ECLI:NL:RBGEL:2021:2507

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20_532
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor een jeugdontmoetingsplaats en de gevolgen voor geluidsoverlast en ruimtelijke inpassing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk over een tijdelijke omgevingsvergunning voor een jeugdontmoetingsplaats (JOP). De gemeente had op 27 maart 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van een mobiele JOP naast een bestaande skatebaan. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, wat door het college ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2021 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij vooral de procedurele gebreken in de bezwaarprocedure aanhaalde. De rechtbank oordeelde dat het college niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door belanghebbenden niet tijdig te informeren over de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen en door niet alle relevante stukken aan de commissie voor de bezwaarschriften te verstrekken. Dit leidde tot de conclusie dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig was verlopen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de JOP geen onaanvaardbare geluidsoverlast zou veroorzaken voor eiser. De rechtbank stelde vast dat het college niet had aangetoond dat de JOP geen onevenredige geluidsoverlast zou veroorzaken, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de geluidsituatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser, waarbij het college eerst nader onderzoek moet doen naar de geluidsituatie en de ruimtelijke inpassing van de JOP.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder

(gemachtigde: N.T. Petersen en A.M. van Laar).

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend.
In het besluit van 16 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De relevante artikelen zijn in de bijlage opgenomen.
Inleiding
1. De gemeente heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van een mobiele jeugdontmoetingsplek (JOP) aan de [locatie] in [woonplaats], naast een bestaande skatebaan. De JOP moet komen op het perceel 4588. Dat perceel is eigendom van de gemeente.
2. Het perceel valt binnen het bestemmingsplan ‘[woonplaats]’. Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Groen’. De JOP is binnen deze bestemming niet toegestaan.
3. Verweerder heeft de vergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ (artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo). Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2˚ van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdelen 1 en 11 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De vergunning is conform de aanvraag verleend voor een periode van 3 jaar.
4. Eiser woont op het adres [locatie] in [woonplaats], in het appartementencomplex Middelaarstaete. Hij kijkt vanuit zijn woonkamer in de richting van de plek waar de JOP gepland is.
Procedurele gebreken
5. Eiser betoogt dat het verloop van de bezwaarprocedure op meerdere onderdelen onzorgvuldig is geweest. Eiser is in de uitnodiging voor de hoorzitting niet gewezen op de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen tot 10 dagen voorafgaand aan de zitting en de mogelijkheid om het dossier in te zien. Daarnaast heeft verweerder de commissie voor de bezwaarschriften niet alle relevante stukken toegezonden. Eiser heeft zelf nog een aantal ontbrekende stukken aan de commissie moeten toezenden. Verder is van de hoorzitting geen schriftelijk verslag opgemaakt.
5.1.
Artikel 7:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht verweerder belanghebbenden bij de oproeping voor het horen erop te wijzen dat zij tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen. Niet in geschil is dat dat niet is gebeurd. Dat is dus in strijd met artikel 7:4, derde lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
5.2.
Ook is niet in geschil dat diverse stukken ontbraken in het dossier dat verweerder aan de commissie voor de bezwaarschriften heeft toegezonden. Dat is onzorgvuldig.
Het betoog slaagt.
5.3.
Verder is niet in geschil dat geen schriftelijk verslag is opgemaakt van het horen op bezwaar. Uit het advies van de commissie bezwaarschriften van 27 maart 2019 blijkt dat hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken op een geluidsdrager is opgenomen en digitaal is opgeslagen. In geval van een beroepsprocedure of op verzoek kan de digitaal vastgelegde tekst schriftelijk worden uitgewerkt, aldus de commissie. Dat is niet gebeurd. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met de artikel 7:7 van de Awb, waarin is bepaald dat van het horen een schriftelijk verslag wordt gemaakt (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, blz. 151) [1] . Het bestreden besluit is dus in strijd met artikel 7:7 van de Awb genomen.
Het betoog slaagt.
Goede ruimtelijke onderbouwing
6. Eiser betoogt dat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing moet hebben. Volgens eiser is de ruimtelijke onderbouwing die verweerder geeft te summier.
6.1.
Voor zover eiser bedoelt dat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 3˚, van de Wabo, volgt de rechtbank dit niet. Dat vereiste geldt alleen als die bepaling wordt toegepast. Verweerder heeft dat hier echter niet gedaan, maar heeft zoals gezegd toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 2˚ van de Wabo.
Voor zover eiser bedoelt dat verweerder te summier heeft gemotiveerd dat de JOP niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zal de rechtbank hierna ingaan op de specifieke punten die eiser in dit verband heeft aangevoerd. Want ook als verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 2˚ van de Wabo van het bestemmingsplan afwijkt, moet verweerder in het bestreden besluit motiveren dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Geluid
7. Eiser betoogt dat hij een toename van geluidsoverlast, vooral in de avond – en nachturen, verwacht door de ingebruikname van de JOP en dat verweerder daar onvoldoende op is ingegaan in het bestreden besluit.
Verweerder heeft aangegeven dat de container zal worden uitgevoerd met geluidwerende wanden bestaande uit een sandwichconstructie van betonplex en staal. De vraag is of deze constructie voldoende geluidwerende eigenschappen heeft, aldus eiser.
Verweerder heeft verder ten onrechte niet in de overweging betrokken waarom de toename van geluidsbelasting aanvaardbaar is, terwijl hij al geluidsbelasting ervaart door de aanwezigheid van de Tennisvereniging Weldam en Korfbalvereniging Telstar, die ook in de buurt van zijn woning gevestigd zijn. Verweerder stelt wel dat er afspraken gemaakt zullen worden met de jongeren over het gebruik van de ontmoetingsplek, maar waar deze afspraken uit bestaan, wordt niet duidelijk.
Ook stelt verweerder dat de effecten van de JOP zullen worden geëvalueerd, maar eiser vindt dat er in de vergunning al een aantal beperkingen aan het gebruik van de JOP moeten worden gesteld. Zo moeten er naar zijn mening openingstijden verbonden worden aan het gebruik van de JOP.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn betoog met betrekking tot geluidsoverlast vooral heeft opgebouwd vanuit aannames. Die zijn voldoende geobjectiveerd weersproken. De afstand tussen eisers woning tot de JOP bedraagt 100 meter. Over deze afstand zal het geluid verdwijnen en mengen met andere achtergrondgeluiden. Geluidsoverlast door het gebruik van de JOP is daarom niet te verwachten. Met de jongeren worden afspraken gemaakt over onder andere het gebruik van mechanische muziek. De BOA’s, de ambulante jongerenwerker en de politie zullen toezicht houden. Bovendien heeft het huidige gebruik van de al aanwezige skatebaan geen klachten van geluidsoverlast opgeleverd, zo stelt verweerder.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de ingebruikname van de JOP niet zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van geluidsoverlast voor eiser. Verweerder is bij zijn besluitvorming van een onjuiste bewijsverdeling uitgegaan. Het is namelijk niet aan eiser om aannemelijk te maken dat hij geluidsoverlast heeft, maar aan verweerder om aannemelijk te maken dat de JOP geen onevenredige geluidsoverlast geeft. De enkele afstand tot de woning van eiser en de afspraken die met de jongeren worden gemaakt en het toezicht daarop, zijn onvoldoende concreet om aannemelijk te achten dat er geen sprake is van onevenredige geluidsoverlast. Verweerder dient de geluidsproductie van de JOP nader te concretiseren. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht hoe de geluidssituatie was in de situatie zonder de JOP, hoeveel het geluid door het gebruik van de JOP naar verwachting zal toenemen en op welke wijze de constructie van de JOP dat geluid dempt.
Dit onderzoek dient verweerder voorafgaand aan de vergunningverlening te doen. Verweerder kan daarom niet verwijzen naar de evaluatie. Voordat een vergunning wordt verleend, moet deugdelijk onderzoek worden gedaan naar de ruimtelijke impact, niet achteraf na een evaluatie. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat de JOP ergens moet worden gerealiseerd en dat een dergelijke voorziening altijd enige overlast met zich brengt. Dat ontslaat verweerder echter niet van de plicht goed in kaart te brengen hoe groot die overlast is.
Het betoog slaagt.
Ruimtelijke inpassing
8. Eiser betoogt verder dat het bouwwerk, een container die aan één zijde open is, niet mooi wordt. Dit is voor eiser een probleem, omdat hij er vanuit zijn woonkamer tegenaan zal kijken. Er is gesproken over het aanbrengen van beplanting, maar dit is nooit concreet geworden. Verweerder had haar verantwoordelijkheid moeten nemen en zorg moeten dragen voor een esthetisch meer aanvaardbare oplossing.
8.1.
Verweerder wijst erop dat een tijdelijk bouwwerk niet welstandsplichtig is. De bezwaren tegen het uiterlijk aanzien kunnen daarom volgens verweerder geen rol spelen bij de besluitvorming op de aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning. Bij besprekingen om te komen tot een convenant is aangeboden om een robuuste groene wal aan te brengen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat bij een tijdelijk bouwwerk, zoals hier aan de orde, op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo verweerder niet vooraf bij vergunningverlening moet toetsen of het bouwwerk overeenkomstig de redelijke eisen van welstand is. Dat neemt niet weg dat bij de beoordeling of het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, moet worden betrokken de ruimtelijke inpassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de JOP voldoende ruimtelijk is ingepast. Onduidelijk is bijvoorbeeld of verweerder de JOP alleen aanvaardbaar vindt als er een robuuste groene wal voor wordt geplaatst. Als dit is wat verweerder heeft bedoeld, dan heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom over het aanbrengen van een dergelijke wal geen voorschrift is opgenomen in het bestreden besluit.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in bezwaar procedurele fouten heeft gemaakt. Verweerder heeft verder onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom de JOP niet tot onevenredige geluidsoverlast bij eiser leidt en ruimtelijk goed is ingepast. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal eerst nader onderzoek naar de geluidsituatie moeten doen en nader moeten motiveren hoe het zit met de ruimtelijke inpassing en of daar voorschriften voor nodig zijn. Als dit in kaart is gebracht, moet verweerder nader afwegen of een JOP hier aanvaardbaar is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in de zomer een evaluatie van de bevindingen met de JOP zal plaatsvinden. De rechtbank stelt zich voor dat de resultaten daarvan kunnen worden meegenomen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding voor een tussenuitspraak en zal het bij een vernietiging van het besluit op bezwaar laten. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren moeten beslissen.
11. Er is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van
drs. P.F. Lammers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:4
Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.
Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.
[…]
Artikel 7:7
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 7:13, zesde lid
Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚. Met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2˚. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3˚. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, onderdeel 1
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
11. ander gebruik dan gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:679.