ECLI:NL:RBGEL:2021:4501

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/05/368054 / HZ ZA 20-142
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van een koopovereenkomst wegens knallend dak en herstelkosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Vlokhoven, een vordering ingesteld tegen gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.F.E. van Essen, met betrekking tot een koopovereenkomst die gedeeltelijk ontbonden is vanwege een knallend dak. De rechtbank heeft op 11 augustus 2021 vonnis gewezen, waarin het verloop van de procedure en de beoordeling van de vorderingen zijn uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ongedaanmakingsverbintenis van gedaagden bestaat uit het vergoeden van herstelkosten die noodzakelijk zijn om de woning geschikt te maken voor normaal gebruik. Eisers hebben een bedrag van € 25.640,00 aan herstelkosten gevorderd, gebaseerd op een kostenraming van een bouwpatholoog. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 21 april 2021 enkele vraagtekens gezet bij deze raming en eisers in de gelegenheid gesteld om deze nader toe te lichten. Na beoordeling van de ingediende stukken en verklaringen heeft de rechtbank geconcludeerd dat de gevorderde herstelkosten, met uitzondering van enkele posten, redelijk zijn. De rechtbank heeft de herstelkosten begroot op € 24.078,92 en gedaagden veroordeeld tot betaling hiervan, evenals de deskundigenkosten van € 5.872,74, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/368054 / HZ ZA 20-142
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

2.
[eisende partij 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. van Vlokhoven te Waalwijk,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

2.
[gedaagde partij 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.F.E. van Essen te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisende partijen] en [gedaagde partijen] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 april 2021
  • de akte uitlaten van [eisende partijen]
  • de antwoordakte uitlaten van [gedaagde partijen]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 21 april 2021.
2.2.
In dit vonnis (randnummer 4.11) is overwogen dat het bedrag van de (als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst) op [gedaagde partijen] rustende ongedaanmakingsverbintenis zal worden begroot op de (herstel)kosten die noodzakelijk zijn om de woning alsnog geschikt te maken voor normaal gebruik, in die zin dat het knallen tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. [eisende partijen] vordert een bedrag van € 25.640,00 inclusief btw aan herstelkosten en heeft zich daarbij gebaseerd op de kostenraming die door de heer [betrokkene1] , als bouwpatholoog werkzaam bij van [bedrijf betrokkene1] (hierna: [bedrijf betrokkene1] ), in zijn rapport van 3 december 2019 (productie 11 bij dagvaarding) is gegeven.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 21 april 2021 enkele vraagtekens gezet bij de raming van [bedrijf betrokkene1] en [eisende partijen] in de gelegenheid gesteld om de gevorderde herstelkosten nader toe te lichten en te onderbouwen.
2.3.
[eisende partijen] heeft bij zijn akte aangevoerd dat de door [bedrijf betrokkene1] begrote herstelkosten minimaal en essentieel zijn. Hij heeft een nadere verklaring van [bedrijf betrokkene1] overgelegd (productie 29), waarin deze, in reactie op door [eisende partijen] geformuleerde vragen, nader is ingegaan op een aantal onderdelen van zijn kostenraming.
2.4.
Op de vraag:
“Is het op grond van de verwerkingsvoorschriften van de fabrikant nodig dat de gordingen worden verzwaard? Zo nee, waarom is dat toch noodzakelijk om het knallend dak te stoppen c.q. tot een minimum te beperken?”,heeft [bedrijf betrokkene1] het volgende geantwoord:
“- In de verwerkingsvoorschriften uit 1997 van Unidek wordt onder Art. 6 “Bevestiging” onder het derde item het volgende gesteld: gordingen en uitgangspunten, berekening volgens NEN 6702. De TGB belastingen en vervormingen (mcl. windgebieden).
De NEN 6702 is in 2007 ingetrokken en vervangen door NEN-EN 1990 Algemeen
en NEN-EN 1995 Hout.
De NEN-EN 1990 behandelt de grondslagen van het constructief ontwerp,
De NEN-EN 1995 ontwerp en berekening van houtconstructies. Dus beide NEN
bladen zijn van toepassing. Uit de berekeningen van [betrokkene2] (hoofdstuk 7
van de rapportage) is gebleken dat de huidige gordingen in de woning niet voldoen aan
deze NEN-bladen.
- Ook de gordingen voldoen niet aan het criteria van een sterke, stijve en stabiele
constructie. De gordingen zijn te licht gedimensioneerd, waardoor deze
doorbuigen en teveel met de dakplaten meebewegen in plaats van deze in hun
werking te beperken.
Gordingen zijn bedoeld om de dakconstructie te dragen en om hierop de dakplaten te fixeren. Op de aangebrachte wijze hebben de dakplaten teveel vrijheid tot bewegen en veroorzaken hierdoor de overlast.”2.5. [bedrijf betrokkene1] heeft, onder verwijzing naar de verwerkingsvoorschriften van Unidek, genoegzaam toegelicht dat de gordingen niet voldoen aan de thans geldende NEN-normen (die in de plaats zijn gekomen van de in de verwerkingsvoorschriften voorgeschreven NEN-normen) en evenmin aan de in die voorschriften neergelegde voorwaarde van een sterke, stijve en stabiele constructie. De gordingen zijn te licht om te verhinderen dat de dakplaten gaan bewegen, waardoor de knallen ontstaan.
De conclusies van [bedrijf betrokkene1] zijn door [gedaagde partijen] onvoldoende gemotiveerd betwist. Het beroep van [gedaagde partijen] op het vonnis van rechtbank Overijssel van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RBOVE:2018:2127) - waarin werd aangenomen dat volstaan kon worden met het herstellen van de dakelementen en het extra inschroeven van bevestigingsmateriaal - kan hem niet baten, nu nergens uit blijkt dat ook in onderhavige situatie met dergelijke beperkte herstelmaatregelen zou kunnen worden volstaan.
Mitsdien wordt ervan uitgegaan dat het noodzakelijk is om de gordingen te verzwaren, zodat die gordingen zullen verhinderen dat de dakplaten gaan bewegen en knalgeluiden produceren. De kosten die hiermee gepaard gaan, komen voor vergoeding in aanmerking.
2.6.
Ten aanzien van het aanbrengen van koppelankers op de gordingslassen heeft [bedrijf betrokkene1] opgemerkt:
“Op het laatste blad (4) van de verwerkingsvoorschriften van Unidek wordt onder “Attentie” gesteld dat een kwalitatief goed dak, voldoet aan voldoende sterke, stijve en stabiele draagconstructie. Zoals we reeds gezien hebben voldoen de gordingen niet aan deze voorwaarde. De koppelankers dragen bij aan een stijve en stabiel dakconstructie. Daarom is het noodzakelijk dat deze worden aangebracht.”In zijn rapport had [bedrijf betrokkene1] in dit verband reeds opgemerkt dat de gordingen moeten worden doorgekoppeld om de benodigde stabiliteit in de kapconstructie te waarborgen, alsook dat een kopgevel bij het ontbreken van die doorkoppeling bij een hevige storm geheel of gedeeltelijk kan worden weggezogen.
Hiermee heeft [eisende partijen] voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanbrengen van koppelankers op de gordingslassen nodig is voor het verkrijgen van een sterke, stijve en stabiele dakconstructie, die (ook op grond van de verwerkingsvoorschriften van Unidek) essentieel is om het knallen in de woning tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
[gedaagde partijen] heeft de juistheid van de stellingen van [eisende partijen] onvoldoende betwist. Met de stelling dat het ontbreken van koppelankers niet tot een gevaarlijke situatie leidt, is niet weersproken dat de dakconstructie door het ontbreken van die koppelankers onvoldoende sterk, stijf en stabiel is. De werkzaamheden ten aanzien van het aanbrengen van koppelankers op de gordingslassen komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
2.7.
In het tussenvonnis van 21 april 2021 is opgemerkt dat de in de begroting van [bedrijf betrokkene1] opgenomen kostenpost voor bouwvoorzieningen van bijna € 8.500,00 (inclusief toeslag en btw) de rechtbank hoog voorkomt. In die post zijn onder meer inbegrepen loonkosten voor het afvoeren van de meubels naar een container (16 uur), het afdekken van de vloer (12 uur), het halen, brengen, meermalen opbouwen en verplaatsen van een kamersteiger (16 uur), schoonmaken en opruimen (8 uur), alsmede een post onvoorzien (€ 1.000.00 exclusief toeslag en btw) en een post toezicht (€ 1.000,00 exclusief toeslag en btw).
[eisende partijen] heeft over deze kostenpost opgemerkt dat in het bedrag tevens de gebruikelijke opslagen voor algemene kosten (5%), winst en risico (8%), CAR-verzekering (0,05%), alsmede 21% btw verdisconteerd zijn. Hij heeft tevens aangevoerd dat in aanmerking dient te worden genomen dat de dakpannen verwijderd moeten worden en de binnenkant van de woning daardoor tijdelijk (enkele dagen/weken) ‘bloot’ zal komen te liggen, waardoor het afdekken van bijvoorbeeld vloeren extra belangrijk is en dus meer tijd vergt.
[bedrijf betrokkene1] heeft over de post bouwvoorzieningen het volgende verklaard:
“- Van 1974 tot 1994 ben ik zelfstandig aannemer geweest. In die tijd heb ik alle
voorkomende en mogelijke situaties moeten calculeren en uitvoeren.
- Op onderstaande foto is te zien dat een container en/of vrachtwagen niet recht voor de voordeur kan worden geplaatst. Hierdoor wordt de looptijd = transport langer en kost meer tijd.
Ook materialen die vanuit de bus of vrachtwagen moeten worden geladen en naar boven moeten worden gebracht heeft hierdoor meer tijd nodig.
- De post onvoorzien van € 1000 is voor het geval dat er nog werkzaamheden zich voordoen die niet bekend waren of meer werk vragen.
- Op de grote slaapkamer zijn meerdere kamersteigers nodig die opgebouwd en afgebroken en verplaatst moeten worden.
- Toezicht op uitvoering is noodzakelijk om de vereiste kwaliteit te verkrijgen en niet (bewust of onbewust) binnendoor gewerkt wordt.
- Uiteindelijk komen daar de opslagpercentages nog overheen.”
2.8.
Met deze duidelijke toelichting heeft [eisende partijen] , mede gegeven de expertise en ervaring van [bedrijf betrokkene1] , de kostenpost voor bouwvoorzieningen voldoende onderbouwd. Dit geldt evenwel niet voor de daarin opgenomen post onvoorzien, nu nergens uit blijkt dat in dit verband daadwerkelijk kosten zullen worden gemaakt en in de kostenraming van [bedrijf betrokkene1] rekening is gehouden met een opslag voor winst en risico.
[gedaagde partijen] heeft onvoldoende onderbouwd dat voor de in de post voor bouwvoorzieningen opgenomen herstelwerkzaamheden met minder uren kan worden volstaan. Hij is ervan uitgegaan dat de werkzaamheden alleen bestaan uit het weghalen van enkele dakplaten en het verstevigen van de platen met schroeven. Zoals reeds is overwogen, zijn voor het herstel echter verdergaande maatregelen nodig, waaronder het stabiliseren van de dakconstructie door middel van het verzwaren van de gordingen en het aanbrengen van koppelankers op de gordingslassen.
2.9.
De overige herstelkosten die in de kostenraming van [bedrijf betrokkene1] zijn opgenomen komen de rechtbank, gelet op de aard en omvang van de te verrichten herstelwerkzaamheden, redelijk voor. Uitzondering geldt voor de in de kostenraming opgenomen bedragen voor het vervangen van vijftig stuks kapotte dakpannen (€ 90,00 voor arbeidsloon en € 50,00 voor materiaal (exclusief btw en opslag), waarover [gedaagde partijen] terecht heeft opgemerkt dat deze kosten niet in verband staan met het probleem van de knallende dakplaten.
Voorbijgegaan wordt aan het betoog van [gedaagde partijen] dat de in de begroting opgenomen kosten voor isolatie niet toewijsbaar zijn. Hiervoor is van belang dat het aanbrengen en fixeren van de isolerende EPS-platen onder de pannen is genoemd bij de door [bedrijf betrokkene1] in zijn rapport (productie 11 bij dagvaarding, pagina 8) opgesomde werkzaamheden die volgens hem moeten worden uitgevoerd om het kraken en knallen tot een minimum te beperken. Mede gelet op de constateringen van [bedrijf betrokkene1] , heeft [gedaagde partijen] onvoldoende onderbouwd dat de isolatiewerkzaamheden er niet toe strekken de overlast van de knallende dakplaten weg te nemen, althans te beperken.
kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat bij de begroting van de herstelkosten rekening moet worden gehouden met ‘nieuw voor oud’, nu de herstelwerkzaamheden zien op het aanpassen van de dakconstructie en niet op de vervanging van dakelementen.
2.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de herstelkosten zullen worden begroot op een bedrag van € 25.640,00 minus € 1.561,80 (€ 1.000 post onvoorzien en € 140,00 post dakpannen vermeerderd met het in de kostenraming gehanteerde percentage voor opslagen en btw van circa 37%), dit is € 24.078,92. De primaire vordering tot betaling is dus in zoverre toewijsbaar. De over het toe te wijzen bedrag gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partijen] met de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis in verzuim is geraakt.
2.11.
In zijn laatste akte heeft [gedaagde partijen] de rechtbank verzocht de primaire vorderingen (de verklaring voor recht dat de overeenkomst partieel ontbonden is en de veroordeling tot betaling van € 25,640,00) af te wijzen en [gedaagde partijen] in staat te stellen het herstel van de knallende dakplaten op zich te nemen. Hij heeft hierbij gesteld dat hij wellicht onder het doen uitgaan van een hoger beroep tegen het vonnis in de vrijwaringszaak (tussen [gedaagde partijen] en [gedaagde vrijwaring] ., hierna: [gedaagde vrijwaring] ) [gedaagde vrijwaring] bereid kan vinden om het herstel op zich te nemen en dat hij aldus de kosten zelf in de hand heeft.
Hierover is in het tussenvonnis evenwel reeds een bindende eindbeslissing genomen. Beslist is dat de overeenkomst tussen [eisende partijen] en [gedaagde partijen] vanwege het tekortschieten in de nakoming aan de zijde van [gedaagde partijen] partieel is ontbonden en dat als gevolg daarvan een ongedaanmakingsverplichting op [gedaagde partijen] is komen te rusten die bestaat uit betaling van de (herstel)kosten die noodzakelijk zijn om de woning alsnog geschikt te maken voor een normaal gebruik (randnummers 4.10 en 4.11). Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat deze eindbeslissing zou moeten worden heroverwogen teneinde te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou worden gedaan.
2.12.
Zoals door [eisende partijen] is gevorderd, zal de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het verzoek van [gedaagde partijen] om de executie op te schorten wordt afgewezen. Hiervoor is van belang dat [gedaagde partijen] dit verzoek pas bij zijn laatste akte heeft gedaan. Voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek is op grond van het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat [eisende partijen] in de gelegenheid wordt gesteld om hierop inhoudelijk te reageren. Hiervoor is geen plaats meer in het stadium waarin de onderhavige procedure zich bevindt. Het verzoek is dus tardief.
2.13.
In randnummer 4.19 van het tussenvonnis van 21 april 2021 is reeds overwogen dat de gevorderde deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Over het door [eisende partijen] in dit verband gevorderde bedrag van € 5.872,74 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 28 december 2019, de dag dat [gedaagde partijen] met de betaling van deze kosten in verzuim is geraakt (productie 12 bij dagvaarding).
2.14.
[gedaagde partijen] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten in het vrijwaringsincident. De kosten aan de zijde van [eisende partijen] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
2.523,50(3,5 punt × tarief € 721,00
Totaal € 3.565,53
2.15.
De nakosten, waarvan [eisende partijen] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [eisende partijen] de koopovereenkomst met [gedaagde partijen] op 15 januari 2020 buitengerechtelijk partieel heeft ontbonden,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om vanwege deze partiële ontbinding aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 24.078,92,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 5.872,74 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] tot op heden begroot op € 3.565,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat [gedaagde partijen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eisende partijen] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.
GR/PB