ECLI:NL:RBGEL:2021:2283

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2274
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake overtreding milieuvergunning door het houden van teveel melkgeiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Van der Schans Melkgeiten B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan verzoekster is opgelegd vanwege het houden van een te groot aantal melkgeiten in strijd met de milieuvergunning. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 april 2021, waarin zij werd gelast het aantal melkgeiten terug te brengen naar het vergunde aantal van 2.500. Tijdens een controle op 26 januari 2021 werd vastgesteld dat er 5.019 melkgeiten aanwezig waren, wat resulteerde in de handhaving door verweerder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen onduidelijkheid of onjuistheid in de last is en dat de overtreding niet betwist wordt. Verzoekster heeft betoogd dat er een concreet zicht op legalisatie is, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de aanvragen voor vergunningen nog niet beoordeeld kunnen worden vanwege onvoldoende gegevens. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 60 per geit boven het vergunde aantal, met een maximum van € 150.000. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijn van vier weken te kort bevonden en heeft deze verlengd tot acht weken na de uitspraak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 9 april 2021 geschorst tot en met 30 juni 2021, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2274
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2021
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Van der Schans Melkgeiten B.V., te [plaats A] , DOCVARIABLE "eisers_verzoekers" \* MERGEFORMAT verzoekster
(gemachtigden: mr. P.P.A. Bodden en mr. D.J.M.W. Jennissen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Dans).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2021 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft ter met een online zitting plaatsgevonden op 6 mei 2021. Namens verzoekster waren aanwezig [naam A] , mr. D.J.M.W. Jennissen en [naam B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en S. van Gennep.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft een geitenhouderij aan [het adres] te [plaats A] . Op grond van de milieuvergunning van 11 mei 2004, zoals gewijzigd bij besluit van 9 februari 2007, mag verzoekster 2.500 melkgeiten ouder dan 1 jaar, 2.700 opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar, 300 opfokgeiten/afmestlammeren van 0 t/m 60 dagen en 10 bokken houden.
3. Bij een controle op 26 januari 2021 heeft verweerder geconstateerd dat er binnen de inrichting alleen melkgeiten werden gehouden en geen opfokgeiten of bokken. Er waren ten tijde van de inspectie 5.019 melkgeiten ouder dan 1 jaar aanwezig. Omdat daarmee sprake is van een overtreding van de milieuvergunning heeft verweerder verzoekster gelast binnen 4 weken het aantal melkgeiten dat ouder is dan 1 jaar dat aanwezig is binnen de inrichting terug te brengen tot maximaal 2.500. Ook mag het maximumaantal geiten in de andere categorieën, alsmede het totale aantal geiten dat ingevolge de geldende vergunning is toegestaan, niet worden overschreden. Voldoet verzoekster niet tijdig aan de last dan verbeurt zij een dwangsom van € 60,- ineens voor elke geit die op dat moment binnen de inrichting aanwezig is boven het aantal geiten dat per categorie is toegestaan ingevolge de milieuvergunning, met een maximum van € 150.000,- ineens.
Overtreding niet betwist4. Tussen partijen is niet in geschil dat meer melkgeiten ouder dan 1 jaar worden gehouden dan toegestaan, dat daarmee sprake is van een overtreding van de milieuvergunning en dat verweerder daarom bevoegd is handhavend op te treden.
Is de last onjuist?
5. Verzoekster betoogt dat de last onjuist is. Gelast is het aantal het aantal melkgeiten dat ouder is dan 1 jaar terug te brengen tot maximaal 2.500. De vergunning staat echter toe dat in de inrichting 2510 geiten van 1 jaar of ouder verblijven.
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de last ziet op het aantal melkgeiten dat in de inrichting aanwezig mag zijn. Op grond van voorschrift 5.1 van de vigerende vergunning mogen (onder meer), naast 10 bokken, 2.500 melkgeiten in de inrichting aanwezig zijn. De last sluit hierbij aan. Van een onduidelijke of onjuiste last is geen sprake. Dat binnen de inrichting ook 10 bokken aanwezig mogen zijn, doet hier niet aan af. Bokken zijn immers geen melkgeiten. Het betoog faalt.
Concreet zicht op legalisatie?
6. Verzoekster heeft erop gewezen dat op 12 maart 2021 een revisievergunning is aangevraagd voor het houden van 5.510 melkgeiten en dat op 28 april 2021 een aanvraag is ingediend voor een milieuneutrale wijziging van de inrichting voor het houden van ofwel de
reeds vergunde dieraantallen ofwel het houden van 3.356 geiten ouder dan 1 jaar. Daarom is sprake van een concreet zicht op legalisatie, zo stelt verzoekster.
6.1
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de vraag of sprake is van een concreet zicht op legalisatie niet vereist is dat er al een volledig inzicht bestaat in de milieugevolgen van de aangevraagde inrichting en de mogelijke voorschriften ter beperking van deze gevolgen. Het bevoegd gezag moet voldoende gegevens hebben voor een goede beoordeling van de gevolgen van de inrichting voor het milieu en het bevoegd gezag moet geen beletselen zien voor verlening van de gevraagde vergunning. [1]
6.2
Uit de aan verzoekster gestuurde brieven van 4 mei 2021 blijkt dat verweerder beide aanvragen nog niet kan beoordelen omdat er te weinig gegevens zijn; hij heeft daarom nadere gegevens opgevraagd. Bovendien stelt verweerder dat uit een eerste toets is gebleken dat beide aanvragen niet vergunbaar zijn omdat de van toepassing zijnde geurnorm wordt overschreden. Reeds daarom is geen sprake van een concreet zicht op legalisatie. Het betoog faalt.
Hoogte van de dwangsom
7. De dwangsom bedraagt € 60 per geit boven het vergunde aantal ineens, met een maximum van € 150.000 ineens. Hierbij heeft verweerder de hoogte van de dwangsom bepaald in relatie tot het economisch voordeel dat naar schatting wordt behaald door het houden van méér melkgeiten dan dat is toegestaan. Daarbij is verweerder uitgegaan van de informatie die Wageningen Economic Research, onderdeel van de Wageningen Universiteit, ter beschikking stelt op www.agrimatie.nl. Uit die gegevens blijkt dat in 2019 per geit per maand gemiddeld € 42,- voordeel wordt behaald. Gezien de beoogde financiële prikkel heeft verweerder de dwangsom naar boven bijgesteld naar € 60,- per geit.
Verzoekster heeft betoogd uit het 'Handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij' (ook wel: 'KWIN'), uitgegeven door Wageningen University & Research, volgt dat het jaarsaldo van een melkgeit (en daarmee het landelijke gemiddelde) € 288,10 per melkgeit betreft bij een melkgift van 1100 kg per jaar. Het maandelijkse voordeel bedraagt daarom €24 per geit per maand.
7.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een oordeel over de hoogte van de opbrengt per geit per maand en de daaruit voortvloeiende vraag of de hoogte van de dwangsom redelijk is. Verweerder zal hier in het besluit op bezwaar nader op in moeten gaan.
Begunstigingstermijn
8. Op grond van artikel 5:32a van de Algemene wet bestuursrecht wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
8.1
Verweerder heeft aan de last een begunstigingstermijn van vier weken na verzending van de last verbonden. Verweerder vindt dit lang genoeg om de dieren van de inrichting te kunnen afvoeren. Daarbij heeft verweerder betrokken dat verzoekster al sinds 26 januari 2021 weet dat toezichthouders de overtreding hebben geconstateerd. Verzoekster kon toen al beginnen met (het voorbereiden van) de afvoer van de geiten.
Verzoekster bestrijdt dat deze termijn lang genoeg is. Zij heeft sinds het voornemen al een groot aantal geiten overgeplaatst, maar doordat er hoogdrachtige geiten zijn die niet vervoerd mogen worden kan niet binnen de gestelde begunstigingstermijn aan de last worden voldaan. De begunstigingstermijn is dan ook te kort, zo stelt verzoekster.
8.2
In de zienswijze heeft verzoekster reeds aangegeven dat al ruim 1.300 melkgeiten zijn afgevoerd. Bij het bepalen van de begunstigingstermijn heeft verweerder hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Juist nu verzoekster al stappen heeft gezet om te voldoen aan de last en het betoog in de zienswijze dat het lastig is binnen korte tijd het aantal geiten nog verder omlaag te brengen, had verweerder in het bestreden besluit nader moeten motiveren waarom de begunstigingstermijn van vier weken toch voldoende moet worden geacht. Verweerder heeft dit niet gedaan. De enkele stelling dat verzoekster aan de last kan voldoen door de geiten naar de slachterij af te voeren is onvoldoende. Verzoekster kan worden gevolgd dat ook hiermee tijd is gemoeid. Het besluit is daarom op dit punt onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit zal daarom naar verwachting op dit punt niet in stand blijven.
8.3
De voorzieningenrechter moet nu de vraag beantwoorden welke begunstigingstermijn dan wel redelijk is. Dat er sprake is van een overtreding wordt immers niet betwist en die overtreding moet beëindigd worden. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij de geiten binnen Nederland niet kwijt kan. In het buitenland is echter wel belangstelling voor de geiten en daarom heeft verzoekster een traject bij de NVWA gestart om een buitenland exportcertificering te verkrijgen. Verzoekster verwacht dat de certificering over ongeveer vijf weken rond zal zijn. De drachtige geiten zijn over vier tot zeven weken uitgelammerd en kunnen daarna worden vervoerd. Daarom zijn ongeveer zeven weken nodig om aan de last te kunnen voldoen, zo stelt verzoekster.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een termijn van acht weken na de datum van deze uitspraak om aan de last te voldoen redelijk. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en het besluit schorsen tot en met 30 juni 2021.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 9 april 2021 tot en met 30 juni 2021;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van
€ 1.068,-;
- gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 360 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 mei 2021.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.zie o.m. de uitspraken van 1 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1542) en 1 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ1123 en de uitspraak van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2571)