ECLI:NL:RBGEL:2021:3608

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
05/841355-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging na geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de tbs met voorwaarden niet gemaximeerd was, ondanks eerdere beslissingen die dit wel leken te impliceren. De betrokkene, geboren in 1992 en thans verblijvende in FPC de Woenselse Poort, had in het verleden gewelddadig gedrag vertoond, waaronder bedreigingen met een mes richting politieagenten. De officier van justitie had gevorderd de tbs te verlengen voor twee jaar, onder verwijzing naar het recidiverisico en de noodzaak van dwangverpleging. De rechtbank heeft de processtukken en het adviesrapport van de kliniek in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de betrokkene psychotische problematiek vertoonde en dat er een hoog risico op terugval in gewelddadig gedrag was. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid de verlenging van de maatregel vereisten. De tbs werd met twee jaar verlengd, waarbij de rechtbank benadrukte dat de eerdere beslissing van de omzettingsrechter niet bindend was voor de verlengingsrechter. De rechtbank heeft de belangen van de betrokkene, de rechtszekerheid en de noodzaak van behandeling zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/841355-17
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 6:6:10 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[betrokkene] , hierna: betrokkene,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende bij FPC de Woenselse Poort te Eindhoven, hierna: de kliniek.
Raadsvrouw: mr. W.C. Alberts, advocaat te 's-Gravenhage.

Procedure

Betrokkene is op 28 mei 2019 bij vonnis van de rechtbank Gelderland locatie Arnhem veroordeeld vanwege het misdrijf bedreiging tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Deze maatregel is ingegaan op 28 mei 2019. Bij beslissing van deze rechtbank van 19 oktober 2020 is bevolen dat betrokkene alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij vordering van 15 april 2021, bij de griffie van deze rechtbank ingekomen op diezelfde datum, heeft de officier van justitie gevorderd dat deze maatregel wordt verlengd voor de duur van twee jaren.

Het onderzoek ter zitting

Ter zitting van 18 juni 2021 zijn gehoord:
- betrokkene;
- de raadsvrouw mr. W.C. Alberts;
- de deskundige [naam 1] , verpleegkundig specialist GGZ; en
- de officier van justitie, [naam 2] .

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering toegelicht en daarin volhard.
Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie aangevoerd dat mede gelet op het incident in maart 2021 duidelijk is dat dwangverpleging noodzakelijk is, omdat betrokkene de gestructureerde omgeving in de kliniek nodig heeft om zich te kunnen handhaven.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht een overweging te wijden aan het oordeel van de rechtbank Gelderland locatie [naam 5] van 19 oktober 2020 bij de beslissing tot dwangverpleging dat in dit geval sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Dit oordeel voldoet niet aan de jurisprudentie op dit vlak. Het indexdelict betreft een geweldsincident, waarbij gevaar werd veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Betrokkene heeft met een mes stekende bewegingen in de richting van verbalisanten gemaakt. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

Het standpunt van betrokkene

De raadsvrouw van betrokkene heeft het woord gevoerd en gepleit voor een verlenging van de maatregel terbeschikkingstelling voor de duur van slechts één jaar in verband met de motivatie van betrokkene en het bieden van perspectief. Daarnaast is sprake van een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging, waardoor het van belang is om over een jaar de voortgang in de behandeling te kunnen toetsen. Het staat de rechtspositie van betrokkene in de weg als de rechtbank nu anders zou oordelen over deze kwestie . Het staat de verlengingsrechter niet vrij om aan het eerder gegeven oordeel te tornen.

De beoordeling

De noodzaak van de verlenging
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het adviesrapport van de kliniek van 25 maart 2021, een afschrift van de wettelijke aantekeningen en de voortgangsverslagen van Tactus verslavingszorg reclassering. In het adviesrapport van de kliniek wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen met twee jaren. Verder staat in dit rapport -onder meer- het volgende vermeld:
“Betrokkene is bekend met psychotische problematiek (paranoïde schizofrenie) en problematisch middelengebruik (cannabis, amfetaminen, cocaïne). Bij oplopende stress, spanningen of conflicten is betrokkene bekend met externaliseren, gebrekkige agressie- en impulsregulatie en wankele realiteitstoetsing. Sinds 2013 zijn daardoor conflicten herhaaldelijk geëindigd in agressie, dreiging met een mes of soms een slagwapen, ook tegen personeel in GGZ-instelling. (..) Als gevolg van een agressiedoorbraak werd betrokkene op 25-09-2020 vanuit [naam 3] overgeplaatst naar de PI [naam 5] en werd de tbs met voorwaarden omgezet naar een gemaximeerde tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Vanuit de PI werd betrokkene op 07-01-2021 geplaatst binnen De Woenselse Poort (beveiligingsniveau 3). Het beeld wat we zien van betrokkene in het korte tijdsbestek, waarin hij bij DWP verblijft, is adequaat. Ondanks dat betrokkene de omzetting van de tbs-maatregel niet terecht vindt, voegt hij zich naar het behandelbeleid. Betrokkene lijkt goed te gedijen op de structuur van de huidige setting en de (antipsychotische) medicatie. Hij is op een rustige manier aanwezig, hij toont op een aantal onderdelen inzet (alhoewel zijn deelname aan het opname-programma wisselend is), en is er geen sprake van middelengebruik. Hij wil niet meer in de problemen komen en er doen zich geen incidenten voor. In hoeverre sprake is van intrinsieke motivatie voor behandeling is nog niet duidelijk. Ziektebesef/-inzicht blijven beperkt. Betrokkene lijkt gepreoccupeerd met het einde van de tbs-maatregel. (..) Uit de HKT-R blijkt dat het risico op terugval in gewelddadig gedrag bij betrokkene als hoog wordt ingeschat, wanneer betrokkene zich vrij in de maatschappij zou kunnen bewegen. Binnen de huidige structuur en setting en het huidige kader achten we dit risico matig.“
Ter zitting heeft de deskundige het rapport aangevuld in die zin dat betrokkene sinds drie maanden op een behandelafdeling is geplaatst. In maart 2021 heeft een delict gerelateerd incident plaatsgevonden, waarbij betrokkene zich uitgedaagd voelde door een begeleider en daar dreigend op reageerde. Betrokkene is toen kort durend in separatie geplaatst. De medicatie is vervolgens blijvend opgehoogd en sindsdien heeft er zich geen incident meer voorgedaan. Het ophogen van medicatie is in goed overleg met betrokkene gegaan. Tijdens de volgende behandelplanevaluatie zal worden besproken of begeleid verlof kan worden aangevraagd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de stoornis en het als hoog ingeschatte recidiverisico nog aanwezig zijn. Daarnaast is gebleken dat in maart 2021 een incident in de kliniek heeft plaatsgevonden waarbij betrokkene zich dreigend heeft opgesteld. Na het ophogen van de medicatie lijkt het beter met betrokkene te gaan. Betrokkene verblijft sinds drie maanden op een behandelafdeling en staat nog aan het begin van zijn behandeling en heeft, naar het zich laat aanzien, nog een lange weg te gaan richting resocialisatie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, de algemene veiligheid van personen dan wel de algemene veiligheid van goederen de verlenging van de maatregel vereist. De maatregel zal worden verlengd met een periode van 2 (twee) jaren.
De maximale duur van de maatregel
De terbeschikkingstelling is aanvankelijk, in 2019, opgelegd als tbs met voorwaarden. Daarbij heeft de rechtbank niet tot uitdrukking gebracht of de maatregel wel of niet is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr,(vgl. HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:116 = NJ 2018/147). De rechtbank heeft destijds overigens wel beslist dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zou zijn vanwege de vrees voor herhaling van een misdrijf met een ernstig gevaar voor inbreuk op het lichaam van personen.
In de beslissing van 19 oktober 2020 tot omzetting van de maatregel naar dwangverpleging is daarom alsnog het volgende opgenomen: “
De bewezenverklaarde feiten zijn gekwalificeerd als bedreiging. De rechtbank ziet in deze bedreiging geen aanleiding om de tbs ongemaximeerd op te leggen”.
Volgens vaste rechtspraak is ten aanzien van de vraag of de terbeschikkingstelling is gemaximeerd, het oordeel van de opleggingsrechter beslissend, omdat deze de strafzaak inhoudelijk heeft behandeld en daarmee in de beste positie verkeert om de feiten, die tot het opleggen van de maatregel hebben geleid, te evalueren en kwalificeren (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161; HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:760). In het onderhavige geval is het echter niet de opleggingsrechter die de in artikel 359 lid 7 Sv bedoelde beslissing heeft gegeven, maar de ‘omzettingsrechter’.
De rechter die over de omzetting van de terbeschikkingstelling van de ene naar de andere modaliteit beslist, heeft dat voordeel echter niet; bij de omzettingsbeslissing verkeert de rechter in dezelfde positie als bij de verlenging. De rechtbank is daarom thans van oordeel niet gebonden te zijn aan de beslissing van 19 oktober 2020 waarbij -alsnog- het oordeel is uitgesproken dat de maatregel is gemaximeerd. Daarbij wordt mede in ogenschouw genomen dat een ander argument om de opleggingsrechter in deze kwestie het primaat te geven, is gelegen in de rechtszekerheid. In de eerste plaats voor de tbs-gestelde, die moet weten waar hij aan toe is (welke eis rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5 EVRM (vgl. EHRM 31 juli 2012, nr 21203/10, NJ 2013/160: Van der Velden/Nederland), maar ook ten behoeve van de (inrichting van de) behandeling, waarvoor het van belang is te weten of de maatregel is gemaximeerd of niet. In onderhavige zaak heeft de opleggingsrechter zich niet uitgesproken over de maximale duur zodat betrokkene hieraan geen verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Die verwachtingen zijn wel gewekt bij de recente omzettingsbeslissing, maar die beslissing is betrekkelijk recent, acht maanden geleden. Daar staat tegenover hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen over de taakverdeling (als tegenwicht voor het argument van de rechtszekerheid): “(…)
terwijl anderzijds in het algemeen de verlengingsrechter beter in staat is dan de opleggingsrechter om te beoordelen hoe lang ‑ mede gelet op de resultaten van de na de oplegging van die maatregel ingezette (psychiatrische) behandeling van de betrokkene en het daarmee samenhangende recidiverisico - de tbs met verpleging moet voortduren.” (HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:760).
Uit het advies van De Woenselse Poort blijkt dat betrokkene vanaf het begin ongemotiveerd is geweest voor de behandeling en amper meewerkte. In juli 2020 was de conclusie dat bij [naam 3] ( [naam 4] ) het behandelplafond wel was bereikt. Besloten werd qua beveiliging en zorg af te schalen naar een FPA, waarna hij werd doorgeplaatst naar [naam 3] in [plaatsnaam] . Daar vond een agressief incident plaats dat veel raakvlakken had met de indexdelicten en dat was aanleiding om alsnog de verpleging van overheidswege te gelasten, met daarbij dus de overweging dat deze was gemaximeerd tot vier jaar. Daarna is betrokkene overgeplaatst naar De Woenselse Poort. Hij lijkt hier goed te gedijen bij de structuur en is op een rustige manier aanwezig. Hij wil niet meer in de problemen komen, maar is wel gepreoccupeerd met het einde van de tbs-maatregel en wil graag naar een lager beveiligingsniveau om van daaruit meer vrijheden te krijgen. Uit dit advies leidt de rechtbank af dat op dit moment zeer te betwijfelen is of kan worden volstaan met nog slechts twee jaar behandelingsduur. Het lijkt erop dat betrokkene zich neerlegt bij de huidige situatie en zijn tijd wel uitzit. Dan zou hij nagenoeg onbehandeld uit de tbs worden ontslagen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling neemt de rechtbank het vonnis van de opleggingsrechter als leidraad.
Uit dat vonnis blijkt dat betrokkene destijds in een RIBW-verblijf woonde. Toen zijn begeleider zei dat hij een ‘time-out’ zou krijgen vanwege ongeoorloofd drugsgebruik, pakte betrokkene een groot keukenmes en maakte hiermee stekende bewegingen in de richting van de begeleider en zei dat hij hem ging doodsteken. Assistentie van de politie werd ingeroepen, en nadat de politieagenten pepperspray hadden ingezet heeft betrokkene met het mes ook steekbewegingen gemaakt in de richting van tenminste één politieagent en gedreigd hem dood te steken. Ook nadat versterking was gekomen, is betrokkene blijven doorgaan met mondelinge bedreigingen (“ik ga jullie doodsteken, ik snij jullie hoofd open”) en steekbewegingen en zelfs nadat agenten zich gedwongen zagen hun vuurwapen te trekken, hield betrokkene niet op. Uiteindelijk heeft de inzet van een politiehond ervoor kunnen zorgen dat betrokkene kon worden aangehouden.
De aanhoudende verbale bedreigingen van de RIBW-begeleider en van de agenten ging met dermate veel non-verbaal agressief gedrag gepaard, waarbij betrokkene zijn best deed de bedreigingen daadwerkelijk uit te voeren, dat het handelen van betrokkene moet worden aangemerkt als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr (vgl. Gerechtshof Arnhem (PK) 30 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011: BQ6616 = NJ 2012/303; Gerechtshof Arnhem (PK) 6 juni 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ9476; HR 25 augustus 2020, ECLI:NL: HR: 2020:1316).
De rechtbank realiseert zich dat hiermee de rechtszekerheid in het geding komt, maar is van oordeel dat dit in beperkte mate is, omdat betrokkene slechts enkele maanden in de veronderstelling is geweest dat sprake was van een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Alle hiervoor genoemde belangen, inclusief die van de behandeling, afwegende is de rechtbank van oordeel dat mede gelet op de stoornis en het als hoog ingeschatte recidive risico het belang van deze correctie zwaarder weegt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd in verband met een veroordeling voor een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer perso(o)n(en) en daarmee geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

De beslissing

De rechtbank:
verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling van [betrokkene] met
2 (twee) jaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. Steenweg, als voorzitter, mr. F.J.H. Hovens en mr. L.F. Bögemann, als rechters in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2021.
Mrs. A.J.H. Steenweg, L.F. Bögemann en K.M. Rokette zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.