In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 januari 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De vader had op 4 december 2020 een verzoek ingediend, dat op 11 december 2020 bij de griffie was ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, was de vader aanwezig, evenals een vertegenwoordigster van de GI. De moeder was niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], door beide ouders wordt uitgeoefend. De ondertoezichtstelling van de kinderen was verlengd tot 11 juli 2021, en de GI had op 25 november 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader verzocht de kinderrechter om deze aanwijzing te laten vervallen, omdat hij meende dat de hulpverlening niet goed functioneerde en dat zijn vertrouwen in hen was geschaad.
De GI stelde echter dat het belangrijk was dat de vader in gesprek ging met de gezinsvoogd, en dat er voorwaarden moesten worden afgesproken om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing mogelijk op te heffen. De kinderrechter oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing op een zorgvuldige manier tot stand was gekomen en in het belang van de kinderen was. Aangezien de schriftelijke aanwijzing was bekrachtigd, was er geen grond om deze vervallen te verklaren. Het verzoek van de vader werd dan ook afgewezen, en de kinderrechter verwees naar de eerdere beschikking van 14 januari 2021 voor verdere motivering.