ECLI:NL:RBGEL:2021:4041

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/05/380169 / HA ZA 20-674
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake non-conformiteit van geleverde Elstar-appels en bewijslevering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. H.M. van Eerten, en gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. M.C. Evertse, over de levering van Elstar-appels. De rechtbank heeft op 28 juli 2021 een eindvonnis gewezen na bewijslevering, waarin werd vastgesteld dat de geleverde appels overrijp waren. De procedure volgde op een tussenvonnis van 1 april 2020, waarin reeds was geoordeeld dat gedaagde tijdig had geklaagd over de kwaliteit van de appels. Eisende partijen hebben geprobeerd terug te komen op deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om dit oordeel te herzien. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van de chauffeurs en de directeur van de fruitveiling, meegewogen in haar beslissing. Uiteindelijk werd de vordering van eisende partijen tot een bedrag van € 5.823,87 toegewezen, exclusief btw, en werd de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2018 toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/380169 / HA ZA 20-674 (voorheen NL 19.8783)
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eisende partij 1],
gevestigd te [woon-/vestigingsplaats] ,
2.
[eisende partij 2],
3.
[eisende partij 3],
beiden wonende te [woon-/vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] .,
gevestigd te Ingen,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Evertse te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [eisende partijen] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2020 (zaaknummer NL 19.8783)
  • de akte uitlating na tussenvonnis van [eisende partijen] , met producties 21 en 22
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 november 2020, waar als getuigen zijn gehoord: [eisende partij 1] (verder: [eisende partij 1] ), diens zoon [zoon] (verder [zoon] ) en ing. [ingenieur] (verder: [ingenieur] ) bij welke zitting partijen hebben ingestemd met voortzetting van de procedure volgens het recht dat landelijk geldt in dagvaardingsprocedures met verplichte procesvertegenwoordiging in zaken waarin het exploot van dagvaarding na 30 september 2019 is betekend
  • de inschrijving op de rol van 9 december 2020 met rolnummer HA ZA 20-674 (zaaknummer 380169)
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor en van tegengetuigenverhoor van 7 april 2021 waar als getuigen zijn gehoord [getuige1] (verder . [getuige1] ), [getuige2] (verder:. [getuige2] ) en [getuige3] Sijll (verder: [getuige3] )
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eisende partijen] met producties 23 tot en met 26
  • de conclusie van antwoord na enquête van [gedaagde partij] met producties 8 en 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Rechterswissel

2.1.
Vanwege een sectorwisseling heeft de rechter mr. G.F. van den Berg ten overstaan van wie de mondelinge behandeling van 8 januari 2020 is gehouden na het tussenvonnis van 1 april 2020 (verder: het tussenvonnis) de zaak niet verder kunnen behandelen. De zaak is sindsdien verder behandeld door rechter mr. T.P.E.E. van Groeningen. Partijen zijn daarvan voor het getuigenverhoor van 27 november 2020 op de hoogte gesteld.
Verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissing
2.2.
In het tussenvonnis (rov. 4.4. en 4.5.) is als onvoldoende weersproken vastgesteld dat [gedaagde partij] tijdig heeft geklaagd over de door haar gestelde overrijpheid van de Elstarappels (verder: de Elstars). In haar conclusie na getuigenverhoor verzoekt [eisende partijen] om terug te komen op die beslissing, omdat, aldus [eisende partijen] , dat oordeel mede was gebaseerd op de overweging dat [eisende partijen] niet zou hebben betwist dat hij in oktober 2018 naar de Fruitveiling is geweest om daar afspraken te maken over de verkoop van de appels. Volgens [eisende partijen] heeft zij dit wel betwist, nu [eisende partij 1] blijkens het proces-verbaal van de zitting van 4 februari 2000 op de vraag van de rechter waarom hij naar de fruitveiling is gegaan heeft geantwoord “Omdat ik eind november weer gebeld had en [gedaagde partij] toen gezegd had dat de appels nog in de koelcel stonden. Over het gewicht was nog niets bekend. Daarom ben ik gaan kijken”. Er is daarom volgens [eisende partijen] sprake is van een feitelijke onjuiste aanname.
2.3.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich daarover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ 2008, 553). Nog daargelaten dat de door [eisende partijen] aangehaalde verklaring van [eisende partij 1] nog niet zonder meer een betwisting inhoudt van de stelling dat [eisende partij 1] naar de fruitveiling is gegaan om afspraken te maken over de verkoop van de Elstars, is hier van een feitelijk onjuiste grondslag echter geen sprake. De rechtbank heeft de beslissing dat [eisende partijen] haar betwisting van het (tijdig) klagen door [gedaagde partij] onvoldoende heeft onderbouwd immers mede genomen in het licht van de in rov. 4.4. van het tussenvonnis genoemde omstandigheden dat de betreffende appels niet zijn meegenomen in de afrekening van 4 november 2018 en dat reeds op de vracht- en laatbonnen én de Excellijst van [eisende partijen] is vermeld dat de Elstar appels overrijp zijn, waartegen verder niets is ingebracht. Er is dan ook geen aanleiding om terug te komen op dit oordeel.
De bewijsopdracht
2.4.
In het tussenvonnis (rov 4.6.) is geoordeeld dat door [gedaagde partij] voldoende is aangevoerd om voorshands aan te nemen dat de door [eisende partijen] geleverde Elstars overrijp waren en is [eisende partijen] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van dat feit.
2.5.
[eisende partijen] heeft in haar akte uitlating na tussenvonnis een schriftelijke verklaring overgelegd van mevrouw [betrokkene1] en een brief van de als partijdeskundige opgevoerde ing. [ingenieur] en in haar conclusie na enquête een e-mailbericht namens haar advocaat aan [getuige1] alsmede e-mailcorrespondentie tussen de advocaat en [betrokkene2] (verder: [betrokkene2] ) de General Manager en gevolmachtigde van de Fruitveiling in Margaten. [gedaagde partij] heeft als bijlage bij haar conclusie van antwoord na enquête e-mailcorrespondentie tussen haar advocaat en [getuige1] overgelegd en een schriftelijke verklaring van [betrokkene2] .
[eisende partijen] heeft [eisende partij 1] , [eisende partij 2] , ing. [ingenieur] en [getuige1] als getuige doen horen. In het tegengetuigenverhoor zijn [getuige2] en [getuige3] gehoord.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eisende partijen] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs en overweegt daarover als volgt.
2.7.
[betrokkene1] en [ingenieur] verklaren geen van beiden bij de oogst, het ophalen, het keuren en/of afvoeren van de Elstars aanwezig te zijn geweest. Zij hebben geen verklaring afgelegd uit eigen waarneming over de kwaliteit en rijpheid van de Elstars.
2.8.
[eisende partij 1] heeft verklaard dat de Elstars op het moment van het ophalen op 18 september 2018 door de heer [directeur gedaagde partij] (de statutair bestuurder van [gedaagde partij] ; verder: [directeur gedaagde partij] ) zijn bekeken en dat hij daarbij Elstars heeft ‘omgeraapt’ om ook dieper in de kisten te kunnen kijken, om een goed beeld te kunnen krijgen van de kwaliteit van de appels. [eisende partij 1] heeft verklaard dat [zoon] aanwezig was. [directeur gedaagde partij] en [directeur gedaagde partij] hebben de Elstars samen beoordeeld toen het fruit nog niet was ingeladen. Er is, aldus de verklaring van [eisende partij 1] , toen niet gesproken over een afwijkende kwaliteit, [directeur gedaagde partij] zou hebben gezegd dat ‘de appels goed waren, dat ze goed gekleurd waren, dat ze voldeden aan de afspraken (…)’ Ook [zoon] heeft verklaard dat [directeur gedaagde partij] is komen kijken naar de Elstars, dat hij [eisende partij 1] en [directeur gedaagde partij] erover gesproken hebben en dat [directeur gedaagde partij] op dat moment heeft gezegd dat de appels goed waren.
2.9.
Geen van beiden heeft echter desgevraagd een, naar het oordeel van de rechtbank overtuigende verklaring gegeven waarom er, als partijen het erover eens waren en ook [directeur gedaagde partij] zou hebben gezegd dat de appels goed waren en voldeden aan de afspraken, op de vrachtbrief die die dag is opgemaakt en ook op later opgemaakte vrachtbrieven staat dat Elstars overrijp zijn, noch waarom dat dan ook zonder meer is overgenomen in de daarvan door [eisende partijen] opgemaakte Excel-bestanden. Evenmin hebben ze een overtuigende reden gegeven waarom die vermelding “overrijp” op de pakbonnen zelfs geen reden was voor vragen of een reactie, ondanks dat dit afweek van de uitlatingen die volgens [eisende partij 1] en [zoon] door [directeur gedaagde partij] waren gedaan. De door [eisende partij 1] daarvoor gegeven verklaring, dat dit voor hem geen reden was om aan de bel te trekken, omdat er op de vrachtbrieven en in het Excel-overzicht niet stond dat de appels “niet voldeden aan wat was overeengekomen” acht de rechtbank niet overtuigend. Dit des te minder nu, zoals is vastgesteld in het tussenvonnis (rov 4.2.), tussen partijen was overeengekomen dat ‘rijp fruit’ van de verkoop was uitgesloten en dat [gedaagde partij] de Elstars niet hoefde af te nemen en te betalen voor zover deze appels overrijp zijn.
Aan [eisende partij 1] is voorts gevraagd waarom in het door [directeur gedaagde partij] handgeschreven overzicht (productie 6 bij de procesinleiding), achter de tweede pluk Elstars, waar dit geschil over gaat, staat “open”. Op dit overzicht is volgens [eisende partijen] de ‘tussentijdse afrekening’ van 4 november 2018 [eisende partijen] (productie 5 de procesinleiding) gebaseerd, waarin die 2e pluk Elstars helemaal niet is genoemd. [eisende partij 1] heeft daarover desgevraagd enkel verklaard dat [gedaagde partij] die partij Elstars niet wilde betalen, dat [directeur gedaagde partij] daarvoor geen reden heeft genoemd, dat [eisende partij 1] het daarmee niet eens was, maar dat [directeur gedaagde partij] verder niet heeft uitgelegd waarom hij dat niet zou moeten betalen, maar dat als [eisende partij 1] daarmee niet akkoord zou gaan [gedaagde partij] helemaal niet zou betalen. Zonder verdere verduidelijking acht de rechtbank daarmee onvoldoende verklaard waarom [eisende partijen] , uitgaande van de gestelde omstandigheid dat de Elstars goed waren en dit ook door [directeur gedaagde partij] zou zijn bevestigd, deze gestelde gang van zaken, zonder enige grond of uitleg van [directeur gedaagde partij] , zou hebben geaccepteerd en waarom [eisende partijen] ook pas op 17 december 2018, bijna anderhalve maand later, via zijn advocaat, voor die appels voor het eerst een factuur heeft gestuurd. Het niet in het overzicht (productie 6) en de afrekening (productie 5) opnemen van de partij appels, zou echter wel verklaard kunnen worden door de stelling van [gedaagde partij] dat reeds bij het ophalen van de Elstars was geconstateerd dat deze overrijp waren en daarom niet afgenomen hoefde te worden.
2.10.
Voorts staan tegenover de getuigenverklaringen van [directeur gedaagde partij] en [eisende partij 2] dat de Elstars van goede kwaliteit waren de verklaringen van [getuige2] en [getuige3] .
2.11.
[getuige2] heeft als getuige verklaard dat hij in september 2018 voor [gedaagde partij] appels heeft vervoerd naar het koelhuis in Margraten die van een boomgaard van [eisende partijen] vandaan kwamen. Hij heeft (onder andere) de vrachtbrief van 18 september 2018 ingevuld waarop staat dat Elstars overrijp waren. In zijn schriftelijke verklaring (productie 1 bij de conclusie van antwoord) heeft hij verklaard dat hij het werk als chauffeur al 15 jaar doet en dat het hem bekend is dat overrijp fruit niet wordt geaccepteerd door afnemers, waaronder [gedaagde partij] . Hij heeft daarin verder verklaard dat het voor hem duidelijk was dat de appels overrijp waren zodra hij de kisten met fruit zag, ‘sommige kon je met de hand fijn persen’. Hij heeft daarom [directeur gedaagde partij] heeft gebeld. Tijdens het getuigenverhoor heeft hij daarover het volgende verklaard:
Bijzonder aan deze appels was dat ze overrijp waren. Dat kon je zien, ze waren donkerrood en ik heb ze ook gevoeld. Ze waren zachter. De hardheid was niet normaal. Ik heb wel verstand van appels. Ik rijd al jaren appels, voor meerdere handelaren. Ik controleer dat dan wel een beetje en als de appels niet goed zijn, neem ik contact op met de handelaren die dan beslissen wat die ermee willen. Het wisselt hoe vaak dat voorkomt, soms drie keer in de week en dan weer een hele tijd niet. Het komt niet extreem vaak voor. Het ging om het eerste transport van deze partij. Dat ging om de tweede pluk. Ik heb toen de heer [directeur gedaagde partij] gebeld. Hij is toen gekomen en heeft overlegd met de heer [eisende partij 2] . […] De conclusie was dat de kwaliteit niet goed was. De appels moesten echter wel naar de koelcel omdat de kwaliteit anders nog verder achteruit zou gaan. Dat hebben ze toen samen besloten. Bij dat overleg was ik niet aanwezig. Ze zijn een stukje verderop samen gaan praten. Ze hebben mij daarna samen verteld wat het besluit was. De heer [directeur gedaagde partij] , ik noem hem [voornaam directeur] , had toch een koelcel gehuurd in het koelhuis en daar zouden de appels heengaan. Ik heb toen op de vrachtbrief geschreven dat de appels overrijp waren.
U vraagt mij of ik verder iets weet van de afspraken. Ik weet dat [voornaam directeur] zei dat ze eigenlijk al verkocht waren, maar dat hij ze niet wilde hebben voor de afgesproken prijs omdat ze overrijp waren. Wat er verder is afgesproken over de prijs weet ik niet. Die dag was volgens mij ook nog een Poolse werknemer van [eisende partij 2] aanwezig. Ik ken de zoon van [eisende partij 2] ook. Ik weet niet of hij toen aanwezig was. (…)
U houdt mij voor dat in mijn schriftelijke verklaring staat dat [directeur gedaagde partij] tegen [eisende partij 2] had verteld dat hij de appels niet kon afnemen vanwege de rijpheid, terwijl ik nu vertel dat ik niet precies weet wat afgesproken was. Wat ik bedoel is dat [directeur gedaagde partij] zei dat hij de appels niet wilde afnemen voor die prijs. Hij had ze dus nog niet gekocht, want er was nog geen nieuwprijs afgesproken. Ze hadden afgesproken dat ze toch naar de koelcel zouden gaan.
Bij de tweede en derde lading was de heer [directeur gedaagde partij] niet meer aanwezig. De kwaliteit van de appels was vergelijkbaar met die van de eerste lading.
U toont mij productie 5 aan de zijde [gedaagde partij] , de eerste en vierde vrachtbrief. Ik herken mijn handschrift. Die handgeschreven tekst is helemaal van mij. Mijn handtekening staat erop. [collega] is een collega van mij.
U toont mij een aanvoerbon. Die maak ik niet op. Die worden opgemaakt door het koelhuis als het fruit gelost is. (…)
Het klopt niet als de zoon van [eisende partij 2] vertelt dat ik geen verstand heb van fruit. Ik heb in mijn jeugd vanaf mijn 10e/12e al meegelopen met een teler in een boomgaard. Ik doe dit werk als chauffeur al 20 jaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat het fruit niet goed was.
U houdt mij voor dat de zoon als getuige heeft verklaard dat [voornaam directeur] zou hebben gezegd dat de appels goed waren. Dat klopt niet. Dat heeft [voornaam directeur] echt niet gezegd. (…);
De verklaring van [getuige2] wordt in zoverre bevestigd door de verklaringen van [eisende partij 1] en [zoon] dat zij bevestigen dat [directeur gedaagde partij] naar de oogst is komen kijken, terwijl dat niet standaard is (zo verklaart [directeur gedaagde partij] ) en afnemers normaal niet bij iedere vracht komen kijken (zo verklaart [zoon] ).
2.12.
[getuige3] heeft verklaard dat hij in opdracht van [betrokkene3] , die de opdracht had gekregen van [gedaagde partij] , Elstars heeft opgehaald bij [eisende partijen] in [woon-/vestigingsplaats] . Hij heeft voorts het volgende verklaard:
Ik heb zelf wel verstand van appels. Ik kom zelf ook uit de fruitwereld. Ik heb zelf ook een fruitbedrijf gehad. Ik hield mij bezig met de teelt, handel en het sorteren van appels en peren. Ik weet dus wel hoe het gaat in die wereld. De appels die ik ophaalde bij [eisende partij 2] waren zeker van de tweede pluk.
Het viel mij op dat de appels die ik bij [eisende partij 2] ophaalde niet hard genoeg waren. Ik heb ze vastgepakt en voelde dat je erin kon knijpen. Het gebeurt niet altijd dat je appels die je transporteert, vastpakt maar het gebeurt wel. Als de kwaliteit gebrekkig is schrijf je dat ook op de vrachtbon. Het viel mij hier op dat de kwaliteit slecht leek en daarom heb ik hier een appel vastgepakt. Ik zag dat al aan de appels voordat ik ze had vastgepakt. Door mijn ervaring kan ik zo wel zien of appels goed of matig zijn. Het was volgens mij niet de eerste lading van die partij die door [betrokkene3] werd opgehaald. Volgens mij hadden mijn collega’s ook al appels opgehaald. Ik had daarover toen ik naar [eisende partij 2] ging, nog niets vernomen.
Toen ik merkte dat de kwaliteit niet goed was, heb ik dat op de vrachtbon geschreven. Die wordt toch meegeleverd, dus dan is het duidelijk. Ik heb daar toen niet met [eisende partij 2] over gesproken en ook [gedaagde partij] niet gebeld. Ik ben chauffeur, dat is niet mijn taak.
2.13.
Van [getuige1] , die (in ieder geval in 2018) de directeur was van de fruitveiling Zuid-Limburg te Margraten, is een schriftelijke verklaring overgelegd. Hij is daarna als getuige gehoord, waarbij hij heeft bevestigd dat die schriftelijke verklaring van hem afkomstig is en hij heeft verklaard dat die verklaring klopt en dat hij daar nog voor 100% achter staat. [getuige1] verklaart dat hij heeft gezien dat er in september 2018 op de fruitveiling in totaal ongeveer 250 kisten Elstar-appels zijn afgeleverd afkomstig van [gedaagde partij] , waarvan hij toen heeft gezien dat de kwaliteit zeer matig was en dat ze overrijp waren. De appels hadden zijn aandacht gekregen omdat zij in een ander type kist zaten. In de schriftelijke verklaring van [getuige1] staat dat de appels, afgaande op het oogstkaartje, afkomstig waren van [eisende partijen] In zijn getuigenverklaring verklaart hij dat hij dat telefonisch van [directeur gedaagde partij] heeft gehoord en later ook van [eisende partij 1] zelf. Hij verklaart voorts dat [eisende partij 1] twee keer op de fruitveiling is geweest waarvan de eerste keer in oktober 2018 om te praten over wat er verder met de appels moest gebeuren. De tweede keer, zo staat het [getuige1] bij, werd hij door iemand van de emballage-afdeling op [eisende partij 2] geattendeerd, omdat hij naar de kisten stond te kijken.
2.14.
[eisende partijen] acht de verklaring van [getuige1] onbetrouwbaar, omdat [eisende partij 1] , aldus [eisende partijen] , maar één keer op de fruitveiling is geweest, pas in december 2018, nadat de appels al gesorteerd waren, zodat hij nooit kan hebben gesproken over wat er met de appels moest gebeuren. Hij was daar toen omdat hij zich zorgen maakte over het uitblijven van de betaling door [gedaagde partij] en omdat hij zijn kisten terug wilde. Dat hij toen pas voor het eerst op de fruitveiling was, volgt, zo voert [eisende partijen] aan, niet alleen uit de verklaring van [eisende partij 1] maar ook uit de omstandigheid dat in de bezoekersregistratie van de fruitveiling in oktober 2018 geen bezoek van hem is geregistreerd, maar wel (en alleen) een bezoek van hem in december 2018. [gedaagde partij] brengt daar tegenin dat [getuige1] desgevraagd heeft volgehouden dat [eisende partij 1] c.s. twee keer is geweest en dat hij zeker weet dat de eerste keer in oktober 2018 was, vóór het sorteren van de appels en dat, zoals schriftelijk bevestigd door [betrokkene2] , het registratiesysteem van de fruitveiling niet ‘waterdicht’ was, wat, aldus [betrokkene2] , wil zeggen dat bezoekers het pand via een andere ingang en zonder registratie zouden kunnen betreden. [eisende partijen] voert verder aan dat [getuige1] tegen haar advocaat anders zou hebben verklaard over wie de zeggenschap had over de Elstars dan in zijn getuigenverklaring, namelijk dat [gedaagde partij] de koelcel huurde en dat zij daarom degene was die bepaalde wat er met de appels moest gebeuren.
2.15.
Wat er verder ook zij van voornoemde kritiek op de verklaring van [getuige1] , daaruit kan in ieder geval worden gelezen dat – wat verder ook niet is weersproken - hij heeft gezien dat er in september 2018 Elstarappels via [gedaagde partij] werden aangeleverd, in afwijkende kisten, die overrijp en van matige kwaliteit waren en dat in ieder geval [directeur gedaagde partij] hem destijds heeft gezegd dat die appels de Elstars van [eisende partijen] waren. Daaraan doet de nog aangevoerde stelling van [eisende partijen] niet af dat uit de overgelegde transportbonnen niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de bij de veiling aangeleverde Elstappels allen afkomstig waren van [eisende partijen] en of de Elstars van [eisende partijen] niet vermengd waren met andere partijen Elstarappels en ook niet of de zich ook nog in het dossier bevindende sorteerbonnen waarop staat “overrijp” (allen) zien op de thans in geding zijnde Elstars.
2.16.
Resumerend stelt de rechtbank vast dat de stelling van [gedaagde partij] dat de Elstars overrijp waren en dat [directeur gedaagde partij] dat samen met [eisende partij 1] ter plekke ook heeft vastgesteld, bevestigd wordt door:
de omstandigheid dat op de verschillende transportbonnen staat dat Elstars overrijp waren,
het feit dat dit door [eisende partijen] , zonder protest, is overgenomen in de Excel-overzichten,
de desbetreffende partij Elstars ook niet in het tussentijdse afrekening is opgenomen en pas op 17 december 2018 voor het eerst is gefactureerd,
de verklaring van [getuige2] dat hij heeft gezien en gevoeld dat de Elstars overrijp waren en dat [directeur gedaagde partij] om die reden ook is komen kijken en de appels in overleg met [eisende partij 1] heeft afgekeurd, en dat dit toen ook op de transportbonnen is genoteerd,
de verklaring van [eisende partij 1] en [zoon] dat [directeur gedaagde partij] inderdaad daar toen is geweest om de appels te beoordelen, terwijl dit niet standaard was,
de verklaring van [getuige3] dat ook hij heeft gezien dat de door hem voor [gedaagde partij] bij [eisende partijen] opgehaalde Elstars overrijp waren,
de verklaring van [getuige1] dat in die periode door [gedaagde partij] Elstars op de veiling zijn afgeleverd, in afwijkende kisten, waarvan de kwaliteit matig was en waarvan in ieder geval [directeur gedaagde partij] zei dat dit appels van [eisende partijen] waren.
Daartegenover staan enkel de verklaringen van [eisende partij 1] en [zoon] dat de Elstars goed waren en dit ook door [gedaagde partij] zou zijn geconstateerd en verklaard.
De rechtbank hecht echter meer waarde aan de verklaringen van [getuige2] en [getuige3] , die in dit geschil geen partij zijn, en waarvan ook overigens niet aannemelijk is gemaakt dat zij reden hadden meinedig te verklaren. [eisende partij 1] is daarentegen in dit geschil wel partij, wat bij de bewijswaardering wordt betrokken, ook al is, ten aanzien van zijn verklaring, nu de bewijslast op [gedaagde partij] rust en het hier om tegenbewijslevering gaat, de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet van toepassing. Nu voorts met de getuigenverklaringen van [eisende partij 1] en [zoon] naar het oordeel van de rechtbank de inhoud van en mededelingen op de hiervoor onder 1 t/m 3 genoemde schriftelijke stukken niet worden verklaard is de rechtbank van oordeel dat [eisende partijen] niet in de tegenbewijslevering waartoe zij was toegelaten is geslaagd. Het voorshands oordeel dat de Elstar appels overrijp waren blijft dus in stand, waarmee dat thans vaststaat.
2.17.
[eisende partijen] heeft nog, met verwijzing naar de verklaring van [ingenieur] , aangevoerd dat de ‘keuring’ door [directeur gedaagde partij] niet kan worden aangemerkt als een toereikende keuringswijze die in de branche gebruikelijk is. Voor zover ze daarmee als (nieuwe) stelling aanvoert dat slechts sprake is van “rijp” in de zin van de overeenkomst van 17 augustus 2018 en “overrijp” in de zin overweging 4.2. in het tussenvonnis, als dat is vastgesteld door middel van een keuring en een proefsortering die aan de door [ingenieur] genoemde regels en standaarden voldoet, wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dat dit zo is overeengekomen of dat partijen dat zo in de gegeven omstandigheden en gelet op wat in de branche gebruikelijk is hadden moeten en mogen begrijpen, gelet op grond elkaars gedragingen en uitlatingen, kan niet enkel uit de verklaring van [ingenieur] worden afgeleid. Daarbij verklaart [ingenieur] dat er geen vaste regel is hoe kopers en telers daar in de praktijk mee omgaat, dat [gedaagde partij] een gerenommeerd bedrijf is dat ook de bevoegdheid heeft zelf fruitkeuringen uit te voeren, zonder dat daarvoor externe kwaliteitscontroles nodig zijn en dat je als je een appel met de hand kan fijn persen - wat hier volgens de verklaring van [getuige2] het geval was - wel kan zeggen dat die ‘te rijp’ is.
conclusies
2.18.
Nu vaststaat dat de Elstars overrijp waren volgt uit rov. 4.8. en .4.9 van het tussenvonnis dat de vordering van [eisende partijen] die ziet op de Elstars kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.645,14 exclusief btw. In het tussenvonnis is vastgesteld dat de vordering van [eisende partijen] ten aanzien van de Jonagold appels toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.169,73 exclusief btw, zodat in het totaal een bedrag zal worden toegewezen van € 5.823,87 te vermeerderen met btw. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 24 december 2018, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is eveneens toewijsbaar.
Proceskosten
2.19.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 5.823,87 (vijfduizend achthonderddrieëntwintig euro en zeventachtig cent), te vermeerderen met btw en de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 24 december 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.