ECLI:NL:RBGEL:2021:3810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/05/370336 / HZ ZA 20-211
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de aansprakelijkheid van EMS Ambulance B.V. voor niet-uitgevoerde medische begeleiding naar Singapore

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiser] en EMS Ambulance B.V. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van EMS voor het niet doorgaan van de medische begeleiding van de zoon van eiser naar Singapore. De zoon was op de geplande datum, 9 maart 2020, niet gezond genoeg om te vliegen, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst door eiser. De rechtbank oordeelde dat EMS niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, aangezien eiser niet in de bewijsopdracht is geslaagd om aan te tonen dat zijn zoon op de datum van de vlucht wel gezond genoeg was om te vliegen. De rechtbank heeft de reconventionele vordering van EMS afgewezen en vastgesteld dat EMS recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon voor de reeds verrichte werkzaamheden. Uiteindelijk is het redelijk deel van het loon vastgesteld op € 3.000,00, waaruit volgt dat EMS een bedrag van € 32.800,00 aan eiser moet terugbetalen. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf 17 maart 2020 en de proceskosten aan de zijde van eiser begroot op € 2.538,46. De reconventionele vorderingen van EMS zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/370336 / HZ ZA 20-211 / 46230
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.G. Francovich te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMS AMBULANCE B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R. de Lange te Terborg.
Partijen zullen hierna [naam eiser] , EMS en [naam gedaagde 2] genoemd worden. EMS en [naam gedaagde 2] zullen hierna gezamenlijk EMS c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 februari 2021 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte referte van [naam eiser] van 24 februari 2021;
  • de akte van EMS c.s. van 24 maart 2021;
  • de akte van uitlating artikel 21 Rv tevens houdende vermeerdering van eis, met producties, van [naam eiser] van 21 april 2021;
  • het verzoek ex artikel 2.16 procesreglement van [naam eiser] van 12 mei 2021;
  • de akte uitlating productie en uitlating vermeerdering van eis van EMS c.s. van 9 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een door [naam eiser] aan de rechtbank op 10 februari 2021 toegezonden akte van uitlating is geweigerd omdat de zaak toen reeds voor vonnis stond. De inhoud van die akte wordt dan ook niet in de beoordeling betrokken. In het dossier bevindt zich tevens een ‘akte ter rolle’ van de zijde van EMS c.s. voor de zitting van 5 mei 2021. In deze akte maakt EMS c.s. bezwaar tegen de inhoud van de akte van [naam eiser] van 21 april 2021, alsmede tegen de daarin opgenomen vermeerdering van eis. De ‘akte ter rolle’ van 5 mei 2021 is niet door de rechtbank geaccepteerd omdat op die datum geen rolzitting heeft plaatsgevonden in verband met Bevrijdingsdag. Deze ‘akte ter rolle’ is vervolgens door EMS c.s. als productie A1 bij haar akte van 9 juni 2021 in het geding gebracht. Daarmee maakt de inhoud van de akte van 5 mei 2021 alsnog onderdeel uit van het procesdossier. De rechtbank zal in dit vonnis dan ook ingaan op de daarin door EMS c.s. aangevoerde bezwaren.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis is [naam eiser] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de zoon op 9 maart 2020 gezond genoeg was om te vliegen. Aangezien [naam eiser] bij akte van 24 februari 2021 heeft afgezien van bewijslevering, is [naam eiser] niet in de bewijsopdracht geslaagd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de zoon op 9 maart 2020 niet gezond genoeg was om te vliegen. Dit betekent dat EMS er op goede gronden voor heeft gekozen de zoon op 9 maart 2020 niet naar Singapore te begeleiden en dat EMS niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. De ontbinding van de overeenkomst door [naam eiser] heeft dan ook geen doel getroffen en de daartoe strekkende verklaring voor recht zal worden afgewezen. Dit betekent ook dat geen sprake is van wanprestatie van EMS, zodat de vordering van [naam eiser] tot vergoeding van zijn schade van € 13.800,00 alleen daarom al eveneens zal worden afgewezen.
2.2.
In het tussenvonnis is artikel 7.2 van de algemene voorwaarden vernietigd omdat het een oneerlijk beding is in de zin van richtlijn 93/13. Nu de overeenkomst voortijdig is geëindigd, namelijk zonder dat de zoon naar Singapore is begeleid, heeft EMS recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Op grond van de overeenkomst heeft [naam eiser] , voor zover thans nog van belang, € 35.800,00 aan EMS betaald voor het uitvoeren van de opdracht. Na het afzien van bewijslevering door [naam eiser] , zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag wat een redelijk deel van het loon zou zijn.
Akte van uitlating artikel 21 Rv en vermeerdering van eis van [naam eiser]
2.3.
In haar akte van 21 april 2021 heeft [naam eiser] zich niet alleen uitgelaten over het redelijk deel van het loon, maar heeft zij ook aangevoerd dat door EMS c.s. in deze procedure afgelegde verklaringen in strijd met de waarheid zijn. Volgens [naam eiser] is de uit Finland afkomstige man die door EMS is ingeschakeld voor het uitvoeren van de overeenkomst niet – in tegenstelling tot wat EMS c.s. heeft aangevoerd – als arts geregistreerd in Finland. Dit zou blijken uit een e-mail die [naam eiser] op 16 april 2021 heeft ontvangen van de National Supervisory Authority for Welfare and Health uit Helsinki. [naam eiser] verbindt hieraan de conclusie dat EMS c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van niet-gekwalificeerd personeel en daarom maakt [naam eiser] aanspraak op vergoeding van de volledige advocaatkosten van € 16.665,00.
2.4.
EMS c.s. heeft zich bij akte van 9 juni 2021 uitgelaten over de hiervoor besproken e-mail van 16 april 2021 en de daaraan gekoppelde vermeerdering van eis van [naam eiser] . Volgens EMS c.s. is de eisvermeerdering in strijd met de goede procesorde. Daarnaast erkent zij dat de door haar ingeschakelde man uit Finland niet (langer) in het Finse medische register staat geregistreerd. Dat zij wel eerder dat standpunt in deze procedure heeft ingenomen, is het gevolg van een misverstand aan haar zijde en niet het gevolg van opzet. Deze man staat geregistreerd in het register van de Ukrainian Medical Council, zoals ook kan worden afgeleid uit het door hem gebruikte registratienummer.
2.5.
De rechtbank acht de vermeerdering van eis toelaatbaar, nu deze mede is gebaseerd op gegevens die voor [naam eiser] pas op 16 april 2021 kenbaar waren. Hij had derhalve geen gelegenheid om deze informatie al in een eerder stadium naar voren te brengen of daaraan conclusies ten aanzien van zijn vordering te verbinden.
2.6.
Voor het toewijzen van een vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW is niet alleen vereist dat sprake is van een onrechtmatige gedraging, maar dient daarnaast ook sprake te zijn van schade die het gevolg is van die onrechtmatige gedraging. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [naam eiser] .
2.7.
Dat EMS c.s. de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd over het land waarin de Finse man staat geregistreerd, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een onrechtmatige gedraging. Dat zou anders kunnen zijn indien vast zou staan dat dit onjuiste informeren bewust is gebeurd, maar daarvoor is onvoldoende gesteld en dat is ook anderszins niet gebleken. Daar komt bij dat [naam eiser] niets heeft gesteld over de schade die uit dit vermeend onrechtmatig handelen zou zijn voortgevloeid. In dit kader is nog relevant dat de rechtbank in 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis heeft geoordeeld dat EMS op grond van de overeenkomst diende zorg te dragen voor de aanwezigheid van een (gewone) arts en een verpleegkundige, terwijl [naam eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de door EMS ingeschakelde begeleiders deze titels niet zouden mogen voeren. Hetgeen [naam eiser] in zijn akte van 21 april 2021 heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om hierop terug te komen. Voor de vraag of EMS voldoende gekwalificeerd personeel heeft ingeschakeld is immers het land van registratie niet van belang, nu dat geen onderdeel uitmaakt van de afspraken tussen partijen.
2.8.
Nu niet gebleken is van een onrechtmatige daad van EMS c.s., ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van de volledige door [naam eiser] gemaakte advocaatkosten. Dit deel van de (vermeerderde) eis zal derhalve worden afgewezen.
Terugkomen op oordelen uit het tussenvonnis?
2.9.
In haar akte van 24 maart 2021 reageert EMS c.s. op diverse overwegingen uit het tussenvonnis. Zij laat weten dat zij niet geacht wil worden te hebben berust in het oordeel dat artikel 7.2 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is en dat zij zich niet kan vinden in de juridische classificatie als opschortende voorwaarde van de (impliciete) afspraak dat de zoon niet naar Singapore zou worden begeleid als hij niet gezond genoeg zou zijn om te vliegen. Voor zover EMS c.s. hiermee heeft willen betogen dat de rechtbank terug zou moeten komen op de betreffende oordelen uit het tussenvonnis, ziet de rechtbank in het daartoe aangevoerde geen aanleiding om dit betoog te honoreren. De beslissingen en daaraan ten grondslag liggende overwegingen uit het tussenvonnis blijven derhalve onverkort in stand.
Redelijk deel van het loon
2.10.
Bij het vaststellen van het loon waarop EMS recht heeft zal aansluiting worden gezocht bij artikel 7:411 BW. Hieruit volgt dat bij het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon rekening kan worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Eventuele besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, worden in mindering gebracht op het loon.
2.11.
Op EMS als opdrachtnemer rusten de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van wat een redelijk loon is. Daarbij geldt wel dat aan de stelplicht van EMS geen hoge eisen kunnen worden gesteld voor zover het niet mogelijk is om daar een nauwkeurige berekening aan ten grondslag te leggen. Het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon voor reeds verrichte werkzaamheden zal onder meer afhangen van de aard van de werkzaamheden en de – zo nodig schattenderwijs te bepalen – omvang daarvan. Voor zover [naam eiser] zich op het standpunt stelt dat sprake is van besparingen aan de zijde van EMS als gevolg van het voortijdig eindigen van de opdracht, dan rust de stelplicht en bewijslast van die besparingen op [naam eiser] . In dit kader heeft EMS als opdrachtnemer echter wel een belangrijke mededelingsplicht (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728). Deze regel is geformuleerd voor de bewijslastverdeling bij besparingen voor de aannemer als gevolg van een opzegging van een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:764 lid 2 BW. Voor besparingen voor de opdrachtnemer als gevolg van het voortijdig eindigen van een overeenkomst van opdracht, zoals hier aan de orde is, geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat de opdrachtnemer een belangrijke mededelingsplicht heeft.
2.12.
Ten aanzien van het verschuldigde loon heeft EMS c.s. zich primair op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op het volledige bedrag van € 35.800,00. Daarmee miskent EMS c.s. dat uit artikel 7:411 lid 2 BW volgt dat een opdrachtnemer slechts aanspraak kan maken op het volle loon indien het einde van de overeenkomst is toe te rekenen aan de opdrachtgever en betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk zou zijn. Hierover heeft de rechtbank reeds overwogen dat het niet doorgaan van de opdracht vanwege de (verslechterde) medische toestand van een patiënt over het algemeen niet te wijten is aan de schuld van één van de partijen en dat deze omstandigheid in het algemeen buiten de invloedssfeer van partijen ligt (zie 4.45 van het tussenvonnis). De gezondheidstoestand van de zoon is weliswaar een omstandigheid die in de risicosfeer van [naam eiser] ligt, maar er is niet gesteld of gebleken dat [naam eiser] enig verwijt te maken is dat de zoon niet op 9 maart 2020 naar Singapore is begeleid. Alleen daarom al is het in dit geval niet redelijk dat EMS aanspraak zou kunnen maken op betaling van het volledige loon.
2.13.
Subsidiair heeft EMS c.s. gesteld dat EMS slechts beperkte besparingen heeft gerealiseerd als gevolg van het voortijdig eindigen van de overeenkomst, bestaande uit de kosten voor het vervoer in Singapore (€ 2.500,00) en de hotelkosten (€ 500,00). Alle reeds gemaakte kosten bleven, ondanks het niet doorgaan van de vlucht, gelijk. Deze kosten omvatten de kosten voor het gebruik van de ambulance, de inzet van het medisch personeel en de overheadkosten zoals huisvesting, marketingkosten en het 24/7 beschikbaar zijn voor de voorbereiding en uitvoering van repatriëringen. Ten aanzien van de benodigde vliegtickets heeft EMS c.s. zich op het standpunt gesteld dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat de kosten daarvan ‘non-refundable’ zijn.
2.14.
Bij antwoordakte van 21 april 2021 heeft [naam eiser] zich eveneens uitgelaten over het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Hij meent in de eerste plaats dat EMS in het geheel geen aanspraak kan maken op loon, onder meer omdat er anders afbreuk zou worden gedaan aan de afschrikwekkende werking die van de vernietiging van algemene voorwaarden uit zou moeten gaan. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding het redelijk deel van het loon op nihil te stellen. Het is op zichzelf juist dat er een afschrikwekkende werking dient uit te gaan van de vernietiging van algemene voorwaarden zodat sprake is van een effectieve bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen. Dit zal de rechtbank in ogenschouw nemen bij het daadwerkelijk vaststellen van het door [naam eiser] verschuldigde loon. Deze afschrikwekkende werking gaat echter niet zover dat EMS door het gebruik van een oneerlijk beding in haar algemene voorwaarden haar volledige recht op loon heeft verloren. EMS heeft in ieder geval recht op een vergoeding voor de werkzaamheden die zij heeft verricht vóór het eindigen van de opdracht. Overigens is dit ook in lijn met de door [naam eiser] aangehaalde jurisprudentie (Hof Den Haag 8 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:486, bekrachtigd in HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775).
2.15.
In zijn akte van 21 april 2021 gaat [naam eiser] daarnaast in op de kosten voor de werkzaamheden die EMS wel heeft verricht. Voor de inzet van personeel zouden de kosten hoogstens € 70,24 (excl. btw) bedragen. De kosten voor het gebruik van de ambulance zouden (op basis van de tarieven voor gereguleerd ambulancevervoer) ten hoogste € 1.024,08 (incl. btw) mogen bedragen. Er zijn volgens [naam eiser] geen kosten gemaakt voor vliegtickets, medische uitrusting, medicijnen, hotel en secretariële ondersteuning, waardoor EMS hiervoor geen aanspraak kan maken op betaling van een redelijk deel van het loon.
2.16.
In overeenstemming met hetgeen daarover door partijen naar voren is gebracht, zal de door [naam eiser] geaccepteerde offerte van 5 maart 2020 als uitgangspunt dienen voor de beoordeling van het redelijk deel van het loon waarop EMS recht heeft. Volgens deze offerte omvat het door [naam eiser] betaalde bedrag van € 35.800,00 de kosten voor:
  • i) vliegtickets (
  • ii) de inzet van een arts en verpleegkundige (
  • iii) medische uitrusting (
  • iv) medicijnen (
  • v) hotelovernachting (
  • vi) vervoer over land (
  • vii) administratieve ondersteuning (
Vliegtickets
2.17.
[naam eiser] heeft gesteld dat EMS geen kosten heeft gemaakt voor de vliegtickets en dat zij daarmee een besparing heeft gerealiseerd. Bij navraag bij de luchtvaarmaatschappij heeft [naam eiser] te horen gekregen dat er geen tickets op naam van de zoon of zijn moeder zijn geboekt voor de beoogde vlucht.
2.18.
EMS c.s. heeft niet aangevoerd dat de betreffende vliegtickets daadwerkelijk zijn geboekt en betaald. Ook heeft zij geen documenten overgelegd waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de besparing op de vliegtickets nihil zou zijn omdat partijen zijn overeengekomen dat de kosten van de vliegtickets ‘non-refundable’ zijn.
2.19.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de toevoeging ‘non-refundable’ bij de vliegtickets slechts op de situatie dat deze daadwerkelijk door EMS zouden zijn gekocht. In dat geval zou [naam eiser] de kosten voor die vliegtickets aan EMS dienen te voldoen, ongeacht of er daadwerkelijk gebruik is gemaakt van die tickets. In het geval dat de vliegtickets niet zijn gekocht, dan is er door EMS niet voor betaald en is er daarom sprake van een besparing. Gelet op de belangrijke mededelingsplicht die op EMS c.s. rust, lag het op haar weg om met documenten te onderbouwen dat de vliegtickets daadwerkelijk zijn geboekt en betaald, indien dit het geval zou zijn. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft EMS c.s. de door [naam eiser] gestelde besparingen op de vliegtickets onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal EMS geen vergoeding toekennen voor de kosten van de vliegtickets.
Inzet arts en verpleegkundige
2.20.
EMS c.s. heeft gesteld dat het medisch team op 9 maart 2020 is ingezet, dat het op 10 maart 2020 naar hun standplaats is teruggereisd en dat zij op 11 en 12 maart 2020 niet elders inzetbaar zijn geweest.
2.21.
[naam eiser] heeft erop gewezen dat het medisch personeel als ZZP’ers werkzaam was voor EMS. Volgens [naam eiser] dient het medisch personeel slechts te worden betaald voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, nu door EMS c.s. geen enkele onderbouwing voor het tegendeel is gegeven. Volgens [naam eiser] zou moeten worden uitgegaan van een uurtarief van € 24,70 voor de verpleegkundige en € 27,94 voor de arts.
2.22.
De rechtbank constateert dat EMS c.s. haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zij heeft niets gezegd over de uurtarieven van het medisch personeel of voor welke werkzaamheden verband houdend met de opdracht van [naam eiser] zij aanspraak konden maken op betaling. Ook heeft zij geen betalingsbewijzen overgelegd waaruit volgt welke bedragen daadwerkelijk aan hen zijn betaald. Dit had wel van EMS c.s. verwacht mogen worden gelet op de op haar rustende stelplicht ten aanzien van de reeds verrichte werkzaamheden en haar belangrijke mededelingsplicht in het kader van eventuele besparingen.
2.23.
Het staat echter vast staat dat het medisch personeel als ZZP’ers werkzaamheden heeft verricht voor EMS op 9 maart 2020, nu zij de zoon op die dag in Heidelberg hebben onderzocht. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de kosten voor de inzet van het medisch personeel schattenderwijs vast te stellen. Voor de omvang van de werkzaamheden zal worden aangesloten bij hetgeen [naam eiser] daarover heeft aangevoerd, nu de rechtbank deze uitgangspunten niet onredelijk voorkomen en EMS c.s. geen andere aanknopingspunten heeft gegeven. De reistijd van de standplaats van het personeel naar het adres van [naam eiser] en terug naar de standplaats bedraagt ca. 1,5 uur. Daarnaast is het medisch personeel ca. 1 uur aanwezig geweest in de woning van [naam eiser] , zodat de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden van het medisch personeel ca. (2 x 2,5 uur =) 5 uur bedraagt. Het gemiddelde uurtarief zal de rechtbank schattenderwijs vaststellen op € 150,00 (€ 200,00 voor de arts en € 100,00 voor de verpleegkundige). Dit betekent dat het redelijk loon voor de inzet van medisch personeel zal worden bepaald op € 750,00.
Medische uitrusting
2.24.
EMS c.s. heeft niet gesteld dat zij kosten heeft gemaakt voor medische uitrusting (anders dan de inzet van een ambulance, die hierna bij de post ‘vervoer over land’ aan bod zal komen).
2.25.
[naam eiser] heeft aangevoerd dat EMS geen kosten voor medische uitrusting heeft gemaakt. De enige medische uitrusting die noodzakelijk was, was de vernevelaar (nebulizer). Deze was afkomstig van [naam eiser] .
2.26.
Nu EMS c.s. geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat er kosten zijn gemaakt voor medische uitrusting, zal de rechtbank hiervoor geen vergoeding toekennen.
Medicijnen
2.27.
EMS c.s. heeft niet gesteld enige kosten te hebben gemaakt voor medicijnen. De rechtbank zal hiervoor dan ook geen vergoeding vaststellen.
Hotelovernachting
2.28.
EMS c.s. heeft erkend dat EMS de kosten van een hotelovernachting heeft kunnen besparen als gevolg van het niet doorgaan van de vlucht. De rechtbank zal dan ook geen vergoeding vaststellen voor de kosten van een hotelovernachting.
Vervoer over land
2.29.
EMS c.s. heeft erkend dat zij geen kosten heeft gemaakt voor het vervoer in Singapore. Ten aanzien van de inzet van een ambulance heeft EMS c.s. in haar conclusie van antwoord gesteld dat deze op 9 maart 2020 van Winterswijk naar Heidelberg is gereden en dat deze wel degelijk bij de woning van [naam eiser] aanwezig was. Zij heeft niets gesteld over de kosten daarvan.
2.30.
[naam eiser] constateert dat een opgave van de kosten voor de ambulance ontbreekt. Als EMS al recht zou hebben op een vergoeding voor de inzet van de ambulance, zou volgens hem eventueel aansluiting kunnen worden gezocht bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarieven voor gereguleerd ambulancevervoer (€ 328,66 basistarief + € 4,23 per kilometer).
2.31.
De rechtbank zal geen vergoeding toekennen voor de kosten van vervoer over land in Singapore, gelet op het standpunt van EMS c.s. daaromtrent. Ten aanzien van de inzet van de ambulance op 9 maart 2020 constateert de rechtbank dat EMS c.s. in haar akte van 24 maart 2021 geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de hieraan verbonden kosten kan vaststellen. Dit had, mede gelet op het overwogene in 4.47 van het tussenvonnis en de hiervoor beschreven bewijslastverdeling, wel op haar weg gelegen.
2.32.
Nu de rechtbank op basis van de eerder in de procedure ingenomen stellingen en overgelegde producties wel aanneemt dat EMS op 9 maart 2020 een ambulance heeft ingezet, zal zij de hieraan verbonden kosten schattenderwijs vaststellen. Uit het als productie 13 bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht maakt de rechtbank op dat de ambulance over een afstand van 390 kilometer is gereden van Winterswijk naar Heidelberg. Aansluitend bij de door [naam eiser] genoemde tarieven wordt hiervoor een vergoeding toegekend van (€ 328,66 + 390 x € 4,23 =) € 1.978,36. Uit het overgelegde overzicht maakt de rechtbank verder op dat de ambulance op 9 maart 2020 niet is teruggekeerd naar Winterswijk. In plaats daarvan is de ambulance vanaf Heidelberg eerst gereden naar het ca. 40 kilometer noordelijker gelegen Alsbach-Hähnlein om vervolgens ca. 132 kilometer naar het zuiden voorbij Heidelberg te rijden naar Bühl. Nu EMS c.s. geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de kosten hiervoor eveneens voor rekening van [naam eiser] zouden moeten komen, zal de rechtbank hiervoor geen vergoeding toekennen.
Administratieve ondersteuning, overheadkosten en winstopslag
2.33.
EMS c.s. heeft gesteld dat op 9 maart 2020 alle organisatorische werkzaamheden reeds waren verricht. Daarnaast voert zij aan dat het niet doorgaan van het begeleiden van de zoon naar Singapore geen invloed heeft gehad op de overheadkosten, zoals huisvesting, marketingkosten en haar 24/7 bereikbaarheid.
2.34.
[naam eiser] heeft op zichzelf niet betwist dat het niet doorgaan van de vlucht geen invloed heeft gehad op de overheadkosten van EMS. Wel heeft hij ten aanzien van de administratieve ondersteuning geconstateerd dat EMS hiervoor geen kosten heeft begroot en daarom mag volgens hem worden aangenomen dat hier geen kosten mee zijn gemoeid.
2.35.
EMS c.s. heeft geen gegevens aangeleverd waarmee de rechtbank de kosten voor de administratieve ondersteuning kan vaststellen. Hoewel het wellicht lastig is dergelijke kosten met een nauwkeurige berekening te begroten, had het wel op de weg van EMS c.s. gelegen om hierover meer informatie te verstrekken.
2.36.
De rechtbank volgt EMS c.s. wel in haar stelling dat het voortijdig eindigen van de opdracht geen invloed heeft gehad op de vaste lasten van EMS. Daarnaast is het aannemelijk dat een groot deel van de organisatorische werkzaamheden op 9 maart 2020 reeds was verricht. Bij het vaststellen van het redelijk deel van het loon zal hiervoor dan ook een bedrag worden toegekend dat in een redelijke verhouding staat tot de overige kosten.
Totaal bedrag aan redelijk deel van het loon
2.37.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank naar redelijkheid in totaal een bedrag van (€ 750,00 + € 1.978,36 =) € 2.728,36 zal vaststellen als deel van het loon waarop EMS recht heeft voor de inzet van het medisch personeel en de ambulance. Rekening houdend met een opslag voor de administratieve ondersteuning, overheadkosten en winst acht de rechtbank een bedrag van in totaal € 3.000,00 redelijk. Het bedrag voor overheadkosten en winst komt daarmee overeen met ca. 10% over de omzet, hetgeen de rechtbank als redelijk voorkomt. Bij de vaststelling van het bedrag van € 3.000,00 als redelijk deel van het loon, is rekening gehouden met de zeer summiere stellingen van EMS c.s. op dit punt, het ontbreken van een onderbouwing daarvan met documenten en het feit dat er van de vernietiging van een beding uit algemene voorwaarden een afschrikwekkende werking moet uitgaan.
2.38.
[naam eiser] heeft in het kader van de overeenkomst, voor zover thans nog van belang, een bedrag van € 35.800,00 aan EMS betaald. Gelet op het bedrag dat door de rechtbank is vastgesteld als redelijk deel van het loon, zal EMS worden veroordeeld tot betaling aan [naam eiser] van het bedrag van (€ 35.800,00 - € 3.000,00 =) € 32.800,00.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
2.39.
Naast betaling van de hoofdsom, vordert [naam eiser] betaling van wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf 8 maart 2020 tot het moment waarop het betreffende bedrag zal zijn voldaan. EMS c.s. heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde rente.
2.40.
De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar, zij het dat slechts de ‘gewone’ wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen in plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW. Nu [naam eiser] een consument is, is er immers geen sprake van een handelsovereenkomst. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 17 maart 2020, nu dat het moment is waarop EMS het verzoek van [naam eiser] tot terugbetaling heeft afgewezen, onder verwijzing naar artikel 7.2 van de algemene voorwaarden. Vanaf dat moment verkeerde EMS op de voet van artikel 6:83 sub c BW in verzuim ten aanzien van haar terugbetalingsverplichting.
2.41.
[naam eiser] heeft betaling gevorderd van EMS van een bedrag van € 2.047,98 aan (buiten-)gerechtelijke kosten, ter vergoeding van de kosten die [naam eiser] heeft moeten maken in het kader van het beslagrekest en het daarover gevoerde geding. EMS c.s. heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.42.
De vordering tot vergoeding van (buiten-)gerechtelijke kosten zal worden afgewezen. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 mei 2020 is reeds beslist op de proceskosten voor het kort geding, de daarin door [naam eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten. EMS is in dat vonnis veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten van [naam eiser] en het staat vast dat EMS ook heeft voldaan aan die veroordelingen. [naam eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij daarnaast recht heeft op een aanvullende vergoeding van (buiten-)gerechtelijke kosten verband houdend met de beslaglegging.
2.43.
EMS zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 633,00
- salaris advocaat
€ 1.802,50(2,5 punten x tarief € 721,00)
Totaal € 2.538,46
2.44.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
in reconventie
2.45.
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis, zullen de reconventionele vorderingen van EMS worden afgewezen.
2.46.
EMS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt EMS om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 32.800,00 (tweeëndertigduizend achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 17 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt EMS in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 2.538,46, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt EMS in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 563,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Hilst en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.