ECLI:NL:RBGEL:2021:3813

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/05/384590 / KG ZA 21-65
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de nakoming van een koopovereenkomst betreffende aandelen in Kalur B.V.

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit HGM Beheer B.V. en een andere besloten vennootschap, dat de gedaagde partij, een andere besloten vennootschap, wordt veroordeeld om haar aandelen in Kalur B.V. over te dragen aan eiser 2, tegen betaling van een afgesproken koopsom. De achtergrond van het geschil ligt in onderhandelingen die zijn gevoerd over de verkoop van aandelen in Kalur B.V., waarbij op 18 maart 2020 overeenstemming zou zijn bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst. De eisers stellen dat de gedaagde partij zich niet houdt aan deze overeenkomst, terwijl de gedaagde partij betwist dat er sprake is van een bindende overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk een bindende overeenkomst is bereikt en dat de gedaagde partij gehouden is om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze overeenkomst. De rechter wijst de vorderingen van de eisers toe, met inachtneming van de noodzaak om de overeenkomst verder uit te werken in een koop/leveringsakte. De gedaagde partij wordt veroordeeld tot medewerking aan deze akte en tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/384590 / KG ZA 21-65
Vonnis in kort geding van 1 april 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiser 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] en kantoorhoudende te [kantooradres eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HGM BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hattem,
eisers,
advocaat mr. H.P. van der Veen te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H. Post te Barneveld.
Eisers sub 1, 2 en 3 worden hierna respectievelijk [naam gezamenlijke eisers] genoemd, waarbij voor zover van belang met [eiser 2] ook HGM is bedoeld. Gedaagde wordt hierna [naam gedaagde] genoemd. Met deze aanduiding zijn ook de natuurlijke personen [naam bestuurder] en [naam bestuurder] bedoeld als bestuurders van hun beheermaatschappen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
  • de conclusie van antwoord tevens akte houdende producties van de zijde van [naam gedaagde] met bijgevoegd producties 1 tot en met 24
  • de pleitnota van [naam gezamenlijke eisers]
  • de pleitnota van [naam gedaagde]
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heren [naam bestuurder] en [naam bestuurder] houden via hun respectievelijke persoonlijke holdings, [naam eiser 1] en [naam gedaagde] , ieder 50% van de aandelen in Kalur B.V. (hierna: Kalur). Kalur betreft een holding, die het vastgoed van de onderneming beheert. Kalur houdt alle aandelen in Kalur Materieel B.V. (hierna: Kalur Materieel) en Kalur Materieel houdt alle aandelen in Alukan B.V. (hierna: Alukan).
2.2.
[eiser 2] is bedrijfsleider bij Alukan.
2.3.
In 2019 zijn [naam bestuurder] en [naam gedaagde] met [eiser 2] in overleg getreden over de verkoop van alle aandelen in Kalur aan [eiser 2] . In het dossier bevindt zich een handgeschreven document gedateerd op 11 juli 2019 met de volgende tekst:
Per 1/1 2020.
A. We verkopen 100% KALUR . € 3.000.000.
B. Spreken af 60% voldaan = € 900.000/p.p.
C. Restant 1.200.000 in 6 jaar maximaal.
D. [naam bestuurder] op “loonlijst . voor” 1e jaar 4 dagen
2e jaar 3 dagen.
3e jaar 2 dagen.
E. [naam bestuurder] op “loonlijst” 1e jaar 1,5 dag.
2e jaar 1 dag.
3e jaar 0,5 dag.
F. [eiser 2] regelt bedrijfsleider najaar 2019.
2.4.
Partijen hebben vervolgens in de herfst van 2019 de heer [medewerker adviesbureau] (hierna: [medewerker adviesbureau] ) van [naam adviesbureau] gevraagd om te onderzoeken of een deal zou kunnen worden gesloten met betrekking tot de overname van de aandelen in Kalur door [eiser 2] .
2.5.
Op 6 maart 2020 heeft een bespreking tussen [naam bestuurder] , [naam gedaagde] , [eiser 2] en [medewerker adviesbureau] plaatsgevonden. [medewerker adviesbureau] heeft voorafgaand aan deze bijeenkomst een stappenplan ter zake de overname van de aandelen opgesteld. Bij brief van 20 februari 2020 aan [medewerker adviesbureau] heeft [naam gedaagde] , vooruitlopend op het op 6 maart 2020 geplande gesprek, als volgt gereageerd op voornoemd stappenplan:
‘(…)
Dealbrekers [naam bestuurder] .
A. Als de deal leid tot een m.i. dreiging in het voortbestaan Alukan komt er geen deal.
B. Als de deal leid tot een “gedwongen” vertrek en inzet [naam bestuurder] komt er geen deal, ik bepaal graag zelf wat ik wel of niet inbreng en wanneer ik onder welke voorwaarden vertrek.
C. Als er geen onderling vertrouwen meer is houd alles op en komt er geen deal.
Oplossingen.
A. Waarborg inbouwen voor een juiste partner (aandeelhouder?) [eiser 2] met bewezen commerciële kwaliteiten.
B. Andere scenario’s bedenken, Kalur/Kalur materieel buiten de deal of [eiser 2] koop zich langzaam in. Nog andere??.
(…)’
2.6.
Tijdens de bespreking op 6 maart 2020 is vervolgens onder meer gesproken over de zogenaamde dealbreakers en oplossingen voor alle partijen, de behoeften van [naam bestuurder] en [naam gedaagde] en een door [eiser 2] op te stellen plan van aanpak.
2.7.
Op 18 maart 2020 heeft wederom een bespreking plaatsgevonden tussen [naam bestuurder] , [naam gedaagde] , [eiser 2] en [medewerker adviesbureau] . [eiser 2] heeft tijdens deze bespreking zijn plan van aanpak gepresenteerd aan [naam gedaagde] en [naam bestuurder] . [naam gedaagde] heeft vervolgens onder meer de volgende, reeds op 13 maart 2020 voorbereide, reactie op het stappenplan van [eiser 2] kenbaar gemaakt:
‘(…)
Al lezend kwam ik al snel tot de conclusie dat het stappenplan bijna volledig voldoet aan het door mij verwoorde dealbrekers in onze ontmoeting 6 maart j.l.
(…)’
2.8.
Van de bespreking op 18 maart 2020 is een op 25 maart 2020 gedateerd document opgesteld met als titel ‘Verslag bijeenkomst 18 maart 2020’ en met als onderwerp ‘Bedrijfsovername Alukan’. Het document is voor akkoord getekend door [naam bestuurder] , [naam gedaagde] en [eiser 2] en luidt als volgt:
‘(…)
Aanleiding van dit overleg is om te kijken als aan de hand van het opgestelde stappenplan er vertrouwen / draagkracht is om dit proces voort te zetten of te stoppen.
[eiser 2] geeft een korte samenvatting op het gemaakte stappenplan.
[naam bestuurder] heeft enkele vragen met betrekking tot het invullen en de opmerking dat de functies niet in beton moeten zijn gegoten en dat dit ook afhankelijk is van de capaciteit/competenties van de nieuwe medewerkers.
[naam bestuurder] heeft zijn punten op papier gezet en geeft aan dat dit stappenplan voldoet aan zijn eerder geformuleerde dealbreker
[medewerker adviesbureau] vraagt aan [naam bestuurder] of er voldoende vertrouwen is om het proces door te laten gaan. [naam bestuurder] antwoord is Ja. [naam bestuurder] antwoordt op dezelfde vraag Nee, maar gezien de situatie en leeftijd ‘er niet voor te gaan liggen’
De beoogde verkoop van 100% KALUR wordt doorgezet naar financieringsfase (ca 6 weken)
Na het uitwisselen van enkele standpunten is de slotconclusie:
A. Verkoopprijs is € 3.000.000,00 bij een solvabiliteit van 30%.
B. Beoogde leverdatum (i.v.m. Corona crisis) wordt op 1-1-2021 gesteld.
C. [eiser 2] zal, in samenwerking met [naam adviesbureau] , inzichtelijk maken hoeveel financiering hij kan verkrijgen voor de koop van de aandelen.
D. De door [naam bestuurder] in te brengen achtergestelde lening bedraagt maximaal € 600.000; [naam bestuurder] brengt geen achtergestelde lening in.
(…)’
De in het document gebruikte afkortingen [naam bestuurder] , [eiser 2] , [naam bestuurder] en [medewerker adviesbureau] staan voor respectievelijk [naam bestuurder] , [eiser 2] , [naam gedaagde] en [medewerker adviesbureau] .
2.9.
Vervolgens heeft [eiser 2] een businessplan opgesteld en aan hand daarvan een financieringsaanvraag bij ING Bank N.V. (hierna: ING) ingediend.
2.10.
Bij e-mail van 17 september 2020 heeft de heer [naam accountant] , accountant bij [naam adviesbureau] , aan [eiser 2] - samengevat - te kennen gegeven dat ING bereid is in totaal een bedrag van € 2.000.000,00 aan kredietfaciliteiten ter beschikking te stellen voor de overname van de aandelen in Kalur door [eiser 2] .
2.11.
Bij e-mail van 5 oktober 2020 heeft [naam gedaagde] aan zijn adviseur, de heer [naam adviseur] , met [eiser 2] in de CC, het volgende geschreven:
‘(…)
Mijn huidige compagnon [naam bestuurder] heeft te kennen gegeven te willen stoppen met zijn aandeelhouderschap.
Hij accepteert daarmee dat hij vertrekt met een bad laving situatie hetgeen betekend 25% waarde 100% Kalur. (900k)
Moet nog een brief maken aan [naam bestuurder] dat we verder gaan met aandelenoverdracht richting [eiser 2] waarin zijn aandelen naar [eiser 2] zullen gaan.
Probeer de brief zodanig te formuleren dat we ook de oude afspraken voorjaar 2020 als “mislukt” zullen beschouwen.
Vraag naar jou is om [eiser 2] en mij in dit proces te ondersteunen met jouw expertise richting belastingdienst/contracten en verdere afwikkeling in samenwerking met [naam adviesbureau] .
(…)’
2.12.
Bij e-mail van 29 oktober 2020 heeft [naam adviseur] aan de adviseur van [naam bestuurder] , de heer [naam adviseur 2] , het volgende laten weten:
‘(…)
Op 18 maart 2020 hebben de heren [naam gedaagde] , [naam gezamenlijke eisers] met elkaar de voorwaarden bepaald voor de overname van de aandelen Kalur. Een belangrijke voorwaarde voor de heer [naam gedaagde] was dat hij geen achtergestelde lening wilde. Hiervan is een kort verslag gemaakt en door partijen ondertekend. Nu blijkt dat de ING als voorwaarde stelt voor de verstrekking van de financiering aan de heer [eiser 2] dat de heren [naam gedaagde] en [naam bestuurder] een achtergestelde lening verstrekken. Voor de heer [naam gedaagde] was dat een dealbreaker.
Vervolgens hebben partijen gekeken naar een andere oplossing. Daarbij heeft dhr. [naam bestuurder] aangegeven te willen stoppen als bestuurder van Kalur. Dit betekent dat hij zijn aandelen moet aanbieden, waarbij de koopsom wordt vastgesteld op 50% van de vastgestelde prijs. Ook hier is een verslag (12 okt 2020) van gemaakt, maar
nietondertekend.
De heer [naam bestuurder] heeft na 12 oktober contact met u gezocht voor advies. U heeft vervolgens telefonisch gemeld aan de heer [naam gedaagde] dat het niet de bedoeling is om € 600k weg te gooien en dat dat ook niet nodig is. Dat betekent dat de deal van 12 oktober ook van tafel is.
De heer [naam gedaagde] gaat zich bezinnen over hoe nu verder.
(…)’
2.13.
In reactie hierop heeft Zwart bij e-mail van diezelfde datum aan [naam adviseur] geschreven:
‘(…)
Ik begrijp van [naam bestuurder] dat er nooit een gesprek is geweest, dat er daarom dus ook nooit sprake kan zijn van een deal en dat het gespreksverslag waar jij aan refereert daar dus niet een weergave van kan zijn. Van ondertekening kan derhalve ook een sprake zijn.
Het verbaast me dat de transactie met de bank niet een vervolg heeft gehad. Wellicht zijn er wel/andere mogelijkheden om zonder achterstelling tot een transactie te komen. Deze route is echter nooit afgelopen cq verder besproken met partijen.
(…)’
2.14.
Bij brief van 13 november 2020 met als onderwerp ‘Toestemming verkoop van aandelen aan [eiser 2] ’ heeft [naam adviseur] aan [naam bestuurder] bericht dat [naam gedaagde] voornemens is de aandelen van [naam gedaagde] in Kalur te verkopen aan [eiser 2] en dat [naam gedaagde] in dat verband bereid is zich langer als bestuurder te verbinden aan Kalur.
2.15.
Bij e-mail van 21 december 2020 heeft de advocaat van [naam gezamenlijke eisers] [naam adviseur] bericht dat de financiering voor de overname door [eiser 2] rond is en [eiser 2] zeer waarschijnlijk in staat zal zijn de aandelen van [naam gedaagde] in januari 2021 over te nemen voor de in maart 2020 afgesproken som van € 1.500.000,00, met het verzoek aan [naam adviseur] om te laten weten of [naam gedaagde] zijn medewerking zal verlenen aan de overdracht van de aandelen.
2.16.
In reactie hierop heeft [naam adviseur] bij e-mail van 24 december 2020 aan de advocaat van [naam gezamenlijke eisers] laten weten dat [naam gedaagde] eerst het financieringsvoorstel van ING wil zien en hij [naam adviesbureau] wil vragen om het financieringsvoorstel te toetsen in relatie tot de continuïteit van Kalur.
2.17.
Bij brief van 19 januari 2021 heeft de advocaat van [naam gezamenlijke eisers] [naam gedaagde] verzocht alsnog mee te werken aan de overdracht van de aandelen, bij gebreke waarvan een kort geding wordt aangekondigd.
2.18.
Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft de advocaat van [naam gedaagde] aan de advocaat van [naam eiser 1] c.s. [naam gezamenlijke eisers] - samengevat - bericht dat, hoewel in zijn visie geen sprake is van de door [naam gezamenlijke eisers] gestelde koopovereenkomst, [naam gedaagde] wel bereid is om op basis van het document van de bijeenkomst van 18 maart 2020 (zie 2.8.) door te onderhandelen teneinde onder bepaalde voorwaarden te komen tot een overnameovereenkomst die als basis kan dienen voor de levering van de aandelen in Kalur aan [eiser 2] .
2.19.
Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden tussen de beide advocaten, naar aanleiding waarvan de advocaat van [naam gezamenlijke eisers] aan de advocaat van [naam gedaagde] desgevraagd op 9 februari 2021 de op 1 februari 2021 gedateerde financieringsofferte van ING, voor in totaal een bedrag van € 3.436.110,00 aan kredietfaciliteiten ter zake de overname van de aandelen in Kalur door [eiser 2] , heeft toegestuurd.
2.20.
Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft de heer [medewerker adviesbureau] , accountant bij [naam adviesbureau] , zowel aan [naam bestuurder] , [naam gedaagde] en [eiser 2] als aan hun advocaten laten weten niet in te kunnen gaan op het verzoek om een continuïteitstoetsing uit te voeren met betrekking tot Kalur in geval van overname van alle aandelen door [eiser 2] .
2.21.
Bij brief van 26 februari 2021 heeft de advocaat van [naam gedaagde] aan de advocaat van [naam gezamenlijke eisers] laten weten dat geen sprake is van wilsovereenstemming of vertrouwen en dat de bereidheid om verder te praten aan de zijde van [naam gedaagde] is komen te vervallen.
2.22.
Vervolgens heeft [naam adviseur] namens [naam gedaagde] bij brief van 1 maart 2021, die op 3 maart 2021 bij deurwaardersexploot aan Kalur is betekend, aan [naam bestuurder] laten weten dat [naam gedaagde] alle aandelen die [naam gedaagde] in Kalur houdt aanbiedt, met de mededeling dat [naam gedaagde] de aandelen niet aan [eiser 2] maar aan een derde wil verkopen, een en ander op de in de statuten bepaalde wijze.

3.Het geschil

3.1.
[naam gezamenlijke eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [naam gedaagde] te veroordelen op eerste verzoek van [naam eiser 1] en [eiser 2] de koopovereenkomst na te komen door tegen betaling van € 1.737.193,- alle door [naam gedaagde] in Kalur gehouden aandelen aan [eiser 2] of een door hem aan te wijzen vennootschap over te dragen, zulks op straffe van een door [naam gedaagde] aan [naam eiser 1] en [eiser 2] te verbeuren dwangsom van € 150.000,- te vermeerderen met € 10.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
II. [naam eiser 1] en [eiser 2] te machtigen om bij het uitblijven van nakoming door [naam gedaagde] van de hiervoor onder punt I. genoemde overdracht deze overdracht zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat dit vonnis krachtens artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n) die tot de rechtshandeling gehouden is/zijn;
subsidiair
III. [naam gedaagde] te veroordelen op eerste verzoek van [naam eiser 1] en [eiser 2] door te onderhandelen over en op basis van de tussen partijen op 18 maart 2020 vastgelegde afspraken totdat er alsnog een overeenkomst tussen partijen is bereikt of alle partijen instemmen met beëindiging van de onderhandelingen zonder dat er een overeenkomst tot stand komt, zulks op straffe van een door [naam gedaagde] aan [naam eiser 1] en [eiser 2] te verbeuren dwangsom van € 150.000,-, te vermeerderen met € 10.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
primair en subsidiair
IV. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam gedaagde] verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit geschil om het volgende. [naam bestuurder] en [naam gedaagde] zijn via hun persoonlijke holdings, [naam eiser 1] en [naam gedaagde] , aandeelhouders (ieder voor 50%) en bestuurders van Kalur B.V. Kalur is de moedermaatschappij van Kalur materieel B.V. en Alukan B.V. [naam bestuurder] en [naam gedaagde] hebben beiden de intentie vanwege hun leeftijd uit Kalur te stappen en hun aandelen te verkopen. Voor het eerst op 11 juli 2019 hebben zij uitgangspunten op papier gezet voor een verkoop van hun aandelen aan [eiser 2] voor een bedrag van € 3.000.000,- voor 100% van de aandelen in Kalur (zie 2.3.). Op 18 maart 2020 is er een bespreking geweest tussen [naam bestuurder] , [naam gedaagde] en [eiser 2] in aanwezigheid van [medewerker adviesbureau] . Blijkens het verslag van die bespreking, dat zich bij de stukken bevindt (hiervoor geciteerd onder 2.8.) hebben de partijen toen slotconclusies getrokken die onder vier punten A t/m D zijn weergegeven. Het verslag is voor akkoord door [naam bestuurder] , [naam gedaagde] en [eiser 2] ondertekend. In de periode nadien heeft [eiser 2] getracht financiering te krijgen voor de koop van de aandelen. ING is uiteindelijk in december 2020 bereid gebleken een financiering te verstrekken van circa € 3.450.000,-. Die bereidheid is nadien uitgewerkt in een offerte gedateerd 1 februari 2021. Tussen de partijen hebben in de periode tussen 18 maart 2020 en februari 2021 tal van mondelinge en schriftelijke contacten plaatsgevonden, maar die hebben in ieder geval aan de kant van [naam gedaagde] niet geleid tot bereidheid om mee te werken aan verdere uitvoering van de op 18 maart 2020 geformuleerde uitgangspunten.
4.2.
[naam gezamenlijke eisers] stellen zich op het standpunt dat op 18 maart 2020 wilsovereenstemming is bereikt over de essentialia van een koopovereenkomst waarbij zowel [naam gedaagde] als [naam bestuurder] hun gehele aandelenbelang in Kalur aan [eiser 2] verkopen voor een totale koopsom van € 3.000.000,-. Nu ING bereid is de hiervoor genoemde financiering te verstrekken, staat in de visie van [naam gezamenlijke eisers] niets meer aan uitvoering van de koop en levering van de aandelen op basis van de overeenstemming van 18 maart 2020 in de weg. [naam gedaagde] betwist dat toen wilsovereenstemming bestond over de essentialia, laat staan dat het verslag van de bespreking van 18 maart 2020 als een (perfecte) koopovereenkomst kan worden aangemerkt. In dit verband stelt [naam gedaagde] zich op het standpunt dat de financiering waartoe ING bereid is, de afwikkeling van de koopprijs, zoals [naam gezamenlijke eisers] zich die voorstellen, niet dekt.
4.3.
Uit het verslag van de bijeenkomst van 18 maart 2020 moet worden afgeleid dat tussen de partijen toen wilsovereenstemming bestond over de essentialia van een koopovereenkomst. Zij waren het toen eens over verkoop van alle aandelen aan [eiser 2] voor een totale koopprijs van € 3.000.000,- ‘bij een solvabiliteit van 30%’ en een leveringsdatum van 1 januari 2021, waarbij [naam bestuurder] een gedeelte van de aan hem verschuldigde koopsom zou omzetten in een achtergestelde lening, maar [naam gedaagde] niet. In het verslag staat wel dat het stappenplan van [eiser 2] voldoet aan eerder door Reitsma op 6 maart 2020 geformuleerde ‘dealbreakers’ (zie 2.5. en 2.7.). De ‘dealbreakers’ zagen klaarblijkelijk met name op het vertrouwen van [naam gedaagde] in de wijze waarop [eiser 2] blijkens zijn stappenplan het bedrijf na de overname vorm wilde gaan geven. Dat dit in de weg is blijven staan aan instemming van [naam gedaagde] met verkoop van de aandelen aan [eiser 2] kan uit dat verslag niet worden afgeleid. [naam gedaagde] lijkt integendeel toen over zijn bezwaren te zijn heengestapt. In het verslag staat immers dat hij weliswaar onvoldoende vertrouwen heeft om het proces door te laten gaan, maar er gezien de situatie en leeftijd niet voor wil gaan liggen. Vervolgens is blijkens het verslag de beoogde verkoop doorgezet naar de financieringsfase. Dat kan redelijkerwijs niets anders betekenen dan dat de verkoop doorgang zou vinden indien [eiser 2] financiering zou kunnen krijgen voor de koop. Vervolgens hebben de partijen blijkens het verslag slotconclusies bereikt omtrent de essentialia van de koop. Van enig voorbehoud van [naam gedaagde] blijkt verder niets uit het verslag. Evenmin blijkt uit het verslag dat de partijen voor ogen stond dat (eerst) nog andere punten, anders dan de financiering, geregeld moesten worden alvorens het tot bindende overeenstemming zou kunnen komen. Uit de stukken die in de periode nadien zijn gewisseld blijkt evenmin dat over andere punten waarvan de verkoop nog zou afhangen is gesproken dan de mogelijkheid tot en de wijze van financiering.
4.4.
Een punt is nog wel de betekenis ervan dat de koopprijs in het verslag van 18 maart 2020 is gerelateerd aan een solvabiliteit van 30 %. Namens [naam gedaagde] is op zichzelf niet gemotiveerd betwist dat de solvabiliteit wordt bepaald door het eigen vermogen. Evenmin is op zichzelf gemotiveerd betwist dat het eigen vermogen van Kalur na de uitbetaling van de dividenduitkering van € 597.000 aan de aandeelhouders over 2020, die, zoals ter zitting is bevestigd, heeft plaatsgevonden, € 1.270.635,- bedraagt en dat bij een solvabiliteit van 30% een eigen vermogen behoort van € 796.386,-. Dat betekent dat het eigen vermogen € 474.386,- meer bedraagt dan behoort bij een solvabiliteit van 30%. Het voorstel van [naam gezamenlijke eisers] om de helft van dat surplus aan eigen vermogen ad € 237.193,- aan [naam gedaagde] uit te keren bovenop de helft van de koopsom ad € 1.500.000,- lijkt in het licht van de hiervoor bedoelde bepaling alleszins redelijk. [naam gedaagde] heeft dat eigenlijk ook niet betwist. Ook als dit extra bedrag de gedaante zou moeten aannemen van een (extra)dividenduitkering, valt niet in te zien waarom niet alleen uitkering aan [naam gedaagde] zou mogen plaatsvinden als [naam bestuurder] zoals hij ter zetting ook heeft bevestigd vrijwillig van zijn deel afziet. Verder heeft [naam gedaagde] voornamelijk bezwaren tegen deze extra uitkering aan hem aangevoerd in de sfeer van financiering van de koopsom, waarover hierna meer.
4.5.
De conclusie moet zijn dat de partijen op 18 maart 2020 bindende afspraken hebben gemaakt, waarvan de uitvoering in beginsel alleen nog afhing van verkrijging van financiering door [eiser 2] . Tussen de partijen is niet in geschil dat zich obstakels hebben voorgedaan bij het verkrijgen van financiering en dat uiteindelijk de achtergestelde lening van [naam bestuurder] verhoogd moest worden tot € 700.000,-. Het financieringsaanbod van ING van december 2020 is daarop gebaseerd. Het bedrag van de achtergestelde lening is daarmee hoger dan op 18 maart 2020 was afgesproken. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat [naam gedaagde] zich daarop niet kan beroepen om onder de bereikte overeenstemming uit te komen. Aangezien [naam gedaagde] geen (achtergestelde) lening zou verstrekken en dit bij de huidige financiering nog steeds zo is, regardeert dit alleen [naam bestuurder] en niet [naam gedaagde] . Toen de financiering door [eiser 2] in september niet rond bleek te zijn gekomen, zijn ook alternatieven tussen [naam bestuurder] en [naam gedaagde] aan de orde geweest. Een daarvan, in oktober 2020, was dat [naam bestuurder] aan [naam gedaagde] heeft laten weten te overwegen zijn managementovereenkomst met Kalur op te zeggen. Ter zitting is gebleken dat niet alleen [naam gedaagde] maar ook [naam bestuurder] begreep dat dit tot consequentie zou hebben dat [naam bestuurder] zijn aandelen aan [naam gedaagde] zou moeten aanbieden voor 25% van de waarde van het totale aandelenpakket op grond van de artikelen 2, 3 lid 1 sub1 d en 6 lid 2 van de aandeelhoudersovereenkomst. [naam gedaagde] heeft dit kennelijk opgevat als een onvoorwaardelijke deal die in plaats zou komen van die van 18 maart 2020. Dat [naam bestuurder] zich daartoe toen onvoorwaardelijk heeft verplicht, kan niet worden vastgesteld. Uit de overgelegde stukken (zie 2.12. en 2.13.) kan het niet worden afgeleid. Feit is overigens dat [naam bestuurder] tot op heden zijn managementovereenkomst niet heeft opgezegd en zich de situatie dat hij zijn aandelen dan voor 25% aan [naam gedaagde] moet aanbieden niet voordoet. Uit de e-mail van 5 oktober 2020 van [naam gedaagde] aan zijn fiscaal adviseur ( zie 2.11.) moet overigens worden afgeleid dat [naam gedaagde] zich ervan bewust was dat hij nog gebonden was aan de deal van 18 maart 2020. Hij schrijft daar immers: ‘Probeer de brief (aan [naam bestuurder] ;vzr) zodanig te formuleren dat we ook de oude afspraken voorjaar 2020 als ‘mislukt’ zullen beschouwen’. Deze e-mail en met name de formulering van de zojuist geciteerde passage wekt ook de indruk dat [naam gedaagde] onder de deal van 18 maart 2020 probeerde uit te komen om vervolgens de aandelen van [naam bestuurder] (die hij dan voor de helft van de waarde in handen zou krijgen) aan [eiser 2] te leveren. [naam gedaagde] heeft ter zitting wel gezegd dat hij dan zijn eigen aandelen zou houden en bij Kalur betrokken zou blijven om [eiser 2] op weg te helpen en zijn aandelen gefaseerd aan hem zou overdragen, maar dat die bedoeling er was en dat daarover ooit met [eiser 2] is gesproken, blijkt verder nergens uit.
4.6.
Geconstateerd moet worden dat [eiser 2] in december 2020 alsnog een financiering door ING rond heeft gekregen op basis van een achtergestelde lening van € 700.000,- door [naam bestuurder] . Niet vastgesteld kan worden dat dit te laat is in die zin dat de overeenstemming niet meer geldt. In het verslag van 18 maart 2020 is bij de financieringsfase wel ‘ca 6 weken’ vermeld. Maar uit die bewoordingen kan niet worden afgeleid dat sprake was van een ontbindende voorwaarde in die zin dat de overeenstemming niet meer zou binden indien de financiering niet binnen zes weken rond zou zijn. Een dergelijke uitleg strookt ook niet met het gegeven dat de partijen in ieder geval tot september 2020 in afwachting van financiering zijn gebleven. In het licht daarvan kan ook niet worden gezegd dat het afkomen alsnog van een bereidheid tot financiering van ING in december 2020 zo laat was dat van [naam gedaagde] in redelijkheid niet meer verlangd kan worden dat hij nog uitvoering geeft aan de afspraken van maart 2020.
4.7.
Zoals hiervoor al even aangestipt heeft [naam gedaagde] bezwaren aangevoerd die erop neerkomen dat de door de ING aangeboden financiering geen ruimte laat om de gehele koopsom te financieren, in het bijzonder ook niet het extra bedrag van € 237.193,-. Voorop staat dat het totale bedrag van de door ING aangeboden financiering voldoende is om de gehele koopsom (minus de achtergestelde lening van [naam bestuurder] ) te betalen. Hoe [eiser 2] dat precies door middel van de hem aangeboden kredieten gaat doen is verder in beginsel zijn zaak. Voor zover [naam gedaagde] verplicht is om zijn aandelen aan [eiser 2] te leveren, vindt een levering uiteraard alleen plaats tegen gelijktijdige betaling aan [naam gedaagde] van de hem toekomende koopprijs inclusie het bedrag van € 237.193,-. Hij loopt niet het risico dat hij zijn aandelen aan [eiser 2] moet overdragen zonder dat hij daarvoor wordt betaald.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het aanbod voor een financiering dat [eiser 2] heeft gekregen de uitvoering van de eerdere bereikte overeenstemming over de essentialia mogelijk maakt en daaraan niet in de weg staat. [naam gedaagde] is in beginsel gehouden uitvoering aan de deal te geven. Een belangenafweging brengt met zich dat in kort geding ten gunste van [naam gezamenlijke eisers] een voorziening wordt getroffen om uitvoering te kunnen bewerkstelligen. [eiser 2] en [naam bestuurder] zijn al sinds juli 2019 bezig om met [naam gedaagde] tot een regeling te komen waarbij [naam bestuurder] en [naam gedaagde] hun aandelen verkopen aan [eiser 2] en zich vervolgens uit Kalur terugtrekken. Beiden zijn het er steeds over eens geweest dat dat is wat zij met het oog op hun leeftijd willen. [eiser 2] en [naam bestuurder] hebben zich de nodige inspanningen getroost om het tot een uitvoering te brengen. De bezwaren die [naam gedaagde] thans aanvoert zijn gezien de reeds eerder bereikte overeenstemming niet steekhoudend. Ter zitting is door en namens [naam gedaagde] ook niets constructiefs aangevoerd. Het valt ook niet goed in te zien welk belang [naam gedaagde] erbij heeft om de onderwerpelijke transactie te torpederen, in aanmerking genomen dat hij zich geheel uit Kalur wenst terug te trekken. Als hij zijn aandelen voor de afgesproken prijs vermeerderd met € 237.193,- levert dan wordt dat resultaat bereikt zonder dat [naam gedaagde] daarmee verder nog verantwoordelijkheid voor Kalur heeft.
4.9.
Een veroordeling tot nakoming zoals primair gevorderd gaat echter nog te ver. De bereikte overeenstemming zal eerst behoorlijk moeten worden uitgewerkt in een koop/leveringsakte waarin de transactie met voorwaarden en bedingen zoals die gebruikelijk in dergelijke aktes worden opgenomen wordt geregeld. [eiser 2] en [naam bestuurder] zullen voor het opmaken van een dergelijke akte moeten zorgen. [naam gedaagde] zal daaraan zijn medewerking moeten verlenen en vervolgens mee moeten werken aan levering van zijn aandelen in Kalur. Indien [naam gedaagde] dat laatste weigert kunnen [eiser 2] en [naam bestuurder] en/of [naam gedaagde] zich zo nodig opnieuw tot de voorzieningenrechter in kort geding wenden waarin dan kan worden beoordeeld of eventuele bezwaren van [naam gedaagde] tegen de in de akte neergelegde bepalingen steekhoudend zijn. Een en ander zal worden neergelegd in de veroordeling zoals hierna te vermelden. Op grond van de voorgaande belangenafweging zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Weliswaar zal een overdracht van de aandelen en daarmee in feite de bedrijfsovername bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt in geval van het slagen van een rechtsmiddel tegen dit vonnis. Het belang van [naam gezamenlijke eisers] om nu uitvoering te kunnen geven aan de aandelenoverdracht niettegenstaande een ingesteld rechtsmiddel na alle voorafgaande inspanningen en de beschikbaarheid van financiering op dit moment weegt zwaarder dan het belang van [naam gedaagde] bij behoud van de bestaande toestand in afwachting van de uitkomst van een eventueel tegen dit vonnis aan te wenden rechtsmiddel.
4.10.
[naam gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [naam gezamenlijke eisers] tot op heden begroot op:
- betekening oproeping € 90,62
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 5.306,62
4.11.
De nakosten zullen als gevorderd worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [naam gedaagde] uitvoering moet geven aan de op 18 maart 2020 bereikte overeenstemming waarbij [naam gedaagde] haar aandelen in Kalur aan [eiser 2] of een door hem aan te wijzen vennootschap verkoopt en moet leveren voor een koopsom van € 1.500.000,- te vermeerderen met € 237.193,-,
5.2.
bepaalt dat [naam eiser 1] en [eiser 2] een concept koop/leveringsakte door een te goeder naam en faam bekend staande notaris van hun keuze zullen doen opstellen waarin de koopovereenkomst nader wordt uitgewerkt met voorwaarden en bedingen zoals die gebruikelijk in een dergelijke akte worden opgenomen,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] daar waar nodig haar medewerking aan het opstellen van een akte als hiervoor bedoeld ter uitvoering van de bereikte overeenstemming te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat [naam gedaagde] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 250.000,- zal zijn bereikt,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] , onder de voorwaarde dat niet blijkt van steekhoudende bezwaren tegen de uitwerking van de bereikte overeenstemming in de hiervoor bedoelde concept koop/leveringsakte, op eerste verzoek van [eiser 2] en [naam eiser 1] overeenkomstig die (concept)koop/leveringsakte mee te werken aan levering van de aandelen en het passeren van de daartoe benodigde notariële akte, op straffe van verbeurte, na betekening van dit vonnis, van een dwangsom van € 150.000,- ineens, te vermeerderen met € 10.000,- voor ieder dag dat [naam gedaagde] daarmee verder in gebreke blijft een en ander totdat in totaal een maximum van € 1.500.000,- zal zijn bereikt,
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 5.306,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.