ECLI:NL:RBGEL:2021:4295

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
9135981
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer met afwijzing van vergoedingen wegens gebrek aan ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkgever. De werknemer, die sinds 1 juni 2010 in dienst was, verzocht om ontbinding op de kortst mogelijke termijn wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werkgever, een besloten vennootschap, voerde verweer en betwistte dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer had zich op 24 april 2020 ziekgemeld en stelde dat de werkgever hem na zijn ziekmelding had verwijderd uit groepsapps en hem had verboden de werklocatie te bezoeken. De werkgever betwistte deze claims en stelde dat er geen ernstig verwijtbaar handelen was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld en dat er geen grondslag was voor de toekenning van een transitievergoeding of billijke vergoeding. De werknemer werd in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek tot ontbinding in te trekken. Indien hij dit niet deed, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2021. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dienden te dragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9135981 \ HA VERZ 21-51 \ 512 \ 918
uitspraak van 2 juli 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. J.H.F.M. van Rijswijck
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GB2724
en
de besloten vennootschap
[verwerende partij] .
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. R. Lestrade
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 2 april 2021 met producties;
- het verweerschrift van 25 mei 2021 met producties;
- het e-mailbericht van 27 mei 2021 met producties van de zijde van [verzoekende partij] ;
- het e-mailbericht van 1 juni 2021 met producties van de zijde van [verwerende partij] ;
- het e-mailbericht van 2 juni 2021 met producties van de zijde van [verzoekende partij] ;
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2021.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is met ingang van 1 juni 2010 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van [verwerende partij] , de eenmanszaak [verwerende partij] , gedreven door mevrouw [betrokkene1] (hierna: de eenmanszaak). Hij verrichtte door de jaren heen diverse werkzaamheden zoals barwerkzaamheden, kokswerkzaamheden en werkzaamheden in de bediening. Het overeengekomen loon bedraagt laatstelijk € 1.820,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag bij een arbeidsomvang van 30 uren per week.
2.2.
[verzoekende partij] is op 22 maart 2016 ziek geworden en heeft in de periode daarop volgend zijn werkzaamheden hervat tot uiteindelijk een arbeidsomvang van 30 uren per week.
2.3.
[verwerende partij] is met ingang van 29 juni 2018 de rechtsopvolger van de eenmanszaak. Per 1 april 2020 heeft een overname plaatsgevonden en is onder andere het bestuur van [verwerende partij] van [betrokkene1] overgegaan op de heer [betrokkene2] (hierna: [betrokkene2] ) en de heer [betrokkene3] (hierna: [betrokkene3] ).
2.4.
In een e-mailbericht van 14 april 2020 heeft [verwerende partij] [verzoekende partij] als volgt bericht:
“Goed je vorige week gesproken te hebben! Zoals je weet is jouw arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] bv per 1 april jl. van rechtswege beëindigd. De situatie is op dit moment dermate onzeker, dat we op dit moment de arbeidsovereenkomst niet willen verlengen. We hopen je na de coronacrisis weer te spreken!”
2.5.
[verzoekende partij] heeft [verwerende partij] hierop eveneens per e-mailbericht van 14 april 2020 om een kopie van zijn contract verzocht.
2.6.
In een e-mailbericht van 21 april 2020 heeft [betrokkene2] namens [verwerende partij] [verzoekende partij] onder meer als volgt bericht:
“We hebben gisteren met [naam] nog even gebrainstormd over het [verwerende partij] Coronamenu. We bedachten dat het ook goed zou zijn om iets met Woningsdag te doen (…). Lijkt je dit wat?
Vrijdag wordt tot een uur of drie gefotografeerd bij ons in de studio. (…) Het lijkt mij goed om de drie broodjes en de drie maaltijden mooi te fotograferen. Heb jij morgen tussen 12 en 13 uur tijd om dit even bij LBL te bespreken. Kun je meteen zien wat wij voor stylingmateriaal hebben…
Hoor graag van je!”
2.7.
[verzoekende partij] heeft zich op 24 april 2020 ziekgemeld.
2.8.
In de “Rapportage consult” van 24 maart 2021 van de bedrijfsarts de heer [arts 1] is onder meer het volgende opgenomen:
“Beperkingen
Op 19-03-2021 heeft de heer [verzoekende partij] een spreekuurconsult bij bedrijfsarts de heer [arts 2] gehad. Hierbij zijn conclusie en advies:
Er is sprake van een medisch objectiveerbare aandoening die gepaard gaat met beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren (vasthouden van aandacht, omgaan met werkdruk / deadlines / stress, hanteren van emoties, omgaan met conflicten, samenwerken, omgaan met drukken omgevingen / prikkels) en werktijden (energetische beperkingen).
De heer [verzoekende partij] werkt aan zijn herstel middels adequate medische interventies.
Advies
Aangezien de medische klachten worden veroorzaakt door werkgerelateerde problemen, zullen deze moeten worden opgelost, om te voorkomen dat het verzuim nog veel langer gaat duren.
Werkgever en werknemer moeten met elkaar in gesprek, om te bespreken of er voldoende vertrouwen is om met elkaar door te gaan. Is dat er niet, dan zullen er duurzame oplossingen moeten worden besproken.
Is er wel voldoende vertrouwen, dan zal de re-integratie moeten worden opgestart.”
2.9.
In de periode tussen 24 maart 2021 en 20 april 2021 is tussen partijen gecorrespondeerd over een te plannen gesprek waarbij de re-integratie en
de ontstane vertrouwensbreuk aan de orde zou moeten komen.
2.10.
Op 23 april 2021 heeft er tussen partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden een gesprek plaatsgevonden.
2.11.
In een e-mailbericht van 6 mei 2021 te 16:27 uur heeft de gemachtigde van [verwerende partij] de gemachtigde van [verzoekende partij] onder meer als volgt bericht:
“Tot op heden hebben we niets meer van u of uw cliënt vernomen, terwijl u had toegezegd uiterlijk op 30 april jl. te laten weten of uw cliënt zijn werkzaamheden bij [verwerende partij] al dan niet wenst te hervatten, na de uitleg die er van de zijde van cliënte is gegeven over de gerezen onduidelijkheden en de toegenomen mogelijkheden voor een eventuele re-integratie.
Uw cliënt heeft een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. Dat ontslaat noch hem noch cliënte van hun re-integratieverplichtingen. Van de zijde van cliënte zal daarom opnieuw een uitnodiging volgen voor een re-integratiegesprek, desnoods met inschakeling van een mediator. De insteek van cliënte is daarbij nog steeds voortzetting van het dienstverband en het verkrijgen van duidelijkheid over de intenties van uw cliënt.”
2.12.
Bij e-mailbericht van 6 mei 2021 te 17:34 uur heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] de gemachtigde van [verwerende partij] onder meer als volgt bericht:
“Op 22 april jongstleden bezocht cliënt het spreekuur van de verzekeringsarts van UWV, in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling.
In zijn rapportage van 23 april 2021 concludeert de verzekeringsarts – onder meer – dat cliënt, op grond van medische beperkingen, thans (blijvend) ongeschikt is voor zijn eigen werk, alsmede voor ander passend werk bij uw cliënt. Met het oog hierop ligt een door uw cliënte aangegeven hervatting van werkzaamheden bij [verwerende partij] niet in de rede.
Uit uw e-mail van heden maak ik op, dat uw cliënt (nog) niet bekend is met laatstgenoemde rapportage van de verzekeringsarts. Als dat inderdaad het geval is, dan ga ik er vanuit, dat uw cliënt ter zake nadere informatie kan verkrijgen bij de bedrijfsarts.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt:
a. de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn wegens ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verwerende partij] ;
b. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] , uiterlijk 14 dagen na de einddatum van de arbeidsovereenkomst, van de wettelijke transitievergoeding;
c. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] , uiterlijk 14 dagen na de einddatum van de arbeidsovereenkomst, van een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto;
d. [verwerende partij] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag.
[verwerende partij] heeft zich het afgelopen jaar jegens hem niet als goed werkgever opgesteld. De arbeidsverhouding is door haar onnodig belast en [verwerende partij] is ernstig tekort geschoten in hetgeen van haar als goed werkgever mocht worden verwacht. Het gevolg hiervan is dat de arbeidsverhouding duurzaam is verstoord, zodat om ontbinding op de kortst mogelijke termijn wordt verzocht. Deze ontbinding van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verwerende partij] en daarom is plaats voor toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.3.
[verwerende partij] voert hiertegen verweer waarop hierna, waar nodig voor de beoordeling van de zaak, wordt ingegaan. Zij betwist dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als goed werkgever, laat staan dat haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Zij verzet zich evenwel niet tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en verzoekt daarom te bepalen of de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, dan wel een eenzijdige opzegging van [verzoekende partij] te bevestigen, zonder toekenning van enige vergoeding en met veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten.

4.De beoordeling

De ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1.
Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Nu [verwerende partij] zich niet tegen de verzochte ontbinding verzet, het een werknemersverzoek betreft waarop de bijzondere opzegverboden niet van toepassing zijn en een werknemersverzoek in beginsel gehonoreerd dient te worden, wordt het verzoek tot ontbinding toegewezen.
4.2.
[verzoekende partij] verzoekt om ontbinding op de kortst mogelijke termijn en [verwerende partij] heeft zich niet verweerd tegen de verzochte ontbinding. De kantonrechter zal, gelet op de termijn van intrekking, de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden per 1 augustus 2021.
Toekenning transitievergoeding en billijke vergoeding
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er in deze procedure aanleiding is voor toekenning van de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding. Nu het verzoek is ingediend door [verzoekende partij] als werknemer, is de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b BW slechts verschuldigd indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Voor de toekenning van een billijke vergoeding geldt ingevolge artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW dezelfde maatstaf.
4.4.
[verzoekende partij] stelt dat [verwerende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door telkens op onjuiste gronden aan te sturen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst waardoor [verzoekende partij] het gevoel kreeg dat [verwerende partij] van hem af wilde. [verwerende partij] heeft hem verder na zijn ziekmelding te laten verwijderen uit de groepsapps van het werk, hem verboden om de werklocatie te bezoeken om daar contact met collega’s te onderhouden en tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verzoekende partij] lange tijd niets van zich laten horen. Dit kan [verwerende partij] ernstig worden verweten, hetgeen de toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding rechtvaardigt, aldus [verzoekende partij] . [verwerende partij] voert daartegen gemotiveerd verweer.
4.5.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
De verwijten die [verzoekende partij] [verwerende partij] maakt ten aanzien van het herhaaldelijk willen beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst zijn door [verwerende partij] gemotiveerd weersproken. Zij voert aan dat voorafgaand aan de overname per 1 april 2020 [verwerende partij] ervan uitgegaan is dat [verzoekende partij] , net als [betrokkene1] -de partner van [verzoekende partij] - niet meer voor [verwerende partij] werkzaam wilde zijn. Toen duidelijk was dat dit een onjuiste aanname was, is hier niet op terug gekomen, aldus [verwerende partij] . [verwerende partij] voert verder aan dat [verzoekende partij] in het kader van een “ no risk” polis bij het UWV per 1 januari 2019 opnieuw, voor bepaalde tijd, in dienst zou zijn getreden. Dit volgde uit een, niet ondertekende, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met als ingangsdatum 1 januari 2019, is op de salarisstroken vanaf 2019 ook als zodanig vermeld en blijkt ook uit de berichtgeving van het UWV. In april 2018 is voorts een eindafrekening gemaakt en er zijn geen loonstroken over de periode april 2018 tot en met december 2019. Omdat in verband met de onzekerheid door de coronacrisis alle contracten voor bepaalde tijd niet werden verlengd, heeft [verwerende partij] dat ook zo aan [verzoekende partij] medegedeeld. Nadat [verzoekende partij] in een gesprek in april 2020 aangaf dat deze arbeidsovereenkomst hem onbekend was, zijn beide partijen ervan uitgegaan dat kennelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en in gesprek gegaan over de voortgang daarvan, aldus [verwerende partij] .
De kantonrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat de werkgever zorg moet dragen voor een deugdelijke (salaris- en personeels-) administratie. In onderhavige zaak is de verwarring evenwel ontstaan in de periode voorafgaand aan de overname per 1 april 2020. De onjuiste registratie van de hiervoor genoemde gegevens ligt weliswaar in de risicosfeer van [verwerende partij] als werkgever, maar dat [betrokkene2] en [betrokkene3] als nieuwe bestuurders van de juistheid van deze registratie uitgingen kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter niet als ernstig verwijtbaar handelen. [verzoekende partij] heeft, voor zover bekend, ook nooit melding gemaakt van de onjuiste datering op de loonstroken en berichten van het UWV en het uitblijven van loonstroken. [verwerende partij] betwist dat zij als werkgever erop heeft aangestuurd dat [verzoekende partij] uit de WhatsApp groepen werd verwijderd en ook dat zij hem heeft verboden op het werk te komen. Deze informatie komt uit WhatsApp groepen van collega’s die bedoeld zijn voor het roosteren en andere praktische zaken. De kantonrechter overweegt dat op basis van deze handelingen niet kan worden vastgesteld dat [verwerende partij] als werkgever een ernstig verwijt treft. Uit de in het geding gebrachte berichten blijkt immers niet wie op verwijdering van [verzoekende partij] uit de WhatsApp groepen heeft aangestuurd en evenmin van wie de instructie zou komen hij niet meer op het werk zou mogen komen. Dat [verwerende partij] in de veronderstelling was dat het UWV contact heeft onderhouden met [verzoekende partij] na zijn ziekmelding per 24 april 2020 ontslaat haar, ook tijdens de coronacrisis, niet van de verplichting om ook zelf contact met [verzoekende partij] te onderhouden en na te gaan of er mogelijk re-integratie inspanningen moesten worden geleverd. Tijdens de mondelinge behandeling bleek evenwel dat [verzoekende partij] zijn casemanager bij het UWV steeds op de hoogte hield van zijn situatie en van hem ook adviezen ontving over de re-integratie. Nadat [verzoekende partij] op 19 maart 2021 de bedrijfsarts heeft bezocht, hebben partijen wel contact gehad over onder meer de mogelijkheden voor re-integratie. Op 6 mei 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] [verwerende partij] op de hoogte gesteld van het onder r.o. 2.12. aangehaalde oordeel van de verzekeringsarts in de rapportage van 23 april 2021 en was het verzoekschrift tot ontbinding reeds ingediend. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat [verwerende partij] een ernstig verwijt gemaakt kan worden van de gang van zaken na de ziekmelding op 24 april 2020.
4.6.
Gelet op het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zodat geen grondslag bestaat voor de toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding.
Gelegenheid tot intrekking verzoek
4.7.
Nu aan de ontbinding geen vergoedingen worden verbonden terwijl [verzoekende partij] daar wel om heeft verzocht, zal hij op grond van artikel 7:686a lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld het verzoek in te trekken als bedoeld in artikel 7:686a lid 6 BW binnen de hierna te noemen termijn.
Proceskostenveroordeling
4.9.
Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dienen te dragen. Indien [verzoekende partij] het verzoek intrekt, dient hij de proceskosten aan de zijde van [verwerende partij] te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
stelt [verzoekende partij] in de gelegenheid uiterlijk 16 juli 2021 het verzoek in te trekken;
indien [verzoekende partij] het verzoek intrekt:
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van
[verwerende partij] begroot op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
indien [verzoekende partij] het verzoek niet intrekt:
5.5.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2021;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.