het beoogde doel, namelijk het doel om die bestuurder van dat landbouwvoertuig staande te houden en/of het (direct) doen ophouden van de volgens verdachte weergegeven gevaar veroorzakende situatie, die door dat landbouwvoertuig werd veroorzaakt,
heeft besloten om, - in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en
/ofverkeerstekens 1990-, op het gezien zijn, verdachte rijrichting links van die weg (de Aerdtseweg/N811) gelegen fiets/bromfietspad, tegen het verkeer in te rijden, ten einde een significante tijdswinst te behalen en
/of
terwijl hij, verdachte
wist althanskon weten dat op dat tijdstip zich veel fietsverkeer van naar school gaande jongeren op die weg (dat fiets/bromfietspad) kon bevinden,
rijdende op die weg (dat fiets/bromfietspad), niet met een snelheid heeft gereden, waarbij gestopt kon worden binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (dat fiets/bromfietspad) kon overzien en waarover de rijbaan van dat fiets/bromfietspad vrij was en
/of
niet, althansin onvoldoende mate
heeft gelet en/ofis blijven letten op het zich op voormeld fiets/bromfietspad zich bevindende en hem, verdachte tegemoetkomende verkeer en
/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een aantal hem, verdachte over die weg (dat fiets/bromfietspad) rijdende en/of tegemoetkomende fietsen en/of de bestuurders van die fietsen, ten gevolge waarvan die bestuurders van die fietsen ten val zijn gekomen,
en aldusen aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor
eenanderen (genaamd [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van zestig uur, subsidiair dertig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daartoe verzoekt hij om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte, gelet op zijn lichamelijke gesteldheid, waarschijnlijk geen taakstraf kan uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte.
De verdachte wilde in het kader van zijn werkzaamheden als politieambtenaar een voertuig aanhouden dat in overtreding was en een gevaarlijke situatie veroorzaakte. Daartoe besloot hij met zijn motor op het fietspad in tegengestelde richting te rijden. Hoewel verdachte op zichzelf gebruik mocht maken van de vrijstelling van het RVV 1990, heeft hij hierbij onvoldoende gedaan om de veiligheid van andere weggebruikers te waarborgen. Hij heeft met een voor de gevaarlijke wegsituatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en onvoldoende zicht gehouden op het hem tegemoetkomende verkeer op het fietspad, waardoor hij frontaal tegen [slachtoffer 1] is gebotst en zijn doorglijdende motor [slachtoffer 2] heeft geraakt. Hierdoor is bij [slachtoffer 1] sprake van zwaar lichamelijk letsel en bij [slachtoffer 2] sprake van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Op de terechtzitting is door en namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegelicht welk effect het ongeval op hun leven heeft gehad en nog steeds heeft. Het wordt de verdachte aangerekend dat hij, gelet op zijn ervaring en zijn functie als politieman, niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem in een dergelijke situatie had mogen worden verwacht.
Tegelijkertijd ziet de rechtbank ook dat de verdachte enkel handelde met het oog op de verkeersveiligheid. Het is wrang, dat verdachte met zijn handelen hierdoor juist de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Daarnaast heeft het ongeval naast het leed voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook voor de verdachte zelf zeer ingrijpende gevolgen, zowel voor de uitoefening van zijn functie als voor zijn privéleven. Hij heeft zijn heupkom gebroken en is hiervoor geopereerd. Lopen gaat nog steeds moeilijk. De verdachte, die al veertig jaar bij de politie werkt en een uitstekende staat van dienst heeft, heeft verklaard dat hij zijn beroep als motorrijder waarschijnlijk nooit meer zal kunnen uitoefenen. Het is onduidelijk hoelang het herstel gaat duren en of er in de toekomst sprake zal zijn van volledig herstel.
Na het ongeval heeft de verdachte getracht met de slachtoffers in gesprek te komen. Naar aanleiding hiervan heeft in ieder geval een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder van [slachtoffer 2] en de verdachte.
De rechtbank weegt al deze omstandigheden mee bij haar oordeel.
Uit het strafblad van de verdachte van 2 juli 2021 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de heer Koot, forensisch maatschappelijk werker, opgemaakt op 26 juli 2021.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr geen recht doet aan de ernst van het feit en de gevoelens van de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf op zijn plaats is. Gelet op de ingrijpende gevolgen die het feit ook voor de verdachte heeft gehad en nog steeds heeft, acht de rechtbank de navolgende straf passend, te weten een voorwaardelijke taakstraf van veertig uur, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid, al dan niet in voorwaardelijke vorm, ziet de rechtbank geen reden.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van veertig uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twintig dagen;
 bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van den Broek (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost-Brabant, team Verkeer, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020551263, gesloten op 10 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 18 en 22.
3.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 22.
4.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 22.
5.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4-6.
6.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 80.
7.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 80.
8.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 67 en 80.
9.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 65.
10.Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 79.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 131.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 132.
13.Schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door [naam 1] , p. 157.
14.Schriftelijk stuk, te weten een brief van [getuige 3] , d.d. 19 februari 2021.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 133.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 134.
17.Schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door [naam 2] , p. 161.
18.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, p. 1.
19.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, p. 2.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 141.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 142.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 143.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 146.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 122.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 124.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 125.
27.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 16 augustus 2021.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 125.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 126.