ECLI:NL:RBGEL:2021:370

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
C/05/381373 / ZJ RK 20-1393
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 januari 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De GI heeft verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing die op 25 november 2020 is gegeven, waarin de vader werd verzocht in gesprek te gaan met de jeugdzorgwerker. De vader heeft echter herhaaldelijk geweigerd om dit gesprek aan te gaan, ondanks meerdere uitnodigingen van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en dat de vader onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat er goede hoop is op een vrijwillig traject, maar dat hiervoor randvoorwaarden besproken moeten worden. De vader heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in de GI en de hulpverlening, en is van mening dat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing moet blijven bestaan. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de schriftelijke aanwijzing in het belang van de kinderen is en dat duidelijkheid voor hen essentieel is. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, met de aanpassing dat de vader op een door de GI te bepalen datum in gesprek gaat. Het verzoek van de GI om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/381373 / ZJ RK 20-1393
Datum uitspraak: 14 januari 2021

Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

William Schrikker Jeugdbescherming en Reclassering,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] ,

hierna te noemen: [kind 1] ,

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] ,

hierna te noemen: [kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 15 december 2020, ingekomen bij de griffie op 21 december 2020.
Op 14 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, waarbij gelijktijdig is behandeld het verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing, bekend onder zaaknummer: C/05/380835 / ZJ RK 20-1351. Verschenen zijn:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 juli 2020 is de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 11 juli 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de andere ouder met gezag verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft op 25 november 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“U gaat in gesprek met de jeugdzorgwerker op één van de voorgestelde data van de jeugdzorgwerker.
- Dinsdag 08 december 2020 om 09.00 uur
- Woensdag 09 december 2020 om 09.00 uur
De jeugdzorgwerker wil graag in contact komen met uw advocaat, om hem mee te nemen in het proces. De jeugdzorgwerker ontvangt van u graag toestemming hiervoor en de contactgegevens van uw advocaat. Graag ontvangt de jeugdzorgwerker van u een reactie voor donderdag 03 december 2020 waarin u kenbaar maakt welke datum u schikt om met de jeugdzorgwerker in gesprek te gaan.”

Het verzoek

De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 25 november 2020 en daarnaast verzoekt de GI de kinderrechter de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI voert daartoe het volgende aan. De gezinsvoogd heeft diverse malen getracht om met de vader in gesprek te gaan over waarom het in belang van de kinderen is dat hen duidelijkheid wordt geboden over hun verblijfplaats bij de vader. De gezinsvoogd wil tevens met de vader in gesprek gaan over hoe hij vindt dat het gaat met de kinderen, thuis, op school, in contact met de moeder en met de familie moederszijde. De vader weigert echter hierover met de gezinsvoogd in gesprek te gaan. Het is voor de kinderen echter van belang dat er duidelijkheid komt over dat zij bij de vader blijven wonen en dat dit moeder dit gaat accepteren. Naar de mening van de GI is het daarvoor nodig dat de vader regelt dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem krijgen. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De GI is van mening dat als er een duidelijke omgang tussen de kinderen en de moeder is die gemonitord wordt door bijvoorbeeld het wijkteam en de communicatie tussen de ouders zoals die nu is, wordt voortgezet, de ondertoezichtstelling dan afgerond kan worden. De GI wenst hierover echter eerst een gesprek te voeren met de vader, maar de vader is hiertoe niet bereid. De GI kan op deze manier geen uitvoering geven aan de ondertoezichtstelling en dat is niet in het belang van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat de GI de goede hoop heeft dat er toegewerkt kan worden naar een vrijwillig kader, maar dan moet één en ander goed geborgd worden. Duidelijkheid voor zowel de kinderen, als voor de moeder, geeft rust. De GI heeft er vertrouwen in dat de ouders zelf kunnen laten zien dat ze de omgang tussen de kinderen en de moeder zelf kunnen afstemmen en regelen, maar de gestelde randvoorwaarden komen niet van de grond. De GI ziet op dit moment geen ontwikkelingsbedreiging (meer) bij de kinderen en dat kan betekenen dat de ondertoezichtstelling gaat worden opgeheven.

Het standpunt van de belanghebbenden

De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen vertrouwen heeft in de GI en alle hulpverlening. De vader is altijd goed in overleg geweest met de GI, maar vanaf het moment dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) het onderzoek naar het eenhoofdig gezag heeft beëindigd en de rechtbank heeft geadviseerd dit verzoek niet toe te wijzen, is de vader klaar met de hulpverlening en de GI. De vader voelt zich in de steek gelaten door de GI, de Raad en de overige hulpverlening. Hij gaat het contact ten aanzien van de kinderen nog aan met de GI maar verder hoeft het van hem niet meer. De vader heeft totaal geen vertrouwen in hulpverlening in een vrijwillig kader. De moeder heeft al eerder laten zien haar eigen plan te trekken en niet te accepteren wat goed is voor de kinderen. De vader vindt het prima als de ondertoezichtstelling met de uithuisplaatsing van de kinderen bij hem als maatregel blijft gelden. De vader vreest voor een strijd met de moeder zodra er sprake is van een vrijwillig kader omdat de moeder niet de belangen van de kinderen behartigt. De vader ziet echter ook niet in waarom hij het hoofdverblijfplaats van de kinderen en een omgangsregeling moet vastleggen. Hij wil hierover geen strijd aan gaan met de moeder.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Ingevolge het tweede lid volgen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op. Ingevolge het derde lid kan de GI de kinderrechter verzoeken om een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de kinderrechter allereerst beoordeelt of het besluit voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, wat onder meer inhoudt dat het besluit zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en moet berusten op een deugdelijke motivering. In dit kader speelt het beginsel van hoor en wederhoor een rol. Op grond van artikel 3:2 Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de benodigde kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Ook het formele rechtszekerheidsbeginsel speelt een rol bij de totstandkoming van een schriftelijke aanwijzing. Dit betekent dat dat de inhoud van het besluit voldoende duidelijk moet worden omschreven. Het besluit – in dit geval de inhoud van de schriftelijke aanwijzing – dient zodanig duidelijk en concreet te zijn opgesteld dat de ouder tot wie het besluit is gericht, niet in het duister hoeft te tasten over wat hij of zij moet doen of nalaten.
Naar het oordeel van de kinderrechter is de schriftelijke aanwijzing van 25 november 2020 op een goede manier tot stand gekomen. De GI heeft meerdere malen en op verschillende manieren de vader uitgenodigd tot het aangaan van een gesprek en de GI heeft daarnaast uitgelegd wat het doel van dit gesprek is. Het doel is duidelijk en reëel te noemen en in het belang van de kinderen. De GI is van mening dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing afgerond kunnen worden zodat de ouders de hulpverlening in een vrijwillig traject kunnen voortzetten. Er moeten echter een aantal randvoorwaarden besproken worden en daarvoor is het noodzakelijk dat de vader met de GI in gesprek gaat. De vader heeft ondanks meermalen te zijn uitgenodigd, dit niet willen doen en heeft hierover niet of nauwelijks nadere uitleg gegeven.
Daarnaast is uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] weg te nemen. De vader heeft onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling door niet met de gezinsvoogd in gesprek te gaan. De vader weigert alle aanbiedingen vanuit de gezinsvoogd om tot een gesprek te komen omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de hulpverlening. Los van hoe de gang van zaken is gegaan rondom het aanvragen van eenhoofdig gezag en of de GI en de Raad de vader al dan niet hebben toegezegd dat dit goed zou komen, is het uiteindelijk de rechtbank geweest die dit verzoek heeft afgewezen. De opstelling van de vader hierin, vol frustraties en ongenoegen is mogelijk te begrijpen vanuit zijn oogpunt, maar de vader zet hiermee niet het belang van [kind 1] en [kind 2] voorop. De schriftelijke aanwijzing zoals gegeven door de GI is in het belang van de kinderen. Dan kan bezien worden hoe de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling met de moeder kan worden vastgelegd zodat daar niet (opnieuw) strijd over ontstaat. De kinderen zijn nog jong en duidelijkheid is belangrijk voor hen. Deze duidelijkheid is tevens belangrijk voor de moeder en vanuit die duidelijkheid kan in de toekomst de communicatie worden voortgezet.
Gezien het voorgaande bekrachtigt de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing, met dien verstande dat de data in de schriftelijke aanwijzing inmiddels achterhaald zijn. Daarom dient de schriftelijk aanwijzing in die zin te worden gelezen dat de vader - op data te bepalen door de GI - met de GI in gesprek gaat. Voorstelbaar is dat dit binnen twee maanden na de mondelinge uitspraak mogelijk is.
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 807, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen hoger beroep open zodat de vader gehouden is om de schriftelijke aanwijzing van 25 november 2020 na te leven. Het verzoek van de GI om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 25 november 2020, met dien verstande dat
de schriftelijk aanwijzing in die zin gelezen wordt dat de vader - op data te bepalen door de GI - met de GI in gesprek gaat.
wijst af het verzoek van de GI om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021 door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L. Stoevenbelt, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 januari 2021.