In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 januari 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De GI heeft verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing die op 25 november 2020 is gegeven, waarin de vader werd verzocht in gesprek te gaan met de jeugdzorgwerker. De vader heeft echter herhaaldelijk geweigerd om dit gesprek aan te gaan, ondanks meerdere uitnodigingen van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en dat de vader onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat er goede hoop is op een vrijwillig traject, maar dat hiervoor randvoorwaarden besproken moeten worden. De vader heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in de GI en de hulpverlening, en is van mening dat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing moet blijven bestaan. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de schriftelijke aanwijzing in het belang van de kinderen is en dat duidelijkheid voor hen essentieel is. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, met de aanpassing dat de vader op een door de GI te bepalen datum in gesprek gaat. Het verzoek van de GI om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.