ECLI:NL:RBGEL:2021:3516

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een beheerderswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een beheerderswoning. Eiser, eigenaar van een recreatieverblijf, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor permanente bewoning van de beheerderswoning, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, had deze vergunning geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de weigering niet op ruimtelijk relevante aspecten was gestoeld en dat het beroep van eiser gegrond was. De rechtbank stelde vast dat de omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn had beslist. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de goede ruimtelijke ordening in acht moet worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. R. Evens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder(gemachtigde: mr. W.J. Bloemena).

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij], [locatie] te [woonplaats 2];

[derde-partij], [locatie]
(gemachtigde: mr. D. Tanke);
[derde-partij] en [derde-partij], [locatie];
[derde-partij] en [derde-partij], [locatie].

Procesverloop

Op 28 juni 2019 is van rechtswege een omgevingsvergunning ontstaan. Op 2 juli 2019 heeft verweerder deze vergunning gepubliceerd.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de omgevingsvergunning herroepen en deze alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn [derde-partij] en [derde-partij] verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser is eigenaar van het recreatieverblijf op het perceel [locatie].
1.2
Op 17 mei 2017 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een gastenaccommodatie en een beheerderswoning voor niet-permanente bewoning op zijn perceel.
1.3
In deze procedure heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor permanente bewoning van de beheerderswoning. Verweerder heeft hierop niet binnen de wettelijke termijn beslist, waardoor van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan voor het gevraagde gebruik. Ook derde-partijen wonen aan [locatie]. Zij konden zich met deze omgevingsvergunning niet verenigen en hebben hiertegen bezwaar aangetekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning herroepen en deze alsnog geweigerd. Hieraan legt verweerder het volgende ten grondslag.
Het gebruik van dezelfde ruimte van het recreatieverblijf voor permanente bewoning en een logiesfunctie voor gasten is onverenigbaar. Vooral omdat er maar één slaapkamer is.
Uit de ruimtelijke onderbouwing van 21 juni 2019 blijkt dat de verblijfsaccommodaties en ruimten voor vergaderingen en workshops het jaar rond worden geëxploiteerd. Dit verhoudt zich niet met de goede ruimtelijke ordening.
Dat er naast de beheerderswoning een bijeenkomstfunctie is gerealiseerd maakt voorgaande niet anders omdat de bijeenkomstfunctie niet is gericht op logies.
Verder is gebleken dat permanente bewoning van de beheerderswoning noodzakelijk is, aldus verweerder.
De ontvankelijkheid van eiser in beroep
3. Verweerder stelt zich in verweer - onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] - op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het gevraagde gebruik van eiser niet kan worden gerealiseerd. Daartoe stelt verweerder dat permanente bewoning van de beheerderswoning zich niet verdraagt met de logiesfunctie die bij omgevingsvergunning van 17 mei 2017 is vergund.
3.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Voorgaande is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en bouwwerken.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat in het betoog van eiser geen aanknopingspunten zijn gelegen dat zich in dit geval een situatie voordoet die maakt dat de aangevraagde wijziging van het gebruik niet kan worden verwezenlijkt. Wat op 17 mei 2017 aan eiser is vergund maakt dit niet anders. Verweerder dient immers te beslissen op de aanvraag zoals die in deze procedure is ingediend.
De rechtspraak waarop verweerder zich beroept, gaat in dit geval niet op. In die gevallen kon een bouwplan en de kap van een boom niet worden verwezenlijkt omdat de aanvrager geen eigenaar was van de grond waarop de aanvraag betrekking had en de eigenaar van de grond zich tegen deze verwezenlijking verzette. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Gelet hierop wordt eiser aangemerkt als belanghebbende.
Wat verweerder heeft aangevoerd slaagt niet.
De ontvankelijkheid van derde-partijen in bezwaar
4. Eiser betoogt dat verweerder derde-partijen niet-ontvankelijk had moeten verklaren in bezwaar omdat zij geen belanghebbenden zijn. Daartoe stelt eiser dat derde-partijen geen gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van permanente bewoning van de beheerderswoning. Hiervoor wijst eiser op de afstand tussen zijn beheerderswoning en de woningen van derde-partijen. Eiser onderbouwt zijn betoog door te wijzen op rechtspraak [3] van de Afdeling.
4.1
Bij de beantwoording van de vraag of eiser belanghebbende is stelt de rechtbank voorop dat vaste rechtspraak [4] van de Afdeling bepaalt dat voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat hij als gevolg van de verleende vergunning gevolgen van enige betekenis kan ondervinden.
Verder volgt uit vaste rechtspraak [5] van de Afdeling dat gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar die gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt onder meer acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op en planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.2
De kortste afstanden tussen het perceel van eiser en de percelen van derde-partijen bedragen hemelsbreed respectievelijk circa 20 tot 100 meter. Derde-partijen hebben vanaf hun perceel geen of slechts in beperkte mate zicht op het perceel van eiser, omdat het tussenliggende gebied zich kenmerkt door afschermende bebouwing en afschermend groen. Toch is de rechtbank van oordeel dat derde-partijen gevolgen van enige betekenis ondervinden. De intensivering van bewoning van de beheerderswoning zorgt voor geluid en extra verkeersbewegingen ter hoogte van de uitwegen die leiden naar de relatief smalle Bosweg waaraan de percelen van derde-partijen zijn gelegen.
De rechtspraak waarop eiser een beroep doet, gaat in dit geval niet op.
In de eerste uitspraak gaat het om de realisatie van een eengezinswoning. In die zaak ondervonden betrokkenen enkel gevolgen omdat zij geregeld langs de projectlocatie reden met de auto en een gevoel van betrokkenheid voelden bij bescherming van het als beschermd stadsgezicht aangewezen gebied. Dit zijn geen ruimtelijke gevolgen die ter plaatse van eigen woonperceel merkbaar zijn. De feitelijke situatie in deze zaak onderscheid zich in zoverre dan ook.
In de tweede uitspraak gaat het om de realisatie van een tuinhuis. Dit bouwwerk heeft een minder indringende ruimtelijke impact dan een beheerderwoning die permanent wordt gebruikt bewoning.
Gelet hierop heeft verweerder derde-partijen terecht ontvankelijk verklaard in bezwaar.
Het betoog van eiser slaagt niet.
De planologische toelaatbaarheid van permanente bewoning van de beheerderswoning
5. Eiser betwist dat permanente bewoning van de beheerderswoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg’. Daartoe stelt eiser dat permanente bewoning van de beheerderswoning past binnen de bestemming ‘Recreatie’. Volgens eiser valt dit gebruik immers onder dat van recreatieve voorzieningen.
5.1
Op grond van het bestemmingsplan rusten op het perceel van eiser de enkelbestemming ‘Recreatie’ en dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 3’ en ‘Waarde - Natuur en landschap’.
In artikel 13 van het bestemmingsplan staat, voor zover hier van belang, dat de voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve voorzieningen.
In artikel 1.71 van het bestemmingsplan staat dat onder recreatieve voorzieningen wordt verstaan: op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat gebruik van de beheerderswoning voor permanente bewoning zich niet verhoudt met de recreatieve bestemming. Als de beheerderswoning permanent wordt bewoond, dan is de beheerderswoning meer dan alleen een recreatieve voorziening. In dat geval is de beheerderswoning namelijk ook een verblijfplaats geworden die dient als centrum van eisers maatschappelijk leven. In zoverre fungeert de beheerderwoning niet als een op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorziening.
Eisers stelling dat het in artikel 1.71 opgenomen woord ‘zoals’ erop duidt dat de in dit artikel genoemde voorzieningen niet limitatief zijn, doet hieraan niet af. Immers, ook dan blijft overeind dat de beheerderwoning in geval van permanente bewoning mede wordt gebruikt voor niet recreatieve doeleinden.
Gebruik van de beheerderswoning voor permanente bewoning is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Gelet hierop heeft verweerder terecht getoetst of eiser in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
7. De beslissing om aan een activiteit die afwijkt van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen is een bevoegdheid van verweerder. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Verder geldt dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beslissing of het gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank moet die beslissing terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich op dit punt moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. [6]
8. Eiser betoogt dat verweerder op basis van de weigeringsgronden die hij aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
Eiser betwist dat de beheerderwoning in gebruik zal worden genomen voor twee onverenigbare functies. Volgens eiser ziet de aanvraag enkel op permanente bewoning van de beheerderswoning.
Verder stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat het jaar rond exploiteren van de verblijfsaccommodaties ertoe leidt dat in strijd wordt gehandeld met de goede ruimtelijke ordening omdat verweerder hiermee buiten de omvang van de aanvraag treedt.
Ook stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat de gastenaccommodatie, op tekeningen aangeduid als ‘bijeenkomstfunctie’, niet is gericht op logies voor gasten.
Ten slotte stelt eiser nog dat verweerder de noodzakelijkheid van de beheerderswoning ten onrechte heeft betrokken. Deze is immers al op 17 mei 2017 vergund.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgronden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd geen stand houden.
Het gaat hier om de vraag of verweerder de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren. Verweerder dient te beslissen op eisers aanvraag zoals deze is ingediend. Daarbij mag verweerder slechts aspecten betrekken waarop de betrokken regelgeving ziet. In dit geval moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Bij de vraag of hiervan sprake is, zijn enkel ruimtelijk relevante aspecten van belang. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluitvorming geen ruimtelijk relevante aspecten heeft betrokken.
De stellingen dat de verblijfsaccommodaties het jaar rond worden geëxploiteerd en de gastenaccommodatie niet is gericht op logies voor gasten, kunnen verweerder niet baten. Hier ziet de aanvraag immers niet op. Daarom kunnen deze stellingen geen reden zijn voor verweerder om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
Dit geldt ook voor de stelling dat gebruik van de beheerderswoning voor permanente bewoning ander gebruik uitsluit. Als gezegd dient verweerder te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend.
Verder doet verweerders beroep op de noodzaak van het gebruik van de beheerderswoning voor permanente bewoning niet ter zake. Dit is namelijk geen ruimtelijk relevant aspect.
In verweer heeft verweerder ook geen ruimtelijk relevante aspecten naar voren gebracht. De ruimtelijke effecten die verweerder wél heeft genoemd, zien namelijk enkel op de vraag of derde-partijen belanghebbenden zijn.
Op zitting heeft verweerder nog aangegeven dat permanente bewoning van de beheerderswoning in strijd is met het gemeentelijk beleid dat ziet op toepassing van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en dat verweerder wenst vast te houden aan de recreatieve bestemming. Deze standpunten maken echter geen onderdeel uit van de besluitvorming. De op zitting gegeven toelichting leidt dan ook niet tot het door eiser gewenste resultaat.
Het betoog van eiser is in zoverre terecht voorgedragen.
9. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarmee is het bestreden besluit genomen in strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11. Bij een vernietiging van een besluit behoort de rechtbank de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken.
In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door verweerder. Verweerder dient bij de nieuwe beslissing op bezwaar te onderzoeken of de omgevingsvergunning kan worden verleend en te motiveren waarom dit al dan niet kan. Daarbij dient verweerder te betrekken hoe permanente bewoning van de beheerderswoning zich verhoudt tot de goede ruimtelijke ordening. Alleen ruimtelijk relevante aspecten spelen hierbij een rol.
Omdat verweerder nog een nadere afweging dient te maken, acht de rechtbank definitieve beslechting van het geschil nu niet mogelijk. Verweerder zal dus opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).
Tot slot bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 178,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 1.496,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De uitspraken van 26 juli 2017 en 19 september 2018, (ECLI:NL:RVS:2017:2002 en ECLI:NL:RVS:2018:3048.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:616.
3.De uitspraken van 25 september en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3250 en ECLI:NL:RVS:2019:4081.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1080.