ECLI:NL:RBGEL:2021:3228

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake watervergunning en norm voor koper in relatie tot de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om aanpassing van een watervergunning die aan een derde-partij was verleend. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de beroepsgrond van eiseres over een nader voorschrift over koper slaagt, omdat de norm voor koper in de watervergunning niet overeenkomt met de aangescherpte norm in de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water. Verweerder heeft het besluit aangepast, maar het betoog van eiseres dat deze aanpassing niet ver genoeg gaat, is door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lozingsnorm voor koper in de vergunning uit 2013 is overgenomen en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een afwijking van de norm rechtvaardigen. De rechtbank heeft het besluit van 16 februari 2021 als een rechtmatig besluit aangemerkt en het beroep tegen het eerdere besluit van 14 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1585

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D. Delibes),
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Benhadi).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij]([derde-partij]) te [woonplaats].

Procesverloop

Bij brief van 5 juni 2018 heeft eiseres gevraagd aan verweerder om de aan derde-partij verleende watervergunning aan te passen. Dit verzoek is bij besluit van 18 oktober 2018 door verweerder afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen verweerders afwijzende besluit van 18 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en R. Bongers. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J. van Dijk, J. van der Pool en M. Limbeek. De derde-partij is vertegenwoordigd door [derde-partij], [derde-partij] en [derde-partij].
Op 24 november 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan in deze zaak en verweerder de gelegenheid gegeven een gebrek in het besluit te herstellen binnen een termijn van 6 weken. Deze termijn is bij brief van 6 januari 2021 door de rechtbank verlengd tot 6 weken na verzending van deze brief.
Bij brief van 16 februari 2020 (lees: 2021) heeft verweerder ter uitvoering van de tussenuitspraak een herstelbesluit van 16 februari 2021 aan de rechtbank gezonden. Bij brief van 22 maart 2021 heeft eiseres hierop gereageerd. Derde-partij heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nadere reactie gegeven.
Nu alle partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak en herstelbesluit
1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak de beroepsgronden van eiseres over het buiten beschouwing laten van het verweerschrift in bezwaar, de relatie met een eerdere uitspraak van deze rechtbank over een mestverwerkingsinstallatie, over het niet opstellen van een raamprocedure en het niet vaststellen van nieuwe voorschriften, besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. Bij dat oordeel blijft de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak verder geoordeeld dat de beroepsgrond over een nader voorschrift over koper wel slaagt. Daarvoor heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Nieuw voorschrift over koper
7. Eiseres voert verder aan dat in de aan [derde-partij] verleende watervergunning een norm voor koper (3,8 mg/l) is opgenomen die ruimer is dan de inmiddels aangescherpte norm van 2,4 mg/l in de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen om de watervergunning te actualiseren.
7.1.
In onderdeel 3 van de toelichting bij de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water [1] is vermeld dat de norm voor koper is gewijzigd omdat nieuwe waarden zijn afgeleid. In de eerdere bijlage was er onvoldoende tijd om voor alle stoffen waarden af te leiden volgens de KRW-methodiek, waarbij gebruik is gemaakt van recente gegevens over giftigheid voor mens en milieu. De vroegere waarden voor het maximaal toelaatbaar risico (MTR) waren meestal alleen op directe giftigheid voor waterorganismen gebaseerd. Volgens de KRW-methodiek moet ook worden gekeken naar de risico’s voor visetende vogels, zoogdieren en mensen, die via het eten van vis kunnen worden blootgesteld. Deze routes worden meegenomen voor stoffen die zich ophopen in de voedselketen, kankerverwekkend zijn of de voortplanting beïnvloeden.
7.2.
Uit deze toelichting volgt dat de algehele kwaliteit van watersystemen (de schadelijkheid van koper voor watersystemen) de reden is geweest de norm voor koper in de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water aan te passen. Dat betekent dat dit dus een nieuwe ontwikkeling is, op grond waarvan verweerder tot actualisatie had kunnen overgaan. Dat heeft verweerder ook onderkend. In het bestreden besluit is daarom een afzonderlijke motivering opgenomen, waarom de norm voor koper toch niet moet worden aangepast. Die motivering komt er op neer dat de inrichting voldoet aan BBT en de lozing van koper op de Seesinkbeek geen negatief effect heeft op de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De Seesinkbeek heeft geen belangrijke ecologische functie en de lozing op de Seesinkbeek is al grotendeels vermengd, voordat het de Bielheimerbeek, een KRW-watergang, bereikt. Het ecologisch kwaliteitsrisico is dus niet zo groot dat de norm moet worden aangescherpt, zo stelt verweerder.
De rechtbank stelt vast dat de in de vergunning uit 2013 opgenomen lozingsnorm voor koper is overgenomen uit de (destijds geldende) Regeling monitoring Kaderrichtlijn. Die norm is dus door verweerder destijds als uitgangspunt genomen. Niet is gebleken dat de situatie nu anders is dan bij vergunningverlening in 2013. De inrichting en het effluent zijn hetzelfde. Verweerder heeft niet toegelicht of en waarom de Seesinkbeek nu een andere (minder belangrijke) ecologische functie heeft dan in 2013 of dat nu meer vermenging plaatsvindt. Daarom heeft verweerder niet aangegeven welke nieuwe omstandigheden er zijn om nu wel af te wijken van de norm voor koper in de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water. En als er geen nieuwe omstandigheden zijn, waarom nu, anders dan in 2013, niet de norm uit de Regeling monitoring Kaderrichtlijn Water wordt opgenomen in de vergunning. Het bestreden besluit is dus onvoldoende gemotiveerd.
Verweerder moet nader toelichten waarom afwijking van de norm voor koper uit Regeling monitoring Kaderrichtlijn in dit geval geen probleem oplevert uit oogpunt van de bescherming van de kwaliteit van watersystemen (in het algemeen en de Seesinkbeek in het bijzonder) en de maatschappelijke functie van deze watersystemen.
De beroepsgrond slaagt.
2. Bij besluit van 16 februari 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd door het bezwaar van eiseres wat betreft koper gegrond te verklaren en het besluit van 18 oktober 2018 te herroepen en bepaald dat in de watervergunning van derde-partij een nieuwe norm voor koper wordt opgenomen van 2,4 mg/l, overeenkomstig de norm die op dit moment geldt in de Regeling monitoring Kaderrichtlijn water (de Regeling). Voor het overige blijft het bezwaar ongegrond.
Oordeel rechtbank over het bestreden besluit van 14 maart 2019
3. De rechtbank merkt het besluit van 16 februari 2021 aan als een gehele vervanging van het bestreden besluit van 14 maart 2019. Er wordt namelijk geheel opnieuw op de bezwaren van eiseres beslist. Omdat het bestreden besluit van 14 maart 2019 dus naar het oordeel van de rechtbank geheel is vervangen door het besluit van 16 februari 2021, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van dat bestreden besluit van 14 maart 2019. Het beroep daartegen is dus niet-ontvankelijk.
Oordeel rechtbank over het herstelbesluit van 16 februari 2021
4. Eiseres kan zich niet met de aanpassing van de watervergunning verenigen. In de aan derde-partij bij besluit van 23 april 2013 verleende watervergunning was een kopernorm van 3,8 mg/l opgenomen als de som van opgelost en niet-opgelost koper. Dit is vervangen door de norm van 2,4 mg/l opgelost koper. Niet-opgelost koper zou dan ongelimiteerd kunnen worden geloosd.
4.1.
In de vergunning uit 2013 was in hoofdstuk 9, voorschrift 4, onder 2 opgenomen dat voor koper in enig steekmonster maar 3,8 mg/l koper aanwezig mag zijn. Deze norm is in het gewijzigde besluit veranderd in 2,4 mg/l. Verder is achter koper in dat gewijzigde besluit tussen haakjes gesteld ‘opgelost’. In de vergunning uit 2013 stond daar niets.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond van eiseres was dat niet werd voldaan aan de norm uit de Regeling. De norm in die Regeling wordt bij koper uitgedrukt als opgelost. Verweerder is dus met de aanpassing tegemoet gekomen aan het betoog van eiseres en heeft de norm uit de Regeling volledig opgenomen in de vergunning.
4.3.
Nu wil eiseres niet alleen dat aan de norm uit de Regeling wordt voldaan, maar dat de kopernorm verder wordt aangescherpt door naast opgelost koper, waar de Regeling over gaat, ook de norm voor niet opgelost koper aan te passen. Zoals uit de tussenuitspraak al volgt kan verweerder een verleende watervergunning alleen aanpassen als sprake is van nieuwe of herziene conclusies over BBT of ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. De door eiseres gewenste aanpassing voor niet-opgelost koper volgt niet uit de Regeling. Alleen al daarom heeft verweerder terecht geen grond gezien de norm voor koper verder aan de passen dan zij heeft gedaan. Eiseres heeft evenmin onderbouwd of toegelicht waarom de door haar gewenste aanpassing voortkomt uit nieuwe BBT-conclusies of ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden voor bescherming van de watersystemen.
Het betoog faalt.
Conclusie en gevolgen
5. Uit overweging 3 volgt dat het herstelbesluit van 16 februari 2021 het bestreden besluit van 14 maart 2019 geheel heeft vervangen, zodat het beroep tegen het besluit van 14 maart 2019 niet-ontvankelijk is.
Uit de tussenuitspraak volgt dat het betoog van eiseres ten aanzien van de norm voor koper slaagt en dat het bestreden besluit een gebrek had. Uit deze uitspraak volgt dat verweerder dit gebrek met het besluit van 16 februari 2021 hersteld heeft. Wat eiseres tegen dat besluit van 16 februari 2021 heeft aangevoerd, slaagt niet, zodat het beroep tegen dat herstelbesluit van 16 februari 2021 ongegrond is.
5.1.
Omdat verweerder pas met het herstelbesluit van 16 februari 2021 een rechtmatig besluit heeft genomen, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar is eiseres niet bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Ook het beroepschrift is niet door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener ingediend. De kosten hiervoor komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Op de zitting is eiseres wel vertegenwoordigd door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener, die ook de reactie op het herstelbesluit heeft ingebracht. Deze kosten komen wel voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt daarom € 801 (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na tussenuitspraak, waarde per punt van € 534).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 14 maart 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2021 ongegrond;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 801.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en mr. M. Ichoh, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in Staatscourant 2015, 38398.