In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een relatie hebben gehad en samen een vennootschap onder firma (VOF) hebben gedreven. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. van de Beeten, vorderde de opheffing van conservatoire derdenbeslagen die door de gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.G. van den Boom, waren gelegd onder verschillende banken. De beslagen waren gelegd ter zekerheid van een vordering van de gedaagde partij op de eiseres in het kader van de vereffening van de VOF.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen sinds 1993 een relatie hebben gehad en dat zij samen een coffeeshop hebben geëxploiteerd. Na de beëindiging van hun relatie in 2016 zijn er geschillen ontstaan over de afwikkeling van de VOF en de verdeling van gemeenschappelijke goederen. De eiseres heeft conservatoir beslag gelegd op de garageboxen die beide partijen bezaten, terwijl de gedaagde partij beslag heeft gelegd op de bankrekeningen van de eiseres.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de vordering van de eiseres tot opheffing van de beslagen niet summierlijk ondeugdelijk is, gezien de lopende procedure in hoger beroep over de afwikkeling van de VOF. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de bedrijfsvoering van haar coffeeshop ernstig wordt bemoeilijkt door de beslagen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.