ECLI:NL:RBGEL:2021:2725

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/05/387371 / KG RK 21-311
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak met anonieme getuigen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, wonende te Ede, had de wraking ingediend tegen mr. T.C. Henniphof, de rechter-commissaris die betrokken was bij de strafzaak tegen hem. De wraking was gebaseerd op de aanwezigheid van een deskundige van de politie tijdens getuigenverhoren, zonder dat verzoeker hiervan vooraf op de hoogte was gesteld. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris vooringenomen was, omdat zij voorafgaand aan de verhoren contact had gehad met de deskundige en deze zonder overleg had toegelaten.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet onverwijld was gedaan, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek in deze specifieke zaak toch als onverwijld kan worden beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter-commissaris in strafzaken een andere rol heeft dan een strafrechter en dat de rechter-commissaris de bevoegdheid heeft om derden toegang te verlenen tot getuigenverhoren. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om de deskundige toe te laten geen grond voor wraking opleverde, aangezien dit een procesbeslissing was.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De communicatie tussen de rechter-commissaris en verzoeker was niet altijd helder, maar dit was onvoldoende om de schijn van partijdigheid te veronderstellen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/387371 / KG RK 21-311
Beslissing van 27 mei 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te Ede
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. T.C. Henniphof,
rechter-commissaris in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de meervoudige kamer van 3 september 2020 waarbij de strafzaak tegen verzoeker is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van een aantal getuigen;
  • de processen-verbaal getuigenverhoor van 22 april 2021 van het kabinet rechter-commissaris met betrekking tot de verhoren van de getuigen S 115 en S 116;
  • het proces-verbaal getuigenverhoor van 26 april 2021 van het kabinet rechter-commissaris met betrekking tot het verhoor van de getuige S 117 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 11 mei 2021;
  • de aanvulling van verzoeker van 14 mei 2021 met daarin een aanvullende wrakingsgrond;
  • de aanvullende reactie van de rechter-commissaris van 17 mei 2021;
  • het standpunt van de officier van justitie van 17 mei 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 17 mei 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de raadsman van verzoeker mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrech
  • de rechter-commissaris heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de strafzaak met parketnummer 05/880796-19 en RC-nummer 19/706 tegen verzoeker als verdachte. De wraking heeft plaatsgevonden tijdens het getuigenverhoor door de rechter-commissaris van de beperkt anonieme getuige S 117.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en de aanvulling van 14 mei 2021, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Bij de getuigenverhoren in deze zaak was de heer F.A. [deskundige] ([deskundige]) - een deskundige van de politie - aanwezig, zonder dat verzoeker daarvan vooraf op de hoogte is gesteld. De rechter-commissaris heeft deze deskundige zonder overleg met de verdediging toegelaten. De rechter-commissaris heeft bovendien voorafgaand aan de getuigenverhoren een onderhoud gehad met [deskundige] en dit heeft zij in eerste instantie ontkend, dan wel heeft zij eerst de suggestie gewekt dat alleen de griffier telefonisch contact heeft gehad met [deskundige]. Verder kende de rechter-commissaris [deskundige] van een cursus en heeft zij haar wettelijke bevoegdheid om de identiteit van de getuigen te controleren toevertrouwd aan [deskundige]. Verzoeker voert voorts aan dat de rechter-commissaris structureel de antwoorden op vragen heeft belet die zien op onderwerpen waarvoor de getuigen juist zijn toegewezen door de meervoudige kamer. In de aanvulling van 14 mei 2021 heeft verzoeker aangegeven dat na afloop van de verhoren van de getuigen S 115 en S 116 op 22 april 2021, naar aanleiding van het ambtshalve beletten van antwoorden door de rechter-commissaris, gevraagd is of hiervoor sprake is van een protocol of ‘best practice’ en dat deze vraag ontkennend is beantwoord door de rechter-commissaris. Uit het verweer van de rechter-commissaris blijkt echter dat er wel degelijk een protocol bestaat voor het horen van dit type getuigen en dat wekt op zichzelf de schijn van vooringenomenheid. Deze omstandigheden leveren in onderlinge samenhang bezien de schijn van vooringenomenheid op, aldus verzoeker.
2.3.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
Ook de officier van justitie heeft gereageerd op het wrakingsverzoek. Zij stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter-commissaris heeft gesteld dat het wrakingsverzoek niet onverwijld is gedaan. Tijdens de getuigenverhoren op 22 april 2021 zijn het vaststellen van de identiteit door [deskundige], de eerdere contacten met [deskundige] bij een cursus, de aanwezigheid van [deskundige] bij de verhoren en het beletten van antwoorden op vragen al aan de orde geweest. Ook het contact met het kabinet van de rechter-commissaris met [deskundige] was niet nieuw voor verzoeker.
3.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het verzoek in deze specifieke zaak onverwijld gedaan. De wrakingskamer neemt daarbij in overweging dat een cumulatie van factoren onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor een wrakingsverzoek. Daarbij heeft te gelden dat in deze zaak de getuigenverhoren van donderdag 22 april 2021 niet los kunnen worden gezien van het getuigenverhoor op maandag 26 april 2021. De raadsman van verzoeker heeft tijdens het getuigenverhoor op 22 april 2021 reeds vragen gesteld over de aanwezigheid van en de contacten met [deskundige] en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van [deskundige]. Aan de verdediging is hierop een proces-verbaal van de contacten van het kabinet van de rechter-commissaris met [deskundige] toegezegd. Vervolgens heeft de raadsman van verzoeker, na contact met verzoeker die bij de verhoren door de rechter-commissaris niet aanwezig is, aan het begin van het getuigengehoor van 26 april 2021 de aanwezigheid van en de contacten met [deskundige] direct weer aan de orde gesteld en hierover nadere vragen gesteld. Het toegezegde proces-verbaal was op dat moment nog niet beschikbaar en de rechter-commissaris heeft pas op dat moment gezegd dat zij [deskundige] had gesproken over de toewijzing door de rechtbank van het horen van (beperkt) anonieme getuigen.
Gelet op deze gang van zaken acht de wrakingskamer het wrakingsverzoek in dit geval onverwijld gedaan. Tevens kan de aanvullende wrakingsgrond met betrekking tot de uitlatingen van de rechter-commissaris over het protocol in deze procedure aan de orde komen, omdat de rechter-commissaris in haar verweer voor het eerst melding maakt van een protocol.
3.3.
Een rechter-commissaris kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter-commissaris jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter-commissaris wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter-commissaris is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.4.
De strafzaak waarin verzoeker verdachte is, is door de meervoudige kamer verwezen naar de rechter-commissaris, onder meer, voor het horen van een aantal beperkt anonieme getuigen. Het gaat hierbij om politiefunctionarissen betrokken bij een traject Werken Onder Dekmantel (WOD). De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter-commissaris in strafzaken een andere rol heeft dan een strafrechter. Wanneer een rechter-commissaris, zoals in dit geval, beperkt anonieme getuigen hoort, dient de rechter-commissaris daarbij onder meer het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de getuige, alsmede het opsporingsbelang in strafzaken in zijn algemeenheid - en daarmee het onder omstandigheden niet (volledig) in de openbaarheid laten komen van bepaalde opsporingsmethodieken - in het oog te houden. De waardering van het getuigenverhoor, alsmede de gevolgen die al dan niet aan beslissingen van de rechter-commissaris daaromtrent moeten worden verbonden, is vervolgens weer voorbehouden aan de strafrechter (in dit geval de meervoudige kamer).
3.5.
De rechter-commissaris heeft [deskundige], een jurist van de (politie)afdeling afgeschermde operaties, toegelaten tot de getuigenverhoren. Dit levert geen grond op voor wraking. De rechter-commissaris heeft de bevoegdheid om bij een getuigenverhoor bijzondere toegang te verlenen aan derden (artikel 187c Sv). Er bestond in dat kader ook geen verplichting om verzoeker vooraf te informeren over de aanwezigheid van [deskundige] of hierover met hem overleg te voeren. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing van de rechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak
sprake zou zijn, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Het gaat, anders dan door verzoeker betoogd, niet om een deskundige van het Openbaar Ministerie, maar om een politiefunctionaris met een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid, betrokken bij specifiek afgeschermde operaties.
3.6.
Voorts heeft de rechter-commissaris [deskundige] de identiteit van de getuigen laten vaststellen. Ook dit levert geen grond op voor wraking. Het vragen door de rechter-commissaris naar de identiteitsgegevens van een getuige kan immers achterwege blijven wanneer de getuige hierdoor in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris mag in dat geval de maatregelen nemen die nodig zijn (artikel 190 lid 3 Sv). In dit geval was dat kennelijk de vaststelling van de identiteit door [deskundige], volgens de rechter-commissaris, zodat zijzelf of de officier van justitie de identiteit ook niet prijs kunnen geven. Bovendien volgt uit de processen-verbaal van het verhoor van getuigen S 115 en S 116 dat de rechter-commissaris de identiteit van de getuigen achteraf (nogmaals) heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 27a Sv. Ook hier is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van een procesbeslissing die geen schijn van vooringenomen oplevert.
3.7.
Ten aanzien van het ambtshalve beletten van antwoorden op vragen merkt de wrakingskamer op dat dit een bevoegdheid is van de rechter-commissaris (artikel 187b Sv). Het is immers aan de rechter-commissaris om het getuigenverhoor in juiste banen te leiden. Daarbij hoort dat zij een afweging maakt over het toestaan van vragen die gesteld worden. Het middel van wraking is niet bedoeld om tegen een dergelijke beslissing op te komen, tenzij deze zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer hier geen sprake. Nog los van het feit dat deze bevoegdheid de rechter-commissaris ook toekomt met betrekking tot vragen over onderwerpen waarvoor een zaak is verwezen naar de rechter- commissaris, heeft te gelden dat het standpunt van verzoeker dat de rechter-commissaris vragen belet die rechtstreeks zien op onderwerpen waarvoor deze getuige is toegewezen - te weten de vraag of er is meegeluisterd - feitelijke grondslag mist. Uit het proces-verbaal van de meervoudige kamer van 3 september 2020 volgt dat alleen getuigen P385 en P386 gehoord dienen te worden over de vraag of zij meegeluisterd hebben met de pseudokoop, dit geldt dus niet voor de getuigen S 115, S 116 en S 117.
In dit kader merkt de wrakingskamer nog op dat verzoeker de vraag of de rechter-commissaris al dan niet terecht antwoorden op vragen heeft belet, kan voorleggen aan de meervoudige kamer. De vragen die zijn belet staan immers conform artikel 187b Sv opgenomen in de processen-verbaal van de getuigenverhoren.
De wrakingskamer gaat voorbij aan de stelling van verzoeker dat de rechter-commissaris haar beslissingen om vragen al dan niet te beletten, heeft gebaseerd op een intern protocol van de rechtbank. De rechter-commissaris heeft immers toegelicht dat in het protocol de praktische gang van zaken staat beschreven met betrekking tot het verhoren van (beperkt) anonieme getuigen. De wrakingskamer beschikt overigens niet over dit protocol en kan dit protocol dan ook niet aan verzoeker overleggen. De wrakingskamer heeft ook geen aanleiding gezien om dit protocol op te vragen. Dat het betreffende protocol niet openbaar is gemaakt levert ook geen schijn van vooringenomenheid op. Het bestaan van een interne richtlijn over de praktische gang van zaken bij een anoniem getuigenverhoor is naar het oordeel van de wrakingskamer immers niet ondenkbaar.
3.8.
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris [deskundige] wellicht heeft ontmoet op een cursus zo’n drie jaar geleden, niet maakt dat – in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – sprake is van vooringenomenheid of een gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.9.
Ten slotte constateert de wrakingskamer dat door de rechter-commissaris, zo lijkt het althans, niet vanaf aanvang aan helder en eenduidig is gecommuniceerd over de contacten met [deskundige] en het gebruik en bestaan van een protocol, waardoor ruis is ontstaan in de communicatie tussen de rechter-commissaris en verzoeker. Hoewel dit niet de schoonheidsprijs verdient, acht de wrakingskamer dit onvoldoende om de schijn van partijdigheid te veronderstellen.
3.10.
Ook uit alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien volgt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van enige blijk van vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.J. Peerdeman, K. van Vlimmeren-van Ommen en J. Graat in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in openbaar uitgesproken op 27 mei 2021. Bij afwezigheid van de voorzitter is de beslissing ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.