ECLI:NL:RBGEL:2021:3684

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/05/387031 / KG ZA 21-134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheden van een door de rechtbank benoemde vereffenaar in kort geding met betrekking tot de heropening van de vereffening van een vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap Holding Maasplassen B.V. in kort geding dat de door de rechtbank benoemde vereffenaar, [gedaagde], zich zou terugtrekken als advocaat van Aqua Terra in een aanhangige procedure. Holding Maasplassen stelde dat [gedaagde] zich niet als advocaat van Aqua Terra had mogen stellen, aangezien hij ook als vereffenaar van Aqua Terra was benoemd. De rechtbank oordeelde dat de vereffenaar, zoals bepaald in artikel 2:23c lid 1 BW, autonomie heeft in zijn handelen en niet gebonden is aan aanwijzingen van voormalige bestuurders of aandeelhouders. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] bevoegd was om zichzelf als advocaat aan te wijzen en dat zijn handelen niet in strijd was met de belangen van de vennootschap.

De rechtbank weegt mee dat de vorderingen van Holding Maasplassen ongegrond zijn, omdat zij voldoende recht en belang heeft bij haar vordering, maar dat de vereffenaar niet in strijd met zijn taken handelt door als advocaat op te treden. De rechtbank benadrukt dat eventuele schendingen van gedragsregels voor advocaten in een tuchtprocedure aan de orde moeten worden gesteld en niet in het kader van dit kort geding. Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van Holding Maasplassen af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/387031 / KG ZA 21-134
Vonnis in kort geding van 10 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING MAASPLASSEN B.V.,
gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
eiseres,
advocaat mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna Holding Maasplassen en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de brief van 30 april 2021 van de zijde van Holding Maasplassen met productie 11
  • de brief van 11 mei 2021 van de zijde van [gedaagde] met producties 1 tot en met 4
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 27 mei 2021
  • de pleitnota van Holding Maasplassen
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Holding Maasplassen is enig aandeelhouder van Aqua Terra B.V. (hierna: Aqua Terra). [bestuurder A] (hierna: [bestuurder A] ) en [bestuurder B] (hierna: [bestuurder B] ) zijn bestuurders van zowel Aqua Terra als Holding Maasplassen.
2.2.
Aqua Terra is op grond van het ontbindingsbesluit van Holding Maasplassen van 20 december 2017 opgehouden te bestaan. Daarna heeft op enig moment de vereffening van Aqua Terra plaatsgevonden.
2.3.
Vervolgens hebben de heren [de heer 1] (hierna: [de heer 1] ) en [de heer 2] (hierna: [de heer 2] ) op enig moment een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, met het verzoek om heropening van de vereffening van Aqua Terra. Bij beschikking 9 juli 2019 heeft voornoemde rechtbank beslist dat het verzoek van [de heer 1] en [de heer 2] tot heropening van de vereffening van Aqua Terra zal worden toegewezen. Nadat partijen zich bij brief mochten uitlaten over de persoon van de te benoemen vereffenaar, is bij beschikking van 20 augustus 2019 de vereffening van Aqua Terra heropend en [gedaagde] benoemd tot vereffenaar.
2.4.
Op enig moment heeft [gedaagde] een kopie van de door [bestuurder B] , [bestuurder A] en Holding Maasplassen in het kader van de heropende vereffening van Aqua Terra aan hem ter beschikking gestelde boekhouding van Aqua Terra en Holding Maasplassen aan [de heer 1] en [de heer 2] verstrekt.
2.5.
[de heer 1] en [de heer 2] hebben vervolgens bij dagvaarding van 11 januari 2021 een procedure aanhangig gemaakt tegen Aqua Terra, Holding Maasplassen, [bestuurder A] en [bestuurder B] bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. [de heer 1] en [de heer 2] stellen in deze procedure dat zij een geldvordering van € 4.816.363,86 dan wel € 3.567.676,92 dan wel € 2.521.627,62 op Aqua Terra, Holding Maasplassen, [bestuurder A] en [bestuurder B] hebben.
2.6.
[gedaagde] heeft zich in de onder 2.5. genoemde procedure als advocaat voor Aqua Terra gesteld. [gedaagde] heeft vervolgens namens Aqua Terra een conclusie van antwoord ingediend en tevens Holding Maasplassen, [bestuurder B] en [bestuurder A] in vrijwaring opgeroepen. In de conclusie van antwoord is de vordering van [de heer 1] en [de heer 2] voor een bedrag van € 1.361.340,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, erkend.
2.7.
Nadien hebben [bestuurder A] , [bestuurder B] en Holding Maasplassen op enig moment een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, met het verzoek [gedaagde] te ontslaan dan wel schorsen uit zijn functie als vereffenaar van Aqua Terra dan wel de vereffening als beëindigd te verklaren en een andere vereffenaar te benoemen, indien daartoe aanleiding zou bestaan. Bij beschikking van 26 april 2021 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, het verzoek tot ontslag dan wel schorsing van [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Holding Maasplassen vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [gedaagde] te gebieden zich terug te trekken als advocaat van Aqua Terra in de procedure aanhangig gemaakt door [de heer 1] en [de heer 2] en wel binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
meer subsidiair
II. een voorlopige voorziening te treffen waarmee de voorzieningenrechter meent dat de belangen van Holding Maasplassen gediend zijn;
nog meer subsidiair
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Holding Maasplassen met veroordeling van Holding Maasplassen in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist allereerst dat Holding Maasplassen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Vast staat dat [gedaagde] zich namens Aqua Terra heeft gesteld in de procedure tegen [de heer 1] en [de heer 2] bij de rechtbank in Maastricht. Indien geoordeeld zou worden dat aannemelijk is dat, zoals Holding Maasplassen stelt, [gedaagde] zich als vereffenaar van Aqua Terra niet tevens als advocaat van Aqua Terra had mogen stellen in die procedure dan wel dat anderszins grond bestaat om [gedaagde] te gebieden zich als advocaat terug te trekken uit die procedure, heeft Holding Maasplassen als enig aandeelhouder van Aqua Terra voldoende recht en belang bij haar vordering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde het spoedeisend belang bij de vordering van Holding Maasplassen gegeven.
4.2.
[gedaagde] stelt verder dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding nu de stellingen van Holding Maasplassen in deze procedure niet helder zijn en een (nader) onderzoek naar de feiten vergen, waarvoor geen plaats is in kort geding. Overwogen wordt dat de voorzieningenrechter terughoudend dient te zijn met het oordeel dat een zaak ongeschikt is voor behandeling in kort geding (Hoge Raad 24 februari 2006, NJ 2007, 37). Volgens de Hoge Raad kan in twee gevallen sprake zijn van ongeschiktheid voor behandeling in kort geding (Hoge Raad 4 juni 1993, NJ 1993, 659). Ten eerste kan een zaak ongeschikt zijn indien de feiten binnen het beperkte kader van het kort geding niet voldoende tot klaarheid zijn gebracht. Ten tweede kan een zaak ongeschikt zijn indien de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien. De voorzieningenrechter is met inachtneming van het voorgaande van oordeel dat deze zaak zich wel leent voor behandeling in kort geding. De feiten zijn voldoende duidelijk naar voren gebracht om een beoordeling te geven over het voorliggende geschil. Ook zijn de gevolgen van de te geven beslissing voldoende te overzien. Dit maakt dat aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt toegekomen.
4.3.
De vordering van Holding Maasplassen strekt ertoe dat [gedaagde] zich als advocaat van Aqua Terra terugtrekt uit de procedure tegen [de heer 1] en [de heer 2] die thans aanhangig is bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Aan die vordering heeft Holding Maasplassen tal van verwijten aan het adres van [gedaagde] ten grondslag gelegd die zowel de positie van [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra betreffen als de positie van [gedaagde] als advocaat van Aqua Terra. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
4.4.
Voorop moet worden gesteld dat een, zoals in het onderhavige geval, door de rechtbank benoemde vereffenaar van een vennootschap in de zin van artikel 2:23c lid 1 BW, autonomie heeft in zijn handelen als vereffenaar. De vereffenaar zal het doel van de (heropende) vereffening moeten nastreven en het eerste doel van die vereffening is voldoening van schuldeisers. Bij het verwezenlijken van dat doel is de door de rechtbank benoemde vereffenaar niet gebonden aan aanwijzingen van andere organen van de vennootschap en dus ook niet aan aanwijzingen van voormalige bestuurders en/of aandeelhouders. De vereffenaar oefent voor het overige de taken uit van bestuurder van de vennootschap. In dat verband kan de vereffenaar ook beslissen om al dan niet verweer te voeren tegen een vordering die tegen de vennootschap wordt ingesteld.
Uit het voorgaande vloeit voort dat alle door Holding Maasplassen geuite bezwaren tegen het handelen van [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra hierop afstuiten en in het bijzonder dat [gedaagde] geen toestemming of goedkeuring van de voormalig bestuurders van Aqua Terra, [bestuurder A] en [bestuurder B] , of de aandeelhouder van Aqua Terra, Holding Maasplassen, nodig had en heeft ten aanzien van het standpunt dat hij inmiddels heeft ingenomen en nog gaat innemen met betrekking tot de vordering van [de heer 1] en [de heer 2] op Aqua Terra in de thans lopende procedure bij de rechtbank in Maastricht. Ook behoorde het gelet op het voorgaande in beginsel tot de bevoegdheid van [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra om een kopie van de boekhouding van Holding Maasplassen en Aqua Terra aan [de heer 1] en [de heer 2] ter beschikking te stellen nadat laatstgenoemden daarom hadden verzocht met een beroep op het bepaalde in artikel 843a Rv. Het is niet uitgesloten dat een vereffenaar onrechtmatig zou kunnen handelen ten opzichte van andere belanghebbenden bij de vennootschap zoals (voormalig) bestuurders en/of aandeelhouders. Dat zou denkbaar zijn indien de betreffende vereffenaar bij de uitoefening van zijn taak ernstig tekortschiet in datgene wat van een goed vereffenaar mag worden verwacht. Dat daarvan sprake is kan binnen het bestek van dit kort geding echter niet worden vastgesteld.
4.5.
In de bevoegdheid van [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra om een standpunt in te nemen met betrekking tot de vordering van [de heer 1] en [de heer 2] ligt tevens besloten dat hij zichzelf als advocaat mag aanwijzen om het standpunt van Aqua Terra in dit verband in die procedure naar voren te brengen. Het enkele feit dat [gedaagde] mogelijk van mening is dat de ingestelde vordering voor een deel voor erkenning in aanmerking komt, betekent nog niet dat [gedaagde] , door dat standpunt in genoemde procedure in te nemen, als advocaat het belang van de vereffenaar en van de vereffening niet naar behoren behartigt. Er is geen rechtsregel die met zich brengt dat, zoals Holding Maasplassen kennelijk meent, een advocaat zijn taak alleen naar behoren uitoefent wanneer hij een vordering van de eisende partij betwist. Voorts is niet van belang dat Holding Maasplassen wenst dat haar advocaat, mr. Macro, Aqua Terra zal vertegenwoordigen in voornoemde procedure. Het is immers aan [gedaagde] als vereffenaar van Aqua Terra om een advocaat in te schakelen voor een procedure jegens (potentiële) schuldeisers van Aqua Terra en niet aan Holding Maasplassen dan wel [bestuurder A] of [bestuurder B] . Verder verdient opmerking dat [gedaagde] Aqua Terra in rechte vertegenwoordigt en niet Holding Maasplassen, [bestuurder A] en/of [bestuurder B] . Dat de inhoud van het door [gedaagde] gevoerde verweer voornoemde partijen onwelgevallig is betekent dan ook niet dat [gedaagde] daarmee niet in het belang van Aqua Terra handelt, zoals Holding Maasplassen lijkt te stellen.
4.6.
Voor het overige geldt dat het beroep op alle gedragsregels voor de advocatuur die [gedaagde] als advocaat van Aqua Terra zou overtreden niet tot toewijzing van de vordering van Holding Maasplassen kan leiden. Een eventuele overtreding van een of meer van de door Holding Maasplassen aangehaalde gedragsregels voor de advocatuur hoort in een tuchtprocedure aan de orde te worden gesteld. Dit is in beginsel niet iets waar de burgerlijke rechter over gaat. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien door de advocaat van Holding Maasplassen, mr. Macro, opgemerkt dat hij inmiddels een klacht bij de deken heeft ingediend over de handelwijze van [gedaagde] . Gelet hierop zal hetgeen Holding Maasplassen in dit verband heeft gesteld hier buiten beschouwing blijven.
4.7.
Afgezien van het voorgaande valt bovendien niet in te zien waarom Holding Maasplassen in de bodemprocedure tegen [de heer 1] en [de heer 2] niet voldoende voor haar eigen belangen zou kunnen waken. In de eerste plaats is Holding Maasplassen mede gedaagde in die procedure. In tweede plaats heeft [gedaagde] namens Aqua Terra inmiddels een vordering tot vrijwaring ingesteld, onder meer tegen Holding Maasplassen. Als Holding Maasplassen in die vrijwaring verschijnt kan zij zich ook aan de zijde van Aqua Terra (in de hoofdzaak) voegen om de vordering die [de heer 1] en [de heer 2] pretenderen op Aqua Terra (mede) te bestrijden. Dat [gedaagde] mogelijk namens Aqua Terra slechts gedeeltelijk of geen verweer zal voeren tegen die vordering betekent, anders dan Holding Maasplassen aanneemt, op voorhand niet dat de rechtbank geen rekening zal houden met de verweren die Holding Maasplassen daartegen zou kunnen aanvoeren in die procedure.
4.8.
De slotsom is dat de vorderingen van Holding Maasplassen als ongegrond zullen worden afgewezen.
4.9.
Holding Maasplassen zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 309,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Holding Maasplassen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 309,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.