Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Afschrift aan: mr. Nieuwenhuis
1.Het verloop van de procedure
- de brief van mr. Van den Heuvel van 24 augustus 2021, met de producties 16 tot en met 19,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 1 september 2021.
2.De vaststaande feiten
is van september 2020 tot en met maart 2021 in ambulante behandeling geweest bij een instelling voor verslavingszorg.
“Hierbij bevestigen wij het gesprek dat u vandaag (…)heeft gevoerd met (….),
De bedrijfsarts heeft op 21 juli 2021 geoordeeld:
“(…)Overweging en beperkingen/mogelijkheden en prognose:
3.3. Het verzoek en het verweer
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
€ 12.135,60 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen binnen twee weken na dagtekening van de beschikking;
4.De beoordeling
Het is echter – uiteraard – geen automatisme dat dronkenschap en/of een (andere) ernstige integriteitsschending betekent dat van een werkgever niet meer verlangd kan worden de arbeidsrelatie met een werknemer te laten voortduren. In beide situaties ‘kan’ een dringende reden voor ontslag aanwezig zijn. Daarbij zijn ook andere omstandigheden van belang.
4.4. Als één van die omstandigheden noemt de gemeente in de ontslagbrief en ter zitting dat bij haar het vertrouwen in [verzoeker] volledig is komen te vervallen, nu hij ondanks de begripvolle reacties van de gemeente in 2020 en de goede persoonlijke verhoudingen tussen [verzoeker] en zijn leidinggevenden, met name ook de gemeentesecretaris, geen openheid heeft gegeven over zijn verslaving en de terugval daarin. [verzoeker] betoogt juist dat hij nog niet kon erkennen dat hij verslaafd is en dat dit een onderdeel is van zijn ziekte. Hij stelt dat de gemeente er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat er sprake was van (een terugval in de) verslaving. Na het telefoongesprek met zijn leidinggevende ‘zat hij stuk’ waardoor hij naar de drank gegrepen heeft, waarbij meespeelde dat hij alleen thuis zat in coronatijd. Hij had de indruk dat hij nog wel in staat was de online bijeenkomst bij te wonen. Pas tijdens de bijeenkomst heeft hij bemerkt dat het niet goed ging, aldus [verzoeker] ter zitting.
De gemeente kan hierin niet zonder meer worden gevolgd. De gemeente wist dat [verzoeker] , na overmatig alcoholgebruik, in behandeling was gegaan bij een verslavingskliniek en dat hij zelf aangegeven heeft geen maat te kunnen houden als hij begint te drinken. Dat zijn signalen die wijzen op een verslaving. Niet voor niets heeft de gemeente daarop doorgevraagd. Maar het is dan niet zonder risico om alleen af te gaan op de eigen mededeling van de betrokkene dat er geen sprake is van een verslaving. Immers, het is algemeen bekend dat het voor iemand, die aan een alcoholverslaving lijdt, uitermate moeilijk is om dit te onderkennen en daar openlijk voor uit te komen. Dat de gemeente heeft ingeschat dat [verzoeker] dit wel kon en zou doen en er (daarom) op vertrouwde dat [verzoeker] het zou melden als er sprake was van (een terugval in de) verslaving, is iets wat voor haar rekening komt. Het beschamen van dat – op dit punt ten onrechte gevestigde - vertrouwen in [verzoeker] kan dus niet het zware gewicht worden toegekend dat de gemeente daaraan toekent.
Voor zover de gemeente op 3 maart 2021 niet wist of kon weten dat sprake was van een verslaving en dus van ziekte, had de gemeente daar wel rekening mee kunnen houden na de ziekmelding van [verzoeker] van 29 maart 2021 en zeker na de rapportage van de bedrijfsarts van 21 juli 2021, waarbij de 1e arbeidsongeschiktheidsdag op 1 maart 2021 is gesteld en is overwogen dat in feite de aandoening al veel langer aanwezig was, maar periodes kende waarin redelijk functioneren mogelijk was. De gemeente heeft daarin echter geen reden gezien anders te oordelen over het gegeven ontslag op staande voet en in te gaan op het verzoek van [verzoeker] om dit ontslag in te trekken.
In de door de gemeente ter zitting aangehaalde rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep werd aangenomen, dat alcoholverslaving geen excuus is voor het drinken tijdens het werk door een ambtenaar, tenzij sprake is van een psychisch defect als oorzaak voor de verslaving. De gemeente volgt deze jurisprudentie en verwijt [verzoeker] dat hij er niet voor gekozen heeft om, na het drankgebruik, af te zien van deelname aan de bijeenkomst. Ook hierin kan de gemeente niet worden gevolgd. De beslissingen van de Centrale Raad van Beroep zien met name op de verwijtbaarheid van het gaan drinken. Dat is, zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, thans niet relevant.
En, anders dan in de door de gemeente aangevoerde civiele jurisprudentie (waaronder de uitspraak van deze rechtbank van 16 juli 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4313), betreft het hier een situatie waarin het gedrag, dat aanleiding is voor de sanctie, onlosmakelijk volgt uit de ziekte. Immers, de door [verzoeker] weergegeven zelfoverschatting is een algemeen bekend gevolg van alcoholconsumptie. Een weloverwogen afweging en keuze kon van [verzoeker] na het drankgebruik juist niet verwacht worden.
5.De beslissing
€ 800,00 aan salaris van de gemachtigde,