In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2021 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure betreffende erfrecht. De verzoekende partij, [verzoekende partij 1], heeft verzocht om ontheffing van de verplichting tot vereffening van de nalatenschap van haar overleden partner, [erflater]. De verzoekende partij heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en heeft in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, [erfgenaam2] en [erfgenaam1], de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap positief is en dat er geen andere meerderjarige erfgenamen zijn die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Hierdoor heeft de rechtbank het verzoek tot ontheffing van de vereffening toegewezen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [verzoekende partij 1] door de ontheffing van de wettelijke vereffening zelfstandig bevoegd is om over alle goederen van de nalatenschap te beschikken. Dit betreft een verklaring voor recht in de zin van artikel 3:302 BW, die in dit geval ook in een verzoekschriftprocedure kan worden uitgesproken. De rechtbank heeft benadrukt dat zonder deze verklaring voor recht de partijen in het ongewisse blijven over hun onderlinge rechtsverhouding ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid over de nalatenschap. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de verplichting tot vereffening van de nalatenschap wordt opgeheven en dat [verzoekende partij 1] zelfstandig beschikkingsbevoegd is over de goederen van de nalatenschap.