ECLI:NL:RBGEL:2021:2277

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
05/004356-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van onderzoekswensen naar de rechtmatigheid van het gebruik van EnroChat-berichten in een strafzaak

Op 28 april 2021 vond een zitting plaats in de Rechtbank Gelderland, waar de rechtbank de onderzoekswensen van de verdediging in de zaak tegen de verdachte beoordeelde. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. J. Steenbrink, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om namens de verdachte te spreken. De rechtbank behandelde de verzoeken van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van het gebruik van EnroChat-berichten, die in een eerder onderzoek waren verkregen. De verdediging stelde dat er sterke aanwijzingen waren dat de hack van de EncroChat-berichten in Frankrijk mogelijk in strijd was met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De officier van justitie, mr. A. van Veen, was ook aanwezig en concludeerde dat de onderzoekswensen afgewezen moesten worden.

De rechtbank overwoog dat het niet aan de Nederlandse strafrechter was om te toetsen of het onderzoek dat door buitenlandse autoriteiten was uitgevoerd, voldeed aan de daar geldende rechtsregels. De verdediging had echter onvoldoende bewijs geleverd dat de hack van de EncroChat-berichten mede door Nederlandse opsporingsautoriteiten was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de hack onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten had plaatsgevonden en dat er geen reden was om de rechtmatigheid van het gebruik van de EncroChat-data in het Nederlandse strafproces te betwijfelen. De verzoeken tot het horen van getuigen en het voegen van stukken werden afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat deze niet relevant waren voor de beslissingen die genomen moesten worden in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank schorste het onderzoek en stelde een nieuwe zitting vast op 19 en 20 oktober 2021, waar de zaak inhoudelijk behandeld zal worden. De voorzitter gelastte de oproeping van de verdachte voor deze zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/004356-21
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer van 28 april 2021
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocaat in Arnhem.
Alle in dit proces-verbaal weergegeven verklaringen zijn zakelijk weergegeven.
Tegenwoordig:
mr. J.J.H. van Laethem, voorzitter, mr. E.S.M. van Bergen en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, en mr. J.M.P. van der Meulen, griffier.
Als officier van justitie is aanwezig mr. A. van Veen.
Uitgeroepen wordt de zaak tegen verdachte.
Verdachte is niet verschenen.
De raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting. Zij verklaart desgevraagd uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens verdachte het woord ter verdediging te voeren.
De samenstelling van de rechtbank is anders dan ten tijde van de schorsing van het onderzoek op 17 februari 2021. Met instemming van de officier van justitie en de verdediging wordt het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bevond.
De zaak wordt gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken van medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 05/006996-21) en medeverdachte [medeverdachte 2] (parketnummer 05/003987-21).
De voorzitter deelt mee dat de volgende stukken zijn ingekomen en aan het procesdossier zijn/worden toegevoegd:
  • Oproeping van verdachte.
  • Oproeping van advocaat.
  • Documentatie van 18 maart 2021.
  • Recente SKDB.
  • Proces-verbaal van 17 februari 2021.
  • BOB-dossier.
  • E-mail van de officier van justitie d.d. 31 maart 2021 met als bijlage een reactie op de onderzoekswensen van mr. Steenbrink zoals gedaan ter terechtzitting van 17 februari 2021.
  • E-mail van mr. Steenbrink d.d. 22 april 2021 met als bijlage (aanvullende) onderzoekswensen.
  • E-mail van de officier van justitie d.d. 26 april 2021 met als bijlage een reactie op de verzoeken die zien op de EncroChat-berichten en een brief van het Openbaar Ministerie betreffende de uitspraak in Groot-Brittannië.
  • E-mail van de officier van justitie d.d. 28 april 2021 met als bijlage Zaaksdossier 3 Herwijnen.
De officier van justitie voert het woord:
Zaaksdossier 3 Herwijnen, uit het onderzoek [naam 1] , geeft inzage in welke andere spelers in onderzoek [naam 2] een rol spelen.
Op 17 mei 2021 zullen de verhoren bij de rechter-commissaris plaatsvinden. Mr. Steenbrink heeft aangegeven dat zij nog chats wil inzien. Het is aan haar om aan te geven om welke chat-berichten het gaat. De berichten kunnen worden ingezien bij het NFI. Dat is wel bewerkelijk. Ik of iemand anders van het Openbaar Ministerie moet daarbij aanwezig zijn.
De ingediende onderzoekswensen zien op de onrechtmatigheid. Het gaat om wat er zich in Frankrijk heeft afgespeeld. Verder is er ten opzichte van de zaak van [medeverdachte 2] in de zaak [verdachte] een extra onderzoekswens die ziet op de chats van [naam 3] . Ik denk dat dit een foutje door knippen en plakken is.
De raadsvrouw voert het woord:
Mijn onderzoekswensen onder punt 19 en 20 kunnen inderdaad geschrapt worden.
De jongste rechter voert het woord:
Ik heb de brief van de officier van justitie, ingekomen op 26 april 2021, gelezen. Er heeft een hack op de EncroChat-server plaatsgevonden en daarna is er gehackt op de telefoons. Er is sprake van een Franse tool staat in de brief. Is de enige tool die is ingezet een Franse tool?
De officier van justitie reageert:
Er is sprake van 1 tool en dat is een Franse tool. Er is geen gebruik gemaakt van een Nederlandse tool.
De voorzitter merkt op:
De rechtbank heeft de verzoeken gelezen.
De raadsvrouw reageert:
Ik heb de verzoeken gericht aan een andere voorzitter, mr. Kester.
De voorzitter reageert:
Mr. Kester zal onderzoek [naam 2] -bij de volgende zittingen- in principe voorzitten. Ik zal als bijzitter deel uitmaken van de combinatie.
De raadsvrouw voert het woord:
Er is een reclasseringsrapport betreffende verdachte opgemaakt en aan hem toegezonden.
Gister had ik piket. Ik heb pas zojuist op de gang de reactie van de officier van justitie op mijn onderzoekswensen gelezen. Er is toch sprake van een verschillende interpretatie van wetsbepalingen en van de HR- en Europese Hof-jurisprudentie. En extra ronde heeft wat mij betreft geen zin. Ik persisteer dus bij mijn verzoeken. Eventueel heb ik nog onderzoekswensen naar aanleiding van zaaksdossier 3. Verdachte is huiswerk aan het doen. Hij is de berichten aan het bestuderen die aan hem worden toegeschreven. Indien de verdediging dat nodig vindt zal ik daarna de berichten inzien bij het NFI.
De voorzitter reageert:
Op 2 juni 2021, om 13.30 uur, en op 11 augustus, op een nader te bepalen tijdstip, vinden er een pro forma behandeling plaats in de zaken van [naam 4] en [naam 5] . Als er naar aanleiding van de nieuwe stukken nog onderzoekswensen zijn, waar u niet met de officier van justitie uit komt, dan kunt u de voorzitter aanschrijven. Dit kan dan op de zitting van 2 juni 2021 worden besproken. De vaart kan er zo ingehouden worden.
De voorzitter voert het woord:
De rechtbank heeft naar aanleiding van de onderzoekswensen van de verdediging en de reactie van de officier van justitie voorwerk gedaan. We zullen in raadkamer een definitieve beslissing nemen, maar ik weet niet of we in 15 minuten klaar zijn of in een uur. Indien gewenst kan de raadsvrouw de zaal verlaten en van de beslissing kennisnemen in het proces-verbaal.
De raadvrouw reageert:
Ik lees de beslissing in het proces-verbaal.
De voorzitter reageert:
De zaak zal na het uitspreken van de beslissing op de onderzoekswensen worden geschorst tot
19 en 20 oktober 2021 om 9.00 uur.Verdachte zal worden opgeroepen. Als er nog onderzoekswensen zijn waar de rechtbank een beslissing op moet nemen dan kan dat op 2 juni 2021 om 13.30 uur. Ik verzoek u dan wel voorafgaande aan de zitting de verzoeken schriftelijk in te dienen. Er is in het zittingsrooster enkel rekening gehouden met een pro forma behandeling in de zaken van de gedetineerde medeverdachten.
De voorzitter zegt de raadsvrouw aan zonder nadere oproeping bij die terechtzittingen aanwezig te zijn.
De raadsvrouw heeft de zittingszaal verlaten.
Na een onderbreking voor beraad deelt de voorzitter namens de rechtbank de volgende beslissingen mee.
De onderzoekswensen in het onderzoek [naam 2] tegen de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn te verdelen in de volgende onderwerpen:
  • de toetsing van de rechtmatigheid van de hack van de EncroChat-data in Frankrijk,
  • de toetsing van de rechtmatigheid van het gebruik van deze data in een Nederlands strafproces,
  • en in de zaak [verdachte] de toetsing van het gebruik van de data aan de Wet politiegegevens (verder: Wpg). Daartoe zijn de volgende verzoeken gedaan:
1. Het horen van getuigen en het voegen van stukken waardoor de verdediging de mogelijkheid wordt geboden de rechtmatigheid te toetsen van de hack van de EncroChat-berichten in Frankrijk. Er zouden sterke aanwijzingen zijn dat bij de EncroChat-hack de artikelen 6 en/of 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (verder: EVRM) zouden zijn geschonden en dat deze hack (mede) onder verantwoordelijkheid van Nederlandse opsporingsautoriteiten zou hebben plaatsgevonden. Daarom vraagt de verdediging in de zaken [medeverdachte 2] en [verdachte] :
1.1.
de overeenkomst betreffende het onderhavige Joint Investigation Team (verder: JIT), en alle documenten van dit team waaruit blijkt dat gehandeld is overeenkomstig de geldende rechtsregels van het betreffende land;
1.2.
de (vertaalde) Franse rechterlijke machtiging(en) en de achterliggende vorderingen;
1.3.
de (vertaalde) Franse processen-verbaal betreffende de informatievergaring;
1.4.
de (vertaalde) informatie die voor de vorming van het JIT door de Franse autoriteiten is verkregen en die door de Nederlandse autoriteiten is opgevraagd door middel van een rechtshulpverzoek.
2. Toetsing van de rechtmatigheid van het optreden van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij de verwerking in het onderzoek 26Lemont van de door Frankrijk aan de Nederlandse autoriteiten verstrekte EncroChat-berichten. Daartoe zouden de volgende stukken in het dossier moeten worden gevoegd:
2.1.
De machtiging van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 uit het onderzoek 26Lemont en de daaraan ten grondslag liggende vorderingen.
2.2.
De onder punt 6 bij deze machtiging genoemde lijst.
2.3.
Een proces-verbaal behorende bij deze machtiging betreffende waarborgen c.q. kaders betreffende de personen waarover data zou worden ontvangen.
2.4.
Het bevel ex art. 126uba Sv op basis waarvan is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk bij georganiseerde criminaliteit.
In het kader van voormelde toetsing van de rechtmatigheid van de EncroChat-hack en het gebruik van die data in Nederlandse opsporingsonderzoeken zouden de volgende getuigen moeten worden gehoord:
[getuige 1] , de Franse agent die betrokken is geweest bij de hack van EncroChat in Frankrijk;
[getuige 2] , een medewerker van de National Crime Agency die was aanwezig tijdens verschillende besprekingen over de hack van EncroChat;
[getuige 3] , de Engelse officier van justitie die aanwezig was bij de bijeenkomst op 22 januari 2020;
[getuige 4] , eveneens een medewerker van de National Crime Agency die ook aanwezig was op 22 januari 2020;
[getuige 5] , ook een medewerker van de National Crime Agency die zich in een interne memo heeft uitgelaten over de ontwikkeling van het technisch hulpmiddel om EncroChat te hacken;
de Franse onderzoeksrechters [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] die de machtigingen hebben afgegeven voor de EncroChat-hack;
rechter-commissaris [getuige 10] die binnen het onderzoek 26Lemont op grond van artikel 126uba Sv de aangevraagde machtiging heeft afgegeven;
de officieren van justitie bij het Landelijk Parket LAP0796, LAP0797 en LAP0798 die verantwoordelijk zijn voor het Nederlandse onderzoek naar EncroChat.
In de strafzaak tegen [verdachte] wil de verdediging verder nog kunnen toetsen of met de EncroChat-data gehandeld is conform de Wpg. Daartoe heeft de verdediging verzocht de stukken aan het dossier toe te voegen aan de hand waarvan kan worden getoetst of voldaan is aan de eisen van de artikelen 9 lid 2, 4c, 31d lid 2, 32, 33 lid 1, 33 lid 2, 33b, 35b en 35c van de Wpg.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de onderzoekswensen. Ten aanzien van de toetsing van de rechtmatigheid van het Franse opsporingsonderzoek heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat het vaste jurisprudentie is dat de Nederlandse strafrechter niet toetst of onderzoek dat is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, strookt met de dienaangaande in het buitenland geldende rechtsregels.
Ten aanzien van de toetsing van de rechtmatigheid van het optreden van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij de verwerking in het onderzoek 26Lemont van de door Frankrijk aan de Nederlandse autoriteiten verstrekte EncroChat-berichten, meent de officier dat mogelijke onrechtmatigheid in dat onderzoek door de Schutznorm niet relevant is voor de beslissingen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv in het onderzoek [naam 2] .
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd.

De beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van de toetsing van de rechtmatigheid van de opsporing die is uitgevoerd door de Franse opsporingsautoriteiten overweegt de rechtbank dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te toetsen of de wijze waarop onderzoek dat is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, strookt met de dienaangaande in het buitenland geldende rechtsregels. [1]
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat eerst de vraag moet worden beantwoord of de interceptie van de EncroChat-data daadwerkelijk onder de verantwoordelijkheid van de Franse opsporingsautoriteiten heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft haar verzoeken onderbouwd met stukken uit andere Nederlandse strafzaken waarin dezelfde problematiek speelt of speelde. Uit deze stukken, afkomstig uit een Britse strafzaak, zou volgens de verdediging - kort weergegeven - blijken dat Nederlandse opsporingsautoriteiten betrokken zijn geweest bij de interceptie van de EncroChat-data en mogelijk zelfs de “tool” hiervoor hebben geleverd of mede hebben ontwikkeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de thans door de verdediging overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk is geworden dat de hack van de EncroChat-data (mede) door en/of onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten heeft plaatsgevonden.
Hieruit volgt dat de rechtbank er vooralsnog vanuit gaat dat de hack heeft plaatsgevonden door en onder verantwoordelijkheid van de Franse opsporingsautoriteiten. Er is dus in zoverre geen plaats voor toetsing van de rechtmatigheid van de hack van de EncroChat-data door de Nederlandse strafrechter.
Wel dient de Nederlandse strafrechter te toetsen of het gebruik van de resultaten van een buitenlands onderzoek in een Nederlands strafproces niet in strijd is met het recht van verdachte op een eerlijk proces. De rechtbank is echter van oordeel dat het hierbij niet gaat om het toetsen van de rechtmatigheid van de hack in het buitenlandse opsporingsonderzoek. Er dient slechts getoetst te worden of het gebruik van de buitenlandse onderzoeksresultaten in een Nederlands strafproces niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces. Anders zou de Nederlandse strafrechter immers via “een achterdeur” alsnog de rechtmatigheid van het handelen van buitenlandse opsporingsautoriteiten moeten toetsen, iets dat in strijd is met het vertrouwensbeginsel tussen de staten. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat het gebruik van de EncroChat-data in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM van de verdachten in het onderzoek [naam 2] .
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken tot het voegen van stukken genoemd onder 1.1 t/m 1.4 en het horen van de getuigen genoemd onder 1 t/m 6 worden afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat dit onderzoek relevant is voor de in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissingen.
Ten aanzien van de verzoeken die betrekking hebben op de toetsing van de rechtmatigheid van het gebruik van de EncroChat-data in het onderzoek 26Lemont, stelt de rechtbank vast dat het om een opsporingsonderzoek gaat dat niet was gericht op de verdachten in het onderzoek [naam 2] .
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Weliswaar nuanceert de Hoge Raad in zijn arrest 1 december 2020 [2] de beperking tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit. Onder omstandigheden kan een rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling moet dan wel van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat ondanks bovenstaande nuancering, het thans onvoldoende aannemelijk is geworden dat eventuele vormverzuimen of onrechtmatigheden in het onderzoek 26Lemont vormverzuimen of onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek [naam 2] naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde. De onderzoekswensen van de verdediging zijn dan ook niet relevant voor de in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissingen.
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken tot het voegen van stukken genoemd onder 2.1 t/m 2.4 en het horen van de getuigen genoemd onder 7 en 8 worden afgewezen.

Toetsing aan de Wet politiegegevens

Onder de punten 1 t/m 8 van de verdediging in de zaak [verdachte] wordt verzocht om alle stukken op basis waarvan zij kan toetsen of ten aanzien van de EncroChat-data gehandeld is conform de voorschriften van de Wpg.
De rechtbank merkt als eerste op dat niet gesteld is en ook niet overigens aannemelijk is geworden dat ten aanzien van de EncroChat-gegevens gehandeld is in strijd met de Wpg. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zelfs als dat wel het geval zou zijn, de Wpg geen belangrijk strafvorderlijk voorschrift is. Toetsing of gehandeld is conform de voorschriften van de Wpg is dus geen vraag die de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv dient te beantwoorden, noch een vraag die beantwoord moet worden bij de toetsing of sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank wijst het verzoek tot het voegen van de stukken genoemd onder 3.1 (de onderzoekswensen 1 t/m 8) in de strafzaak tegen [verdachte] af.
De rechtbank schorst het onderzoek
tot de terechtzitting van 19 oktober 2021 om 9.00 uur, en 20 oktober 2021, 9.00 uur, opdat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
Op 2 juni 2021 om 13.30 uur kunnen, indien gewenst, nadere onderzoekswensen worden besproken die vooraf zijn ingediend.
De voorzitter gelast de oproeping van verdachte voor genoemde terechtzitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.