ECLI:NL:RBGEL:2021:4095

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/05/389755 / KG ZA 21-210
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanleveren van gegevens en toegang tot jachthaven in kort geding

In deze zaak heeft de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. een kort geding aangespannen tegen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [gedaagde partij]. De vordering van Rabobank betreft de verplichting van [gedaagde partij] om binnen een bepaalde termijn informatie aan te leveren over de jachthaven die zij exploiteert, alsook om toegang te verlenen aan de taxateur van Rabobank voor een taxatie van de jachthaven. De achtergrond van de zaak is dat [gedaagde partij] in verzuim is met het voldoen van haar verplichtingen jegens Rabobank, wat heeft geleid tot de opzegging van de financieringsrelatie door Rabobank. Rabobank heeft meerdere keren verzocht om informatie en medewerking van [gedaagde partij], maar deze heeft hier niet aan voldaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde partij] verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken en toegang te verlenen voor de taxatie, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde partij] hier niet aan voldoet. De rechter heeft de termijn voor het aanleveren van de informatie vastgesteld op veertien dagen en voor het verlenen van toegang op vijf werkdagen. Tevens is [gedaagde partij] veroordeeld in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389755 / KG ZA 21-210
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Luijkx te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] .,
statutair gevestigd te [plaats] , kantoorhoudende te [plaats]
gedaagde,
advocaat mr. J. Bouter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de productie van [gedaagde partij]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is eigenaar van jachthaven [naam jachthaven] te [plaats] (hierna: de jachthaven). Bestuurder van [gedaagde partij] is de heer [betrokkene1] (hierna: [betrokkene1] )
2.2.
[gedaagde partij] bankiert samen met haar moedervennootschap [betrokken BV 1] (hierna: [betrokken BV 1] ) al geruime tijd bij Rabobank. In het verleden heeft Rabobank meerdere financieringen van in totaal € 3.895.000,00 aan [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] verstrekt.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] is op 23 november 2010 (onder andere) een hypotheekrecht gevestigd op een aantal percelen die tot de jachthaven behoren.
2.3.
Hoewel partijen in de financieringsovereenkomst van 5 november 2010 waren overeengekomen dat [gedaagde partij] een hypotheekrecht zou vestigen op “alle grond, opstallen en water behorend bij [naam jachthaven] ” heeft [gedaagde partij] geen hypotheekrecht gevestigd op (het erfpachtrecht op) perceel [nummer] dat eveneens onderdeel uitmaakt van de jachthaven, ook niet nadat Rabobank daarom specifiek had verzocht. [gedaagde partij] heeft wel op 3 maart 2014 het erfpachtrecht verkocht en geleverd aan [betrokken BV 2] ., de vennootschap van de zoon van [betrokkene1] , de heer [naam jr.] , voor een symbolisch bedrag van € 1,00. Rabobank heeft daarop op 17 december 2015 de verkoop van het erfpachtrecht conform artikel 3:45 BW buitengerechtelijk vernietigd, conservatoir paulianabeslag gelegd op het erfpachtrecht en een procedure geëntameerd. Op 7 juni 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland de rechterlijke vernietiging uitgesproken van de verkoop van het erfpachtrecht. Het hiertegen door [gedaagde partij] ingestelde hoger beroep is, als onderdeel van een regeling die op 21 oktober 2020 in verband met een lopende procedure tussen de familie [familienaam] en Rabobank tot stand kwam, uiteindelijk door [gedaagde partij] ingetrokken.
2.4.
Bij brief van 17 oktober 2017 heeft Rabobank onder meer het volgende aan [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] bericht:
Een ander belangrijk punt is dat er niet alleen sprake is van een forse onder dekking, maar ook dat de financieringsverplichtingen niet goed worden nagekomen. De achterstallige rente wordt bijgeboekt op Rabobank krediet met nummer [nummer] . De stand is thans EUR 859.525,53 terwijl de limiet EUR 330.000,- bedraagt. (…)
Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u om binnen twee weken na dagtekening van deze e-mail er voor zorg te dragen dat deze achterstand wordt ingelost.
2.5.
Ook daarna heeft Rabobank [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] aangeschreven met betrekking tot de betalingsachterstanden op de financieringen bij Rabobank. Zo zijn [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] bij brieven van 12 februari 2018 en 16 januari 2019 verzocht en voor zover nodig gesommeerd om ervoor zorg te dragen dat de betalingsachterstanden en ongeoorloofde debetstand worden voldaan, bij gebreke waarvan Rabobank zal overgaan tot opzegging van de financieringen.
2.6.
Nadat [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] in een gesprek met Rabobank op 24 januari 2019 hebben aangegeven niet in staat te zijn de jarenlange betalingsachterstanden aan Rabobank te voldoen, is Rabobank op 11 april 2019 overgegaan tot opzegging van de financieringsrelatie met [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] . Daarbij heeft Rabobank een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.
2.7.
Aangezien Rabobank op 11 juli 2019 geen betaling van [gedaagde partij] en [betrokken BV 1] heeft ontvangen is zij voornemens tot executoriale verkoop van de jachthaven over te gaan.
2.8.
Direct na het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (zie 2.3) heeft Rabobank op 22 oktober 2020 een taxateur ingeschakeld om de jachthaven ten behoeve van de executoriale verkoop te taxeren. Rabobank heeft [betrokkene1] vervolgens op 4 november 2020 verzocht om zijn medewerking te verlenen aan een taxatie en om in dat kader de vragen van de taxateur te beantwoorden en een vragenlijst met vragen over de jachthaven in te vullen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 17 november 2020 aan [betrokkene1] heeft taxateur
[ taxateur 1] (nogmaals) stukken opgevraagd.
2.10.
Bij e-mailbericht van 25 november 2020 heeft de taxateur onder meer het volgende aan Rabobank bericht:
Ik heb de heer [gedaagde partij] weer gesproken. Hij gaf aan dat hij bezig is met de stukken verzamelen. Daarna zullen we een afspraak inplannen.
2.11.
Bij e-mailbericht van 4 januari 2021 heeft de (nieuwe) taxateur, de heer [taxateur 2] , onder meer het volgende aan [betrokkene1] bericht:
Zojuist heb ik u telefonisch gesproken aangaande de voortgang van het taxatiedossier. U gaf aan dat u mij morgen meer duidelijkheid kan geven over de nog aan te leveren stukken, nadat u vandaag overleg hierover zou hebben. Mocht u eenmaal de stukken compleet hebben, plannen wij graag een afspraak in voor een opname ter plaatse.
2.12.
Omdat [betrokkene1] niet reageerde, heeft de taxateur op 13 januari 2021 per e-mailbericht [betrokkene1] nogmaals verzocht de stukken aan te leveren en een afspraak in te plannen om de jachthaven te bezichtigen.
2.13.
Daarna heeft Rabobank bij e-mailbericht van 18 januari 2021 [betrokkene1] dringend verzocht ervoor te zorgen dat de taxateur aan de slag kan en er een correcte waardering van de jachthaven kan worden opgemaakt. Hierop is wederom geen reactie gekomen.
2.14.
Vervolgens hebben de advocaten van partijen met elkaar gesproken. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.15.
Bij e-mailbericht van 4 maart 2021 heeft een kantoorgenoot van de advocaat van Rabobank, mr. R.M. Vermaire (hierna: mr. Vermaire), onder meer het volgende aan de advocaat van [gedaagde partij] bericht:
Van cliënte begreep ik dat er nog steeds geen medewerking wordt verleend aan de noodzakelijke taxatie. Op deze manier wordt het cliënte onmogelijk gemaakt om het aan haar verhypothekeerde onderpand te executeren. Kunt u erop toezien dat uw cliënte per direct alle daartoe noodzakelijk medewerking zal verlenen, bij gebreke waarvan cliënte een gerechtelijke procedure zal moeten starten om tot executie te kunnen komen.
2.16.
Bij e-mailberichten van 9, 15 en 24 maart 2021 heeft mr. Vermaire reminders gestuurd aan de advocaat van [gedaagde partij] .
2.17.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2021 heeft de advocaat van [gedaagde partij] aangegeven dat [gedaagde partij] heeft toegezegd de stukken “morgen te zullen mailen”.
2.18.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2021 heeft [betrokkene1] onder meer het volgende aan de taxateur en mr. Vermaire bericht:
Van de Rabobank begreep ik dat u de eigendommen van [gedaagde partij] gaat taxeren. Ik begreep dat u daarvoor informatie van [gedaagde partij] nodig heeft. Zou u mij willen laten weten welke informatie u nodig heeft dan zal ik u deze toesturen.
2.19.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2021 aan [betrokkene1] heeft de taxateur aangegeven welke informatie hij wil ontvangen. Daarop is geen reactie gekomen.
2.20.
Bij e-mailbericht van 1 april 2021 heeft de taxateur een reminder aan [betrokkene1] gezonden. Ook daarop is geen reactie gekomen.
2.21.
Bij e-mailbericht van 9 april 2021 heeft de taxateur onder meer het volgende aan Rabobank bericht:
Zojuist de heer [gedaagde partij] te pakken weten te krijgen. Hij vertelde dat hij bezig was met het verzamelen van het benodigde. Ik heb hem meteen verzocht om wel te reageren op de mails die ik, c.q. een andere betrokkene bij dit dossier stuurt. Zo kunnen wij de voortgang wat beter monitoren. Als we de heer [gedaagde partij] mogen geloven dan kunnen wij dus spoedig stukken verwachten.
2.22.
Noch de taxateur, noch Rabobank heeft daarna stukken van [betrokkene1] ontvangen.
2.23.
Bij de stukken bevinden zich de ‘Algemene voorwaarden voor hypotheken van de Rabobank 2009’. Hierin is onder meer het volgende bepaald:

2.Verplichtingen van de hypotheekgever

U bent verplicht:
(…)
b het onderpand op uw kosten te laten (her)taxeren als de bank dit nodig acht;
c de gevolmachtigde(n) van de bank desgevraagd toegang te verlenen tot het onderpand voor inspectie of
taxatie;
(…)

13.Executoriale verkoop van het onderpand

(…)
2 In geval van executoriale verkoop bent u verplicht:
a aan de met verkoop belaste notaris dan wel aan de voorzieningenrechter van de rechtbank bij wie een
verzoek om goedkeuring van een onderhandse verkoop is ingediend alle door deze gewenste inlichtingen,
gegevens, bescheiden en bewijzen betreffende het onderpand te verschaffen;
(…)
2.24.
Bij de stukken bevindt zich voorts een ‘huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ van 28 december 2016, waarbij [gedaagde partij] de jachthaven met ingang van 1 januari 2017 voor de duur van 15 jaar heeft verhuurd aan [naam jachthaven] (hierna: [naam jachthaven] ).

3.Het geschil

3.1.
Rabobank vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde partij] veroordeelt:
(i) om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis alle door Rabobank en/of de door Rabobank ingeschakelde taxateur verlangde informatie aan te leveren ten aanzien van de jachthaven, waaronder in ieder geval, maar niet beperkt tot de jaarrekeningen van de jachthaven van de afgelopen drie jaar (inclusief eventuele tussentijdse cijfers 2021), de huurovereenkomsten en andere overeenkomsten met derde partijen (inclusief de laatste factuur van de huur), de (bouw)tekeningen van de opstallen op het terrein, de plattegrond van het terrein (indien beschikbaar), de WOZ beschikking met taxatieverslag, de tarievenlijst, de actuele vergunningen ten behoeve van de exploitatie van het geheel, de reeds verleende omgevingsvergunning voor bouwen o.i.d., overige gegevens die invloed kunnen hebben op de waarde en de ingevulde vragenlijst (zie productie 23), zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 75.000,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele dag gerekend, dat [gedaagde partij] nalatig blijft in de nakoming van dit vonnis,
(ii) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan alle gemachtigden van Rabobank, waaronder de door Rabobank ingeschakelde taxateur, toegang te verschaffen tot de jachthaven voor inspectie en taxatie en daarvoor binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een afspraak te maken met de door Rabobank ingeschakelde taxateur, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 75.000,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele dag gerekend, dat [gedaagde partij] nalatig blijft in de nakoming van dit vonnis,
(iii) tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,00 zonder betekening, dan wel € 248,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf genoemde termijn voor voldoening.
3.2.
Rabobank legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde partij] is jegens Rabobank geruime tijd in verzuim, zodat Rabobank gerechtigd is haar hypotheekrecht te executeren. In dat verband hebben Rabobank en de door haar ingeschakelde taxateur meerdere malen aan [gedaagde partij] gevraagd om gegevens aan te leveren die noodzakelijk zijn voor de taxatie van de jachthaven. Ondanks toezeggingen van [gedaagde partij] dat zij de informatie zou aanleveren, hebben Rabobank en de taxateur tot op heden niets ontvangen. Ook weigert [gedaagde partij] om haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een afspraak met de taxateur, zodat deze de jachthaven kan bezichtigen ten behoeve van de taxatie. Als gevolg van de weigerachtige houding van [gedaagde partij] wordt het Rabobank onmogelijk gemaakt om haar hypotheekrecht op de jachthaven te executeren.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Rabobank.
4.2.
Ingevolge artikel 3:268 lid 1 BW is de hypotheekhouder bevoegd het verbonden goed in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen, indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt.
4.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde partij] (en [betrokken BV 1] ) al geruime tijd haar verplichtingen jegens Rabobank niet is nagekomen, doordat zij geen rente en aflossingen heeft betaald, en dat Rabobank als gevolg daarvan de financieringsrelatie met [gedaagde partij] rechtsgeldig heeft opgezegd. Voorts staat in dit kort geding niet ter discussie dat [gedaagde partij] aldus in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, te weten het terugbetalen van de – als gevolg van de opzegging opeisbaar geworden – schuld aan Rabobank. Rabobank heeft daarom als hypotheekhouder het recht van parate executie als bedoeld in voornoemd artikel. Dit betekent dat zij bevoegd is om de aan haar verhypothekeerde jachthaven in het openbaar te verkopen (veilen).
4.4.
Voor deze verkoop is nodig, zo stelt Rabobank thans, dat de jachthaven door een taxateur wordt gewaardeerd en dat een taxatierapport wordt opgemaakt, aan de hand waarvan de bijzondere aspecten van de jachthaven in kaart kunnen worden gebracht. Rabobank kan dan de biedingen die op de veiling worden gedaan beoordelen en zij kan tot een eventuele onderhandse (executoriale) verkoop van de jachthaven overgaan. Dit alles met als doel om een zo hoog mogelijke executieopbrengst te realiseren, wat in het belang is van zowel Rabobank als [gedaagde partij] . Tot op heden weigert [gedaagde partij] echter de noodzakelijke medewerking te verlenen. Zo heeft [gedaagde partij] geen informatie verstrekt aan de door Rabobank ingeschakelde taxateur en laat zij na een afspraak in te plannen voor een bezichtiging van de jachthaven met de taxateur, aldus Rabobank.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde partij] op grond van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden van Rabobank (zie 2.23) verplicht is de taxateur desgevraagd toegang te verschaffen tot de jachthaven met het oog op de taxatie (artikel 2 sub c), alsmede verplicht is alle gewenste inlichtingen, gegevens, bescheiden en bewijzen betreffende de jachthaven te verstrekken met het oog op de parate executie (artikel 13 lid 2 sub a). [gedaagde partij] heeft dit als zodanig ook niet weersproken.
4.6.
[gedaagde partij] voert als verweer evenwel aan dat de jachthaven eind 2016 is verhuurd aan [naam jachthaven] en dat zijzelf met de exploitatie niets meer van doen heeft. [gedaagde partij] kan dan ook geen antwoord geven op de meeste vragen die de taxateur aan haar heeft gesteld. Voorts geeft [gedaagde partij] aan dat het terrein gewoon toegankelijk is. De taxateur kan de aanwezige gebouwen derhalve zelf bekijken. Bovendien kan er met de mensen die op het terrein werkzaam zijn gewoon een afspraak worden gemaakt om een en ander te komen bezichtigen. Er bestaat geen enkel bezwaar tegen een taxatie. [betrokkene1] is bereid om mee te werken, maar er moeten hem geen vragen worden gesteld die hij niet kan beantwoorden. Rabobank dient zich wat dat betreft te wenden tot [naam jachthaven] , aldus [gedaagde partij] .
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat van [gedaagde partij] op zichzelf niet kan worden verlangd gegevens te verstrekken (op straffe van een dwangsom) waarover zij feitelijk niet beschikt of kan beschikken. Het voert te ver om van [gedaagde partij] te verlangen die gegevens op te vragen bij [naam jachthaven] als huurder voor zover het gaat om gegevens met betrekking tot de exploitatie van de jachthaven omdat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde partij] krachtens de huurovereenkomst of anderszins gerechtigd is van [naam jachthaven] opgave van dergelijke gegevens te verlangen. Voor zover echter [gedaagde partij] wel beschikt of redelijkerwijze kan beschikken over die gegevens, dient zij deze gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen aan Rabobank te verstrekken.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaat het bij de door Rabobank gevraagde informatie in de meeste gevallen om gegevens waarover [gedaagde partij] als eigenaar/verhuurder en jarenlang exploitant van de jachthaven beschikt, althans redelijkerwijze kan beschikken. Rabobank heeft ook belang bij deze gegevens nu zij relevant zijn voor het waarderen van de jachthaven als een exploitatie gebonden object. Het gevorderde onder 3.1 sub (i) ligt dan ook voor toewijzing gereed, met inachtneming van het volgende.
- Ter zitting is gebleken dat er sinds 2017 geen jaarrekeningen meer zijn gepubliceerd door [gedaagde partij] . [betrokkene1] heeft in dat verband verklaard dat die jaarrekeningen nog moeten worden opgemaakt. De gevraagde jaarrekeningen van de jachthaven van de afgelopen drie jaar (inclusief eventuele tussentijdse cijfers 2021) kunnen op dit moment dus niet door [gedaagde partij] worden verstrekt
- [gedaagde partij] heeft tot op heden één huurovereenkomst aan Rabobank verstrekt, te weten de huurovereenkomst tussen haar en [naam jachthaven] van 28 december 2016. Voor zover er meer huurovereenkomsten zijn, dient [gedaagde partij] deze ook aan Rabobank te verstrekken.
- De (bouw)tekeningen van de opstallen op het terrein en de plattegrond van het terrein dienen, indien beschikbaar, door [gedaagde partij] aan Rabobank te worden verstrekt.
- [gedaagde partij] heeft ter zitting verklaard de WOZ beschikking met taxatieverslag aan Rabobank te kunnen verstrekken. Zij dient daartoe dan ook over te gaan.
- De tarievenlijst hoeft [gedaagde partij] niet te verstrekken omdat informatie over de tarieven bij uitstek bij de huurder/exploitant ligt en Rabobank niet nader heeft onderbouwd waarom in dit geval ook [gedaagde partij] als eigenaar/verhuurder over die informatie beschikt of kan beschikken.
- De actuele vergunningen ten behoeve van de exploitatie van het geheel dienen door [gedaagde partij] aan Rabobank te worden verstrekt nu ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde partij] als eigenaar/verhuurder van de jachthaven daarover moet (kunnen) beschikken.
- [gedaagde partij] heeft ter zitting verklaard dat er weliswaar bouwplannen waren, maar die zijn nooit gerealiseerd. Aan de situatie op het terrein is dus feitelijk niets veranderd. Ook thans zijn er geen (nieuwe) bouwplannen. ‘De reeds verleende omgevingsvergunning voor bouwen’ kan dan ook alleen door [gedaagde partij] worden verstrekt voor zover die aanwezig is.
- Rabobank heeft niet nader onderbouwd welke ‘overige gegevens die invloed kunnen hebben op de waarde’ door [gedaagde partij] kunnen worden verstrekt. [gedaagde partij] kan dus ook niet worden gehouden daartoe over te gaan.
- De vragen die voorkomen op de vragenlijst van productie 23 van Rabobank betreft in de meeste gevallen informatie waarover [gedaagde partij] als eigenaar van de jachthaven beschikt, althans redelijkerwijze kan beschikken. Het gaat om informatie die betrekking heeft op de inrichting van de jachthaven en de onroerende zaken die daarvan onderdeel uitmaken. Van [gedaagde partij] mag als eigenaar/verhuurder worden verwacht dat die informatie bij haar bekend is, ook al heeft zij de exploitatie een tijd geleden gestaakt. [gedaagde partij] dient de vragenlijst dan ook zoveel mogelijk naar waarheid en beste vermogen in te vullen en aan Rabobank te verstrekken. De vragen 2 en 3 van die vragenlijst, over de wachtlijst voor de jachthaven en de leegstand in de jachthaven, zijn evenwel bij uitstek vragen die de huurder/exploitant van de jachthaven kan beantwoorden. Op deze vragen behoeft [gedaagde partij] derhalve niet in te gaan.
4.9.
Ook de onder 3.1 sub (ii) gevorderde medewerking aan het verschaffen van toegang tot de jachthaven voor inspectie en taxatie zal worden toegewezen, nu [gedaagde partij] op grond van de eerder genoemde algemene voorwaarden van Rabobank verplicht is daaraan mee te werken en Rabobank – en overigens ook [gedaagde partij] – belang heeft bij een juiste waardering van de jachthaven. De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van [gedaagde partij] dat de jachthaven gewoon toegankelijk is en dat de taxateur de aanwezige gebouwen zelf kan bekijken. Zoals Rabobank terecht aanvoert gaat het bij een bezichtiging/taxatie niet alleen om de buitenkant van een gebouw, maar ook om de binnenkant en daarvoor is toestemming vereist van de eigenaar/verhuurder. Bovendien is het gelet op de moeizame relatie tussen partijen maar zeer de vraag of de taxateur op het terrein en/of in gebouwen wordt toegelaten zonder dat [gedaagde partij] / [betrokkene1] daarvan in kennis is gesteld, dan wel daarvoor toestemming heeft gegeven.
4.10.
De gevorderde termijn van drie dagen na betekening van het vonnis om de gegevens te verstrekken komt de voorzieningenrechter te kort voor. [gedaagde partij] zal daarom worden veroordeeld om de gegevens binnen 14 dagen na dit vonnis aan Rabobank aan te leveren. Voorts zal [gedaagde partij] worden veroordeeld om binnen een termijn van vijf (5) werkdagen na dit vonnis aan alle gemachtigden van Rabobank toegang te verschaffen tot de jachthaven voor inspectie en taxatie.
4.11.
Rabobank vordert om aan beide veroordelingen een onmiddellijk opeisbare dwangsom te verbinden van € 75.000,00 per dag. Voor een dergelijk hoge dwangsom bestaat onvoldoende aanleiding. Een forse prikkel is echter op zijn plaats, nu het hier gaat om een langdurige geschiedenis, waarbij Rabobank [gedaagde partij] vele malen heeft verzocht om informatie aan te leveren en een afspraak met de taxateur in te plannen en [gedaagde partij] daarop in zijn geheel niet heeft gereageerd, dan wel een toezegging heeft gedaan om vervolgens niets meer van zich te laten horen (zie hiervoor 2.8 tot en met 2.22). De voorzieningenrechter zal de dwangsom daarom stellen op € 10.000,00 per dag tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt.
4.12.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- betekening oproeping € 109,71
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.792,71
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten alsmede de gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten is toewijsbaar nu [gedaagde partij] daartegen geen verweer heeft gevoerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen veertien (14) dagen na dit vonnis alle door Rabobank en/of de door Rabobank ingeschakelde taxateur verlangde informatie aan te leveren ten aanzien van de jachthaven, te weten:
- de huurovereenkomsten en andere overeenkomsten met derde partijen (inclusief de laatste
factuur van de huur), voor zover die bestaan,
- de (bouw)tekeningen van de opstallen op het terrein, voor zover die bestaan,
- de plattegrond van het terrein, indien [gedaagde partij] die heeft,
- de WOZ beschikking met taxatieverslag,
- de actuele vergunningen ten behoeve van de exploitatie van het geheel,
- de reeds verleende omgevingsvergunning voor bouwen o.i.d., voor zover die bestaat,
- de ingevulde vragenlijst (zie productie 23), behalve de vragen 2 en 3 van die lijst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen vijf (5) werkdagen na dit vonnis aan alle gemachtigden van Rabobank, waaronder de door Rabobank ingeschakelde taxateur, toegang te verschaffen tot de jachthaven voor inspectie en taxatie en daarvoor binnen vijf (5) werkdagen na dit vonnis een afspraak te maken met de door Rabobank ingeschakelde taxateur,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Rabobank een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.792,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien (14) dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien (14) dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
Coll.: MvG