Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, inclusief het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, ingekomen ter griffie op 1 juli 2016;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2016;
3.De beoordeling
en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan’.Deze zinsnede was niet opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a, sub 3 van het voorstel van wet, ontvangen 29 november 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 2, p. 14-15) luidde als volgt:
“De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet.”
“Tijdens het algemeen overleg arbeidsmarkt van woensdag 11 februari jongstleden heeft een meerderheid van de aanwezige leden hun zorgen geuit over de onmiddellijke werking van de regeling van de transitievergoeding in de Wet werk en zekerheid voor tijdelijke werknemers. Het gevolg hiervan kan - aldus voornoemde leden - zijn dat werknemers (onder andere bij seizoensgebonden arbeid) geen nieuwe tijdelijke arbeidsovereenkomst zal worden aangeboden vanwege het verschuldigd zijn van een transitievergoeding als een dergelijke arbeidsovereenkomst eindigt na 1 juli 2015 (de datum waarop het onderdeel ontslagrecht van de Wwz in werking treedt). Deze leden hebben mij gevraagd om maatregelen te treffen om te voorkomen dat dit effect optreedt, ook als overleg hierover tussen en met sociale partners niet tot overeenstemming leidt, hetgeen het geval is. (…) De regeling van de transitievergoeding heeft onmiddellijke werking. Dat wil zeggen, zij geldt in beginsel voor iedere werknemer die op of na 1 juli 2015 wordt ontslagen. (…) Er is geen onderscheid gemaakt tussen vaste en flexibele werknemers. Dus ook voor werknemers van wie de tijdelijke arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 afloopt (en niet wordt verlengd) geldt dat zij recht hebben op een transitievergoeding als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan. (…) Zoals ook tijdens het algemeen overleg is geconstateerd, is voor de regeling van de transitievergoeding niet voorzien in overgangsrecht zoals bij de gewijzigde ketenbepaling wel het geval is. (...) Anders dan de ketenbepaling is de transitievergoeding nieuw en mede bedoeld om de grote verschillen tussen vaste en flexibele werknemers te verkleinen. Voor veel werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst zou het volgen van het overgangsrecht van de ketenbepaling betekenen dat alleen tijdelijke arbeidsovereenkomsten die eindigen op of na 1 juli 2015 meetellen voor het recht op transitievergoeding. Geoordeeld is dat dit tegengesteld zou zijn aan het uitgangspunt dat voor het recht op een transitievergoeding geen onderscheid wordt gemaakt tussen tijdelijke en vaste werknemers. Daarom is hier niet voor gekozen. Er is dan ook geen sprake van een weeffout in de wet (zoals wel wordt gesteld) maar van een keuze die is gemaakt. De voornoemde vragen van de meerderheid van de leden van uw kamer, duiden er op dat deze keuze tijdens de parlementaire behandeling van de Wet werk en zekerheid onderbelicht is gebleven. (…) De bezwaren die tijdens het algemeen overleg (en ook daarbuiten) zijn geuit tegen het ontbreken van overgangsrecht hebben enerzijds betrekking op het feit dat werkgevers mogelijk hoge kosten zullen moeten maken en zich hierop niet hebben kunnen voorbereiden. Anderzijds dat tijdelijke werknemers mogelijk niet opnieuw worden ingehuurd waarmee (voor deze werknemers) in feite het paard achter de wagen wordt gespannen. Geen baan en daarmee uiteindelijk ook geen transitievergoeding. (…) Ik stel dan ook een aantal maatregelen voor om te voorkomen dat een werknemer zijn baan zal verliezen, zoals bijvoorbeeld in het seizoenswerk, als gevolg van het directe effect van de inwerkingtreding van de transitievergoeding en daarmee het volledig meetellen van het arbeidsverleden dat is opgebouwd met tijdelijke contracten. (…) Ik heb daarbij de belangen van de werknemer (enerzijds baanbehoud, anderzijds het recht op transitievergoeding) en die van de werkgever (enerzijds kosten, anderzijds het kunnen behouden van ingewerkte werknemers) zo goed mogelijk tegen elkaar afgewogen. (…)”(Kamerstukken II 2014/15, 34108, 9, p. 1-3).
“In de eerste plaats wordt voorgesteld een regeling te treffen op grond waarvan een werkgever (nog) geen transitievergoeding verschuldigd zal zijn als hij de werknemer de garantie heeft geboden dat hij uiterlijk na zes maanden weer bij de werkgever aan de slag kan. Die garantie moet bestaan uit een nieuwe (tijdelijke of vaste) arbeidsovereenkomst die ingaat na ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf het moment waarop een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigt. Hiermee kan worden voorkomen dat een werkgever op of na 1 juli 2015 meteen na het eindigen van een tijdelijke arbeidsovereenkomst een transitievergoeding verschuldigd zal zijn. Bovendien wordt hiermee aan de werknemer de zekerheid geboden dat het dienstverband (op termijn) wordt voortgezet. Als de werkgever de garantie van een voortzetting niet biedt (of dat niet doet bij de afloop van een volgende tijdelijke arbeidsovereenkomst) dan is hij uiteraard wel een transitievergoeding verschuldigd (als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan). (….)