ECLI:NL:RBGEL:2021:4159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
9194288
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding en opvolgend dienstverband in de maritieme sector

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of een werknemer recht heeft op een hogere transitievergoeding, rekening houdend met eerdere dienstverbanden bij dezelfde werkgever. De werknemer, die in 1991 in dienst trad bij de verwerende partij, heeft in de loop der jaren twee keer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar is telkens binnen drie maanden weer in dienst getreden. De verwerende partij heeft de transitievergoeding berekend over de periode van 1 april 2012 tot 1 februari 2021, terwijl de werknemer meent dat ook de eerdere dienstverbanden van 1991 tot 2011 meegeteld moeten worden voor de berekening van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eerdere arbeidsovereenkomsten zijn beëindigd op initiatief van de werknemer en dat de verwerende partij daarom geen transitievergoeding verschuldigd is voor die perioden. De rechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 11 augustus 2021.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9194288 \ HA VERZ 21-70 \ 42693 \ 32268
uitspraak van 11 augustus 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [verzoekende partij]
verzoekende partij
gemachtigde mr. D.F. de Hamer
en
de besloten vennootschap
[verwerende partij] .
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. J. Nederlof
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 20 april 2021;
- het verweerschrift van 2 juli 2021;
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2021.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verwerende partij] is actief in de maritieme sector en levert, repareert en onderhoudt koel- en waterbehandelingsinstallaties.
2.2.
[verzoekende partij] is op 1 januari 1991 bij [verwerende partij] in dienst getreden in de functie van medewerker bij de afdeling waterbehandeling in de assemblagegroep.
2.3.
Op 24 april 1995 heeft [verzoekende partij] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 1995, omdat hij een andere dienstbetrekking had aanvaard. [verwerende partij] heeft de beëindiging met finale kwijting van [verzoekende partij] bevestigd.
2.4.
Twee weken later was [verzoekende partij] weer terug bij [verwerende partij] in dienst en is direct weer aan het werk gegaan. In het dossier van [verzoekende partij] is opgenomen
“Originelen zijn verscheurd omdat [verzoekende partij] binnen 2 dagen had gebeld dat hij terug wilde komen. Is gelijk weer begonnen. Afgesproken dat alles normaal doorloopt”
2.5.
Eind november 2011 heeft [verzoekende partij] de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] opgezegd tegen 31 december 2011, omdat hij een andere dienstbetrekking had aanvaard.
2.6.
Op 8 december 2011 heeft [verwerende partij] schriftelijk bevestigd dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2011 eindigt tegen finale kwijting over en weer. In de brief staat onder meer:
Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw brief gedateerd 28 november 2011, waarin u verzoekt om uw arbeidskontrakt met [verwerende partij] , met in acht name van een opzegtermijn van 1 maand, te beëindigen per 31 december 2011.
U wenst uw arbeidsovereenkomst te beëindigen, omdat u een functie heeft aanvaard bij het bedrijf Bosch Rexroth.
Hierbij bevestigen wij dat [verwerende partij] in stemt met uw verzoek en uw arbeidsovereenkomst beëindigt per 31 december 20112 tegen finale kwijting over en weer.
(…)
Hoewel wij uw keuze voor Bosch Rexroth begrijpen, vanwege de technische uitdaging die daar voor u ligt zoals u dat aangeeft, vinden wij het desalniettemin uitermate jammer dat u [verwerende partij] gaat verlaten.
Wij hebben u altijd als een zeer bekwamer vakman en betrouwbare en loyale medewerker beschouwd, een visitekaartje voor [verwerende partij] .
(…)
2.7.
Begin maart 2012 zijn partijen weer met elkaar in contact gekomen. [directeur] (directeur van [verwerende partij] ) en [verzoekende partij] hebben met elkaar gesproken over de mogelijkheid dat [verzoekende partij] weer bij [verwerende partij] zou gaan werken.
2.8.
Tussen partijen is vervolgens een op 8 maart 2012 op schrift gestelde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen, waarin staat dat [verzoekende partij] in de functie van Senior Service Engineer per 1 juni 2012 in dienst treedt bij [verwerende partij] .
2.9.
Vanaf 22 maart 2012 is [verzoekende partij] werkzaamheden gaan verrichten voor [verwerende partij] . Vanaf 1 april 2012 heeft [verzoekende partij] loon ontvangen. Ook het vakantiesaldo is vanaf die dagen berekend. [verzoekende partij] is per 1 april 2012 aangemeld als nieuwe werknemer bij de pensioenverzekeraar en collectieve verzekeringen.
2.10.
Als gevolg van een algehele bedrijfssluiting heeft [verwerende partij] per 1 februari 2021, na verkrijging van een ontslagvergunning van het UWV, de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] (en de andere werknemers bij [verwerende partij] ) opgezegd per brief van 18 december 2020 op basis van bedrijfseconomische redenen.
2.11.
Vanaf november 2020 ontstond tussen partijen een discussie over de hoogte van de transitievergoeding en de berekening daarvan. [verwerende partij] berekende de vergoeding over de periode 1 april 2012 – 1 februari 2021 en [verzoekende partij] over de periode 1 oktober 1990 – 1 februari 2021.
2.12.
[verzoekende partij] heeft op 1 maart 2021 de eindafrekening ontvangen met daarin een transitievergoeding van € 15.202,17 bruto van [verwerende partij] (berekend over de periode 1 april 2012 – 1 februari 2021).

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt dat [verwerende partij] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, wordt veroordeeld tot betaling van:
a. het verschuldigde gedeelte van de wettelijke transitievergoeding van € 21.706,81 bruto aan [verzoekende partij] onder overlegging van een deugdelijke specificatie;
b. de wettelijke rente over het onder sub a gevorderde bedrag aan [verzoekende partij] vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
c. de buitengerechtelijke incassokosten van € 992,11;
d. de kosten en nakosten van deze procedure.
3.2.
[verzoekende partij] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. [verzoekende partij] is op 1 oktober 1990 in dienst getreden bij [verwerende partij] en is twee keer uit dienst getreden, maar beide keren is hij binnen een termijn van drie maanden weer bij [verwerende partij] in dienst getreden. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst is [verwerende partij] ten onrechte uitgegaan van 1 april 2012 als aanvangsdatum van het dienstverband voor de berekening van de transitievergoeding. [verzoekende partij] heeft namelijk al op 22 maart 2012 werkzaamheden voor [verwerende partij] verricht. Nu er een tussenpoos van minder dan drie maanden is geweest tussen de arbeidsovereenkomsten, is sprake van opvolgend dienstverbanden en dient [verwerende partij] , op grond van artikel 7:673 lid 4 sub b BW en artikel XXII lid 8 WWZ, de voorafgaande arbeidsovereenkomst(en) mee te nemen in de berekening van de transitievergoeding. [verwerende partij] heeft dat ten onrechte niet gedaan en heeft als gevolg daarvan een te lage transitievergoeding betaald. Berekend vanaf 1 oktober 1990 heeft [verzoekende partij] recht op een transitievergoeding van € 36.908,98 bruto. [verwerende partij] heeft [verzoekende partij] een transitievergoeding van € 15.502,17 bruto betaald. In deze procedure maakt [verzoekende partij] aanspraak op het restant van € 21.706,81 bruto.
3.3.
[verwerende partij] voert verweer. Hierop wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [verzoekende partij] recht heeft op een hogere transitievergoeding omdat hij ook in de periode van 1991 tot en met 2011 bij [verwerende partij] heeft gewerkt. Volgens [verwerende partij] is alleen de arbeidsovereenkomst vanaf 1 april 2012 relevant en volgens [verzoekende partij] moeten ook de arbeidsovereenkomsten in de daaraan voorafgaande perioden worden meegeteld.
4.2.
Sinds 1 januari 2015 is de Wet werk en zekerheid in (fases in) werking getreden. Sindsdien is het huidige artikel 7:673 BW met betrekking tot de transitievergoeding gaan gelden. Dit artikel bepaalt in lid 1 wanneer een werknemer recht heeft op een transitievergoeding. In dat artikellid staat (onder meer):
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
de arbeidsovereenkomst:
1 door de werkgever is opgezegd;
2 door de werkgever is ontbonden, of
3 na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden (..)
De transitievergoeding is in de plaats gekomen van de eerder gehanteerde ontbindingsvergoeding en de billijke vergoeding als gevolg van kennelijk onredelijk ontslag (artikelen 7:681 en 685 oud BW). De transitievergoeding dient enerzijds als compensatie voor het ontslag en is anderzijds bedoeld om de overgang naar ander werk te vergemakkelijken. De transitievergoeding is, net als voorheen de ontbindingsvergoeding, verschuldigd als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt. Dit volgt zowel uit de tekst van de wet als uit de parlementaire geschiedenis [1] .
4.3.
Op grond van dat voor deze zaak beslissende uitgangspunt – de vergoeding is verschuldigd als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt – komt aan [verzoekende partij] geen transitievergoeding toe in verband met zijn eerdere arbeidsovereenkomsten (1991-2011).
4.4.
De periode van 1991 tot en met 2011 is namelijk afgesloten door [verzoekende partij] en is niet geëindigd op initiatief van [verwerende partij] . [verzoekende partij] heeft de arbeidsovereenkomst in november 2011 opgezegd. Hij wilde toen zelf bij een andere werkgever gaan werken. [verwerende partij] vond het jammer dat hij vertrok. Wat haar betreft had de arbeidsovereenkomst niet beëindigd hoeven te worden. Een vergoeding door [verwerende partij] aan [verzoekende partij] was dan ook niet aan de orde. Er was toen geen ontbindingsvergoeding verschuldigd door [verwerende partij] . Als in die periode het huidige artikel 7:673 BW had gegolden, was [verwerende partij] evenmin een transitievergoeding verschuldigd op grond van lid 1. Die eerdere arbeidsovereenkomsten vallen niet onder 7:673 lid 1 BW omdat het einde daarvan het gevolg was van het initiatief van [verzoekende partij] .
4.5.
[verzoekende partij] beroept zich op artikel 7:673 lid 4 onder b BW en artikel XXII lid 8 WWZ voor wat betreft het overgangsrecht. In 7:673 lid 4 onder b BW staat:
Voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst (…) worden (…) b. een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld. (…)
Uit artikel XXII lid 8 WWZ volgt dat in dit geval in plaats van zes maanden, drie maanden geldt.
4.6.
Dit beroep gaat niet op. Artikel 7:673 lid 4 onder b BW heeft betrekking op de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de leden 1 en 2 van artikel 7:673 BW. De in lid 4 genoemde
voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen,die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes (of in dit geval drie) maanden, heeft geen betrekking op de situatie - zoals tussen deze partijen - waarin achter elkaar, met een tussenpoos, twee overeenkomsten voor onbepaalde tijd hebben bestaan en waarbij de eerste arbeidsovereenkomst op initiatief van de werknemer is geëindigd. Het doel van lid 4 is om te voorkomen dat werknemers een transitievergoeding zouden mislopen als werkgevers constructies hanteren om dat te vermijden, zoals bijvoorbeeld het telkens achter elkaar aanbieden van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Dat is hier niet aan de orde.
4.7.
De door [verzoekende partij] aangehaalde wetsgeschiedenis [2] gaat over de ketenregeling van artikel 7:668a BW en is dus niet beslissend voor deze zaak.
4.8.
Het door [verzoekende partij] verzochte wordt dus afgewezen. In de aard van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.

Voetnoten

1.zie in dat verband r.o. 3.13 in de beschikking van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 17 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4808.
2.Kamerstukken II 2013-2014, 33818, nr. 3 p. 128